verzoek van tie heeren Ruysch. Schmidt en Mestdagh eenige
wijziging hebben ondergaan, worden zij gearresteerd.
De voorzitter herinnert dat alsnu aan de orde is het nemen
eener beslissing'omtrent de Zeehondenwerf, hetgeen door
staking der stemmen in de vorige zitting tot heden is moeten
verdaagd worden. Hij stelt daaroin weder de vraag: zal zij
worden verpacht of zal zij voor rekening der gemeente wor
den aangelegd
De heer van Uije Pieterse zegt dat hij. toen hij zich in de
vorige zitting tegen den aanleg; voor rekening der gemeente
verklaarde, daarbij het oog had op de groote uitgaven daaraan
verbonden konden die echter worden verminderd, alsdan zon
hij tot den aanleg kunnen gezind zijn.
In de vorige zitting door den heer Ruijsch voor eene ver
pachting gestemd zijnde, wil hij thans, zoo daartoe mogt
worden besloten, uitdrukkelijk bepaald zien waartoe de werf
zal mogen gebezigd worden.
De voorzitter, beide vorige sprekers beantwoordende, ver
klaart het gevoelen van den heer van Uije Pieterse omtrent
het cijfer der uitgaven te beamen, onder mededeeling dat de
werf voor f SUO k f DUO zou kunnen worden in orde gebragt.
Ten opzigte van het verlangen van den heer Ruysch herinnert
hij dat de pacht ten allen tijde kan worden ingetrokken
indien het mogt blijken dat zulks nooilig was.
Volgens eene berekening van den heer van der Hijden. in
overleg met den gemeentebouwmeester, zouden de gezamen
lijke kosten voor eigen aanleg f925 bedragen.
De heer Winkelman zegt zijne stem tot aanleg voor reke
ning der gemeente te hebben gegeven in het denkbeeld dat
zulks goedkoop zou kunnen geschiede,n. In die meening is
hij na het gehoorde van den heer van der Hij den versterkt, en
hij vertrouwt datjaarlijks de gemaakte onkosten wel genoeg
zaam zullen worden vergoed.
Op de vraag vau den heer Schmidt: „welk doel er met den
aanleg voor rekening der gemeente beoogd wordt, en of er
eene verordening bestaat," antwoordt de heer van Uije Pie
terse dat de heer van der Hij den in het bezit is van eene ver
ordening eener dergelijke werf te Dordrecht met bijgaande
tarieven, en waaneer het besluit tot aanleg voor de gemeente
mogt worden genomen, alsdan door het dagelijksch bestuur
eene verordening zou dienen te worden opgemaakt.
Na dit antwoord verklaart de heer Schmidt zich ook gezind
tot eigen aanleg, indien er maar eenigen grond is om te ver
wachten dat hij genoegzame renten zal afwerpen.
De heer Wels oppert de vraag: „als de werf voor rekening
der gemeente wordt aangelegd, wie is dan aansprakelijk voor
de ongelukken die daarop kunnen plaats hebben
Volgens het antwoord van den voorzitter zouden onge
lukken of schaden komen ten laste van hem die de werf in
gebruik heeft, maar nimmer voor rekening der gemeente. Bij
het maken eener verordening (hetgeen noodzakelijk zou
moeten geschieden) zou alles zoodanig dienen geregeld te
worden dat de gemeente buiten onkosten gesteld worde.
Desniettegenstaande verklaart de heer Wels in den aanleg
der werf voor eigen rekening nadeel voor de gemeente te zien.
Het antwoord des voorzitters heeft ook den heer Ruysch niet
gerust gesteld. Hij ziet niet in dat de ongelukken komen voor
rekening van hein die de werf gebruikt, „evenmin als een
huurder van een woonhuis aansprakelijk is voor de schade
buiten zijn toedoen daaraan ontstaan." Overigens blijft hij
voor verpachting gezind.
De voorzitter meent dat het in gebruik geven voor zes of
acht dagen, of het verhuren voor een jaar of langer ten opzigte
Yan mogelijke ongelukken het zelfde is, en dat men nooit
voor onvoorziene omstandigheden kan waken.
Daartegen voert de heer Ruysch aan, dat men bij een pacht-
kontrakt slechts met een persoon maar bij eene verhuring
voor verschillende tijdstippen in één jaar soms wel met hon
derd meoschen te doen heeft. Hij gelooft ook niet dat de
aanleg in het voordeel der gemeente is. en wijst er daarbij op
hoe vele schepen naar Antwerpen ter reparatie zijn gezonden,
in plaats van deze werf gebruik te maken.
I)e heer de Kruijff acht de Zeehondenwerf in het belang
der gemeente en vooral van den handel. IIij is tegen verpach
ting. omdat de pachter alleen baas is en kan rekenen zoo duur
als hij verkiest. Volgens zijne meening zouden de schepen
niet naar Antwerpen worden gezonden, indien de werf te
Vlissingen goed ware, hergeen tot dus verre niet het ge val was.
Hoewel er, volgens de opmerking van den voorzitter, alleen
eene stemming over het onderhavige onderwerp had moeten
plaats hebben, zijn de leden nogtftüns in de gelegenheid ge
steld geworden om hunne beschouwingen hierover nader
kenbaar te maken. Hij stelt daarom voor dat de raad nu be
sluite of de werf voor rekening der gemeente zal worden
aangelegd.
De heer Schmidt zou gaarne in de verordening zien opge
nomen dat de „reep en blokken" (naar verkiezing van den
belanghebbende) door de gemeente in gebruik worden gege
ven. De voorzitter zegt dat alle partikulariteiten later in eene
verordening zullen vervat zijn.
Hierop tot de stemming overgaande, wordt met 9 tegen 2
stemmen besloten om de werf voor rekening iler gemeente
overeenkomstig het gedane voorstel in te rigten. (Tegen stera
den de heeren Wels en Ruysch.)
Bij monde van den heer de Kruijff wordt.rapport uitgebragt
door de kommissie die in de vorige vergadering is belast met
het onderzoek omtrent den muur bij de daar te stellen basku-
lebrug en daarmede in verband staande zaken. (Zie het daar
omtrent uitvoerig medegedeelde in het bijvoegsel van ons
nommer van 3 december.) Het rapport bevat de volgende
vierledige konklusie:
a. Aangezien de afmeting van het muurwerk niet zwaar
genoeg is, den muur te v erhoogen en dikker te makenl. het
is verkiesselijk onmiddellijk en met spoed voort te gaan,
vooreerst met het oog op besparing van meerdere kosten, ten
anderen omdat de late afwerking der brug groot ongerief voor
de ingezetenen daarstelt, en eindelijk omdat men. dadelijk
aanvangende, welligt vóór het invallen van felle vorst met
het werk gereed zal kunnen zijn; c. het werk te doen uitvoe
ren door den gemeentebouwmeester, op de wijze zoo als door
dezen bij zijn in de vorige zitting kenbaar gemaakt advies i»
voorgesteld; d. te refereren aan het eveneens in de vorige
zitting uitgebragt rapport van den gemeentebouwmeester ten
opzigte van den brief van den heer P. G. de Vey Mestdagh.
en al zoo te verklaren dat er geene bezwaren voor diens woon
huis door het bruggenhoofd aan de oostzijde der ijzeren brug
bestaan.
Nadat de voorzitter aan de kommissie den dank der verga
dering heeft toegebragt, en den heer Schmidt als inlichting op
eene gedane vraag te kennen is gegeveu „dat de gemeente-
bouwmeester het werk zelf zou uitvoeren." viaagt de heer van
der Os of die uitvoering zal plaats hebben onder het toezigt
iler bestaande kommissie?
Al vorens deze vraag in behandeling te nemen, wordt met
eenparige stemmen besloten tot goedkeuring iler konklusie
van het uitgebragt rapport, en in overeenstemming daarmede
den heer P. G. de Vey Mestdagh te antwoorden op zijne
ingezonden missive.
De voorzitter brengt daarop in behandeling het voorste!
van den lieer van der Os. om de kommissie die met het uit
brengen van advies in deze zaak is belast geweest, te besten
digen tot het houden van toezigt.
liet noodzakelijke hiervan wordt door de heeren van Uije
Pieterse en Ruysch niet ingezj|n. De laatste meent dat ieder
lid van den raad vrijheid heeft om, als hij meent dat er reden
tot khigten over de uitvoering van eenig werk bestaan, deze
in het belang der gemeente bij het dagelijkseh bestuur in te
dienen.
De heer Hector brengt in het midden dat geen raadslid vol
gens de wet vrijheid heeft om bij een werk aanmerkingen te
maken. Hierop zegt de voorzitter dat de lieer Ruysch alleen
bedoelt om burgemeester en wethouders in kennis te stellen
met datgene wat volgens het oordeel van een lid van den raad
verkeerd wordt gedaan.
Nadat „het nuttelooze eener kommissie die geen verstand
heeft van datgene waarover zij toezigt moet houden" door
den heer Ruysch is aangevoerd, en de heer van Uije Pieterse
verklaard heeft alleen met het oog „op zijne sympathie voor
eene kommissie van fabriekage" voor de bestendiging der
bestaande kommissie gezind te zijn, wordt na enkele verdere
beschouwingen het voorstel ten slotte met 6 tegen 5 stemmen
verworpen.
De heer Winkelman beveelt zich echter, „als lid van het
dagelijkseh bestuur dat zich veel aan de uitvoering van werken
laat gelegen liggen," bij de raadsleden aan voor zoo ver zij
eenige inlichtingen ten opzigte van zoodanige werken
mogten kunnen verschaffen.
De heer Schmidt brengt, mede namens de heeren Winkel
man en Mestdagh, rapport uit omtrent het vaststellen van het
maximum van den in 1862 door het burgerlijk armbestuur te
verleenen onderstand. De konklusie van dat rapport, strek
kende om. in verband met het voorstel van net algemeen arm
bestuur. het bedrag dat voor het jaar 1861 is vastgesteld, te
behouden, wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Aan de orde is de benoeming van een lid in het kollegie van
regenten voor den algemcenen armen, waarbij de heeren van
Uije Pieterse en Hector met den voorzitter en sekretaris het
stembureau uitmaken. Uit het voorgedragen dubbeltal wordt
verkozen de heer J. C. Ockers met 10 stemmen, terwijl op
den heer J. C. van Reijn 1 stem is uitgebragt.
Is ingekomen en geschiedt voorlezing van eene missive
van den heer J. P. Laernaus „waarbij zij verklaren om meer
dan eene reden niet in aanmerking te willen komen als lid
van het kollegie van regenten voor het arm-gast- en weeshuis,
waartoe zij op de voordragt zijn geplaatst."
Nadat eenige leden hunne verwondering over het gebruik
van den „meervoudigen persoon" in deze missive hebben te
kennen gegeven, stelt de voorzitter voor oin de voordragt ter
aanvulling aan regenten terug te zenden. Hiertoe wordt
besloten.
Achtereenvolgens worden door den raad met eenparige
stemmen goedgekeurd a. het ingekomen proces verbaal der
verpachting van de tollen op den Middelburgschen rijweg,
tot een bedrag van f 1406. aan A. Monjé, en b. idem op den
Kouilekerkschen weg, bedragende f 760. voor driejaren aan
A. Meijer.
Wordt overgegaan tot de benoeming eener kommissie tot
het uitbrengen van advies omtrent eene nieuwe beschikking
over de fondsen der voormalige zeemans-en visschersbeurs,
waartoe in de vorige zitting is besloten. De heeren van Uije
Pieterse en Schmidt verzoeken bij die benoeming buiten aan
merking te blijven, daar hunne vroegere meening omtrent
deze zaak de zelfde is gebleven.
Bij eene eerste stemming wordt als lid dezer kommissie
benoemd de heer Hector met 7 stemmen, terwijl bij tweede
vrije stemming worden verkozen de heeren Uyttenhooven
met 8 en Mestdagh met ft stemmen.
De benoemden laten zich allen de gedanekeuzo welgeval
len. (De heeren Mestdagh en Winkelman hadden voorde
tweede stemming mede verzocht niet in aanmerking te komen.)
Nog is ingekomen en wordt voorgelezen een brief van
regenten van bet arm-gast- en weeshuis, waarbij zij burge
meester en wethouders kennis geven dat door lien in eene
buitengewone vergadering besloten is tot hel inzenden ran
nevensgaande missive aan den gemeenteraad. Uit de even
eens voorgelezen missive, (in antwoord op het door den raad
in de vorige zitting genomen besluit omtrent de opname der
kinderen van wijlen den heer van Boven in genoemd gesticht
zie verslag der vorige zitting) hl.jkt dat regenten zich niet
met het gevoelen van den raad kunnen vereenigen en niet
kunnen berusten in het genomen besluit, vooral niet omtrent
de daarbij gegeven uitlegging aan art. 15 van het reglement.
Het ligt, volgens de missive, met in dc bevoegdheid van den
raad om te beslissen omtrent de opname van weezen in het
gesticht, maar in tegendeel aan de beoordeeling van regenten.
Deze vermeenen dan ook door het genomen besluit in hunne
regten te zijn verkort, waarom zij dringend verzoeken dat de
raad deze zaak op nieuw in behandeling neme. Zij twijfelen
niet of hij zal alsdan tot andere inzigten komen. Venier
wordt bij de missive beweerd dat het tekort voor ieder kind
slechts f 55 per jaar zou bedragen en dat het eene gewetens
zaak zou zijn om die som van het kapitaaltje der kinderen af
te nemen. Volgens regenten heeft ieder ingezeten der ge
meente belang bij een gesticht waarin zijne nagelaten betrek
kingen kunnen worden opgenomen, en moer niet een finan
cieel belang op den voorgrond worden geplaatst, zoo als bij
den voorzitter, van het kollegie, volgens hun oordeel, meestal
het geval schijnt te zijn. Mogt echter, niettegenstaande al
het aangevoerde, de raad bij het genomen besluit volharden,
dan zouden regenten zich tot gedeputeerde staten dezer pro
vincie moeten wenden, en de zaak aan het oordeel en de be
slissing van dezen onderwerpen.
Na de voorlezing van deze missive, verklaart de heer
Mestdagh zich met doel. strekking noch inhoud daarvan te
kunnen vereenigen. De hoogste renten van het kapitaal der
kinderen kat), volgens zijn oordeel, slechts f ik bedraden
berekend tegen -f per cent inschrijving op het grootboek der
nationa'e schuld, en beneden f llMaf l 10 is geen weesop den
tegen woordigen voet te houden, terwijl alleen f 25 voor klee
ding noodig is. Wat aangaat de bewering in de missive „dat
de voorzitter van het kollegie van regenten altijd het oo<?
heeft op het financieel belang," verklaart hij waarheid te zijn
en er prijs op te stellen dat hij het financieel belano- der «-e-
meente ten allen tijde behartigt, doch hij tracht aller .belang
met dit eene te verbinden. Hij wijst ten slotte nog op het tegen
woordige hooge subsidie v in f 18000 dat aan het gesticht
wordt verleend en dat welligt later zal blijken nog niet vol
doende te zijn.
De heer van Uije Pieterse meent dat de leden bij nalezing
van art. 15 van het reglement zullen moeten erkennen dat
regenten in hun regt zijn. Dat artikel door hem voorgelezen
zijnde, doet hij uitkomen „dat kinderen in het gesticht moeten
worden opgenomen, wier revenuen tot verpleging daar buiten
onvoldoende zijn." „Niemand zegt hij zal in de ge
meente een wees voor f 110 will m verzorgen. Daarenboven
laat art. 15 alles omtrent de opname van weezen over aan de
beoordeeling van regenten. Het besluit tot opname is door
regenten bij meerderheid van stemmen, ergo wettig, genomen.
De voorzitter van het kollegie (wien ik overigens de meeste
hoogachting toedraag) heeft in deze niet gehandeld overeen
komstig hot reglement van orde. Dat reglement toch draagt
de uitvoering der genomen besluiten aan den voorzitter op,
maar kent hem het regt niet toe om een verzoek tot schorsing
dier besluiten in te dienen." Verder dringt spreker aan op
eene nadere overweging der zaak en dat de raad zich onbe
voegd verklare om het door regenten genomen besluit te
schorsen. Hij zou het betreuren indien anders werd gehan
deld. Als gedeputeerde staten met deze zaak worden gemoeid,
zal er een konflikt ontstaan tnsschen den raad en een geacht
kollegie, dat aller medewerking verdient, en hij zou het hard
noemen dat het weeshuis alleen werd beschouwd als bestemd
tot opname, van gansch onvermogenden daar het gesticht
bestaat uit de opbrengsten van burgers der stad,wier kindereu
dus van de opname als weezen niet kunnen worden uit
gesloten.
De heer Mestdagh betoogt dat de reden waarom hij tegen
het besluit tot opname gestemd is, gelegen is in den bij regen
ten ingekomen brief van burgemeester en wethouders, waarbij
zij art. 15 gelijk stellen met artt. SS2 en 888 van het wetboek
van burgerlijke regtspleging, en waarbij hem de uitvoering
van het besluit verboden werd. Hij kon en mogt alzoo aan
dat verbod niet ongehoorzaam zijn. Hij bestrijdt vervolgens
de bewering van den heer van Uije Pieterse, als zou hij °een
verzoek tot schorsing van het besluit van regenten" hebben
gedaan.
Nadat de heer Ruysch het „wettige" der zaak in overwe
ging wenscht te geven, en op eene vraag van den Schmidt „of
er vergoeding voor verpleging wordt verstrekt, wat hem uit
het reglement niet blijkt." in bevestigenden zin door den heer
van Uije Pieterse is geantwoord, wordt, na eenige verdere
diskussie, dit onderwerp nog kortelijk door den voorzitter
besproken.
II 'j doet daarbij uitkomen dat alleen art. I 5 het punt is dat
alle leden moet bezig honden. De woorden „kennelijk onver
mogen" zijn juist in dit artikel ingelaseht. ten einde te voor
komen dat regenten iedere aanvrage zouden inwilligen. Hij
vermeent dat de raad die het reglement heeft gemaakt, het
best zal kunnen oordeelen over de beteekenis van de daarin
vervatte bepalingen, en dat, zoo men mogt vermeenen dat die
woorden in art. 15 overbodig zijn, liet artikel alsdan zou be-
hooren te worden gewijzigd. Hij acht het genomen besluit
van den raad om de beslissing van regenten af te keuren dan
ook zeer juist, staande het den belanghebbenden vrij een ver
zoek tot opname aan den raad in te dienen. Hij verklaart
alle achting voor het kollegie van regenten te hebben en te
vertrouwen dat zij met allen ijver voor de belangen der ge
meente bezield zijn, maar hij gelooft toch dat het hoofd datjaar
lijks f 181)00 aan het gesticht ten koste legt, wel eens geraad
pleegd mag worden. II j zal alsnu in omvraag brengen of de
vergadering het eenmaal genomen besluit wil handhaven of
schorsen.
De heer Mestdagh verzoekt buiten stemming te mogen
bhjven; de voorzitter is echter van oordeel dat zijn pligt als
raadslid hem gebiedt aan de stemming deel te nemen.
In omvraag gebragt wordt alsnu besloten tot handhaving
van het genomen besluit met 6 tegen 5 stemmen. (Tegen
stemden de heeren de Kruijff, van Uije Pieterse, Hector, van
der Hijden en Ruysch).
De voorzitter doet nog mededeeling dat bij hem is ingeko
men eene missive van den lieer J. Fransen van de Putte, lid
der eerste kamer van de staten generaal, tot uitnoodiging van
den raad om bij te dragen tot de oprigting van een gedenk-
teeken voor den heer rar. J. ab Utrecht Dresselhuis. Die mis
sive zal hij de leden worden rondgezonden.
Wordt besloten de beslissing aan te houden op eene over
name van de omrastering en loodsen bij de werf. welk onder
werp door den heer Schmidt nog is ter sprake gebragt.
Hierop is de vergadering gesloten.
SNELPERSDRUKICERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.