i\ at de keuring zich vier maal per jaar zou bepalen tot een enkelen bakker, in plaats, zoo als de bedoeling was. vier maal bij alle bakktrs, welk laatste door hem als ondoenlijk is op gegeven. Minstens vier jaren bezoldiging zouden voor d bestrijding der kosten van den noo'digen chemischen toestel noodig zijn. De konklusie van het rapport wijst op het nood zakelijke dat zoo de raad de benoeming van een scheikun dige wenscht de bezoldiging verhoogd en de verordening voor de keurmeesters gewijzigd worde. De voorzitter stelt voor om, ter bevordering van het onder zoek van het brood en ter voorkoming dat zich daarin schade lijke bestanddeelen bevindeu, een scheikundige te benoemen. MetS tegen 4stemmen wordt dit voorstel aangenomen. (Tegen stemden de heeren Schmidt, Wels, Mestdagh en de Kruijff.) Nadat door den voorzitter is medegedeeld dat later de voorwaarden zullen worden overgelegd, en daarna eerst de benoeming zal plaats hebben, verklaart de heer de Kruijff zijne stern ook aan het voorstel des voorzitters te kunnen geven. De voorzitter herinnert dat bij een besluit der vorige zit ting tot de voordragt van eene kommissie van fabriekage, waarbij hij afwezig was, hem de eer is aangedaan zijne terug komst af te wachten. Hij moet echter verklaren dat hij altijd tegen zoodanige kommissie is gezind geweest, omdat de ge meentewet voorschrijft dat burgemeester en wethouders, als zij niet in staat zijn alleen het toezigt te houden, zich eene kommissie van fabriekage kunnen toevoegen. Hij gelooft niet dat er ooit aanmerkingen zijn gemaakt omtrent het te houden of gehouden toezigt, die de ditarstelling van zoodanige kommissie noodzakelijk maken. In de jongste vergadering echter is de toezegging tot eene voordragt gegeven, zoodanig dat daardoor de regten van het dagelijksch bestuur niet wor den verkort, en dit bestuur heeft dan ook eene koncept-ver- ordening opgemaakt, die bij deze wordt overgelegd. Daar dc voorlezing daarvan niet noodig wordt geacht, is 1 besloten haar aan de leden rond te zenden en in eene volgende vergadering te behandelen. Van den gemeentebou w meester is ingekomen en wordt over gelegd eene begrooting der kosten tot herstelling van den muur bij de daar te stellen baskulebrug. De raming hiervan bedraagt f 2216 en gaat vergezeld van het verzoek om de i noodige volmagt om tot die herstelling over te gaan, daar er groote behoefte beslaat om het werk voort te zetten, ten einde de brug nog dezen winter in gereedheid te hebben. De voorzitter berigt dat, in verband hiermede, een brief is ingekomen van den heer P. G. de Vey Mestdagh, inhou dende verzoek om herstelling van het bruggenhoofd aan de oostzijde der ijzeren brug, dat zich. volgens deskundigen, in zulk een slechten toestand bevindt dat daardoor zijn daarbij gelegen woonhuis met groote schade bedreigd wordt. De daaromtrent door den gemeentebouwmeester geuite meening is echter niet met bovenstaande missive in overeen stemming, daar hij geen bezwaar heeft tegen den staat van het bruggenhoofd en ook niet bevreesd is voor eene instorting van bedoeld woonhuis, waarbij hij zich op het oordeel van den heer de Kruyff. als deskundige, beroept. Daar de gevorderde herstellingen, volgens den voorzitter, spoed eischen, stelt hij namens burgemeester en wethouders voor om het werk volgens de gemaakte begrooting aan te besteden onder de te Vlissingen wonende bazen, daar eene oproeping naar buiten vertraging zou aanbrengen. De heer van der Os geeft in overweging om het werk voor rekening der gemeente door den architekt te doen uitvoeren. Hiertegen wordt door den heer Ruysch aangevoerd dat hij de voorziening in het ontstane gebrek op de minst kostbare wijze zou willen zien plaats hebben. Hij kan zijne verwon dering niet ontveinzen dat de heer van der Os thans tegen aanbesteding schijnt te zijn, daar hij vroeger, even als spre ker, er voor was. De heer Schmidt vraagt of de gemeenteraad en in het bij zonder het dagelij ksch bestuur zich tot het doen eener aanbe steding genoegzaam verantwoord kan achten, daar mogelijk spoedig de vorst kan invallen In antwoord hierop zegt de voorzitter dat de tegenwoordige wetenschap volgens lioo- ren zeggen zoo ver gaat dat men spijt winteren vorst voort gaat met metselen, en dat de vorst alleen op het voegen der steenen invloed uitoefent. Het is te betreuren, naar het gevoelen van den heer de Kruyff, dat het werk zoo laat is aangevangen.Ware liet vroeger begonnen, dan meent hij dat hel ongeluk waarschijnlijk niet zou gebeurd zijn.Wat betreft het metselen bij vriezend weder, zegt hij, dat zulks wel kan plaatshebben in gebouwen, maar ieder zal moeten begrijpen dat er geen sprake van metselen kan zijn bij werken waarbij de specie onder de hand bevriest. Hij acht het beter te wachten tot liet voorjaar, omdat, al is de muur zwaar genoeg om stand te houden, men later zou kun nen zien dat de steenen niet goed vereenigd waren. De heer Winkelman zegt dat burgemeester en wethouders hun voorstel tot voortwerken gegrond hebben op het aange voerde door den architekt, die heeft gewezen op andere werken. Het gevoelen van den heer de Kruyff wordt beaamd door den heer van Uije Pieterse. die de schade brengt voor reke ning van hen die niet voor eene algemeene aanbesteding ge zind zijn. Ook hij wil wachten tot het voorjaar, en wanneer daartoe besloten wordt, zal hij zijne stem tot eene openbare aanbesteding maar niet tot eene uitvoering uit eigen midde len geven. Ook de heer Mestdagh hecht veel waarde aan het gevoelen van den heer de Kruyff. Wordt er echter tot het voorjaar ge wacht, dan acht hij zich verpligt om, als ooggetuige van den toestand van het bruggenhoofd aan de oostzijde, op de dade lijke herstelling daarvan aan te dringen. Bij spuijing, als er inenschcn over de brug gaan, wankelt zij, en bij laag watertij spoelt het water over den muur en maakt daar achter eene speling, hetgeen gevaarlijk is. De voorzitter stelt zich ten taak om de beschuldiging tegen het dagelijksch bestuur te wederleggen, als zou aan vertraging van het werk dit ongeval zijn toe te schrijven. I-lij doet dit door te herinneren dat de aanbesteding van het ijzerwerk tijdig genoeg heeft plaats gehad en dat, al ware het werk vroeger uitgevoerd, het ijzerwerk toch niet gereed zou zijn geweest. II ij wijst als oorzaak van liet ongeval op den storm en daardoor ontstane overstrooming, „die door den menseh niet kunnen worden vooruitgezien." En wat betreft „liet ontzaggelijk donker tafereel over de brug en de woning van den lieer Mestdagh dat door den raad is gehoord." gelooft hij wel dat, als er vele menschen over de brug gaan. deze eenig- zins beweegt, maar niet dat zij „wankelend" is. Hij vertrouwt dat. zoo het werk blijft liggen, door den architekt wel de noodige voorzorgen zullen worden genomen. Om alle ge voelens te. vereenigen stelt de voorzitter ten slotte voor de raming van kosten en alles wat daarop betrekking heeft te stellen in handen eener daartoe te benoemen kommissie, onder bepaling dat deze, in overleg met den architekt. een onderzoek instelle en daarvan binnen acht dagen rapport uitbrenge. Tot de benoeming eener zoodanige kommissie besloten en overgegaan zijnde, worden daartoe bij meerderheid van stem men verkozen de heeren de Kruyff, van der Hijden en van Uije Pieterse. Onder de langdurige beraadslaging over het voorgaande punt heeft de lieer Smith de vergadering verlaten. De voorzitter deelt mede dat de missive van gedeputeerde staten „waarbij zij afwijzend beschikken op het den 11 fe bruarij jl. genomen besluit ten opzigte van de zeemans- en visschersbeurs, en waarin zij den raad uitnoodigen dat besluit terug te nemen, daar zij het anders aan den koning ter ver nietiging zouden moeten voordragen," bij de leden is rondge zonden en nu terug ontvangen. Hij doet alzoo de vraag: zal de raad het genomen besluit intrekken of handhaven De heer van Uije Pieterse betoogt in de eerste plaats dat door gedeputeerde staten wordt aangevoerd dat de zeemans- en visschersbeurs niet is eene instelling van weldadigheid in den zin der armenwet, doch dat dit ook door de kommissie den 1L februarij is in liet midden gelaten. Hij acht het overigens onnoodig in wederlegging te treden van de opmerkingen van gedeputeerde staten, daar hij dit reeds vroeger heeft gedaan. Hij geeft de voorkeur aan de handhaving van het genomen besluit boven eene intrekking en legt daartoe een schriftelijk gemotiveerd voorstel, mede namens den heer Schmidt, aan den raad voor. De voorzitter motiveert zijne stem die hij tegen dit voorstel van den heer van Uije Pieterse zal uitbrengen. Ilij zou niet gaarne zien dat een door den raad genomen besluit door den koning vernietigd werd, hetgeen bij eene voordragt daartoe waarschijnlijk zal plaats hebben; daarom zou hij liever tot intrekking van hetgenomen besluit overgaan. Daarop wordt het voorstel van de heeren van Uije Pieterse en Schmidt in omvraag gebragt en met meerderheid van stemmen verworpen. Daar alzoo op genoemd besluit van 11 februarij zal wor den teruggekomen, zal hiervan aan gedeputeerde staten worden kennis gegeven en in de volgende vergadering op nieuw eene kommissie voor deze aangelegenheid worden be noemd. Wordt overgelegd eene missive van den minister van oorlog, houdende bezwaren tegen de verordening op het gemaal voor wat betreft de te verleenen restitutie van belasting voor het munitiebrood voor de garnizoenen te Middelburg en Veere, dat in Vlissingen wordt gebakken en waarvoor op de be staande wijze meer moet worden teruggegeven dan ontvangen wordt. Met daaromtrent van den kontroleur der plaatselijke belastingen ingewonnen advies stelt eene wijziging voor van de verordening tot invordering van plaatselijke belastingen op het gemaal, waardoor aan die bezwaren zou worden te gemoet gekomen. De voorzitter berigt dat aan den minister door burgemeester en wethouders is kennis gegeven dat het stuk in behandeling is, en op zijn voorstel wordt besloten liet op rapport te stellen in handen der kommissie voor de belastingen. Als leden eener kommissie voor de vaststelling der voor dragt van liet maximum van den in 1862 door het burgerlijk armbestuur te verleenen onderstand worden uitgenoodigd de heerenWinkclrnan.Schmidt en Mestdagh, die zich deze keuze laten welgevallen. Worden overgelegd de aanbevelingen tot benoeming a. van een lid in liet kollegie \an regenten voor den algemeer.en armen, bestaande uit de heeren J. C. Ockers en J. C. van Reynen b. van een lid voor het kollegie van regenten voorliet gast- en weeshuis, waarop voorkomen de heeren J. P. Laer- naus en G. B. E. Bilheimer. Voor beide vakatures zal de be noeming in de volgende zitting plaats hebben. Burgemeester en wethouders worden gemagtigd tot af-en overschrijving uit den post voor onvoorzien op de gemeente- begrooting van 1801 van f 109.87, door overschrijving van het artikel onderhoud enz. der gemeentegebouwenf 11,71.drille en bindwerk voor het 8e kwartaal, en f 1,77, kosten meubelen stadhuis. De voorzitter deelt mede dat de kosten tot. liet in bruikba- ren staat brengen van de roode brug bedragen f1786,54. Op zijn voorstel wordt besloten om de verhoogde ontvangst van f 1500 op de beschoeiingen te voegen bij liet 4e hoofd stuk der gemeentebegrooting. en ook de onvoorziene uitgaven met gelijk bedrag te vermeerderen. De van bovengenoemde af- en overschrijvingen en van de laatste wijziging voorgelezen koncept-resoluties worden ge arresteerd. Is ingekomen een brief van het roomsch-katholiek parochi aal armbestuur, houdende verzoek om voortaan, in plaats van f 65 per jaar, f70 'sjaars per wees voor verplegingskosten te mogen erlangen. De voorzitter zegt dat burgemeester en wethouders herin neren dat reeds vroeger daartoe vergunning is verleend uit hoofde van de duurte der levensbehoeften,en daarom adviseren om het verzoek in te willigen. Hiertoe wordt eenparig be sloten. Nog is bij burgemeester en wethouders ingekomen en wordt door den voorzitter aan den raad voorgelegd een schrijven van den voorzitter van het kollegie van regenten over het arm-gast- en weeshuis, houdende bezwaren omtrent de op name in het gesticht van twee kinderen van wijlen van Boven die IS en 20 jaren oud, in liet bezit uijn van f 1000 a f 1100 ie der, en staan onder toezigt van J. C. Mets, als voogd. Daar de renten voorde verpleging dier kinderen niet genoegzaam zijn zou liet te kort uit het kapitaal kunnen worden aangevuld, maat deze maatregel stuit ai'op den onwil van een der fa ra iel- jeleden. Zonder wijziging van het reglement datalleen „kennelijk onvermogeruleu" voor verpleging ten laste der ge- gemeente aanwijst, ter beoordeeling van regenten kunnen genoemde kinderen niet voor rekening der gemeente worden verpleegd, en tot het brengen van de daartoe vereischte wijzi ging in liet reglement is de toestemming van den raad noodig. De voorzitter zegt dat burgemeester en wethouders var. oordeel zijn dat door regenten een verkeerde toepassing aai art. 15 der iusttuktie wordt gegeven en wel omtrent de woor den „ter beoordeeling van regenten." Als het niet blijkt dat er een „kennelijk onvermogen" bestaat, zegt het dagelijksch bestuur, kan er van geene aanneming als wees "n het gesticht sprake zijn, en het acht het niet goed dat, bij het hooge sub sidie hetwelk wordt verleend, aan alle aanvragen tot opname dadelijk door regenten voldaan worde. Op dien grond wordt geadviseerd om aan de regenten te kennen te geven dat zij hunne bevoegdheid zijn te buiten gegaan door de kinderen aan te nemen. Vrij langdurige diskussie heeft er tussclien de heeren van Uije Pieterse en Mestdagh plaats. Daarbij drukt eerstge noemde de meening uit dat regenten hunne bevoegdheid door de aanneming dier kinderen niet zijn te buiten gegaan, daar die kinderen ouders noch grootouder bezitten èn mits dien weezen in direkten zin zijn, en zij ook bij het bezit van f 1000 of f 1100 nog onvermogend te achten zijn. Hij haalt daar bij een voorbeeld aan hoe ten jare 1850 een jongen, in het genot van f2000, toch is opgenomen. Ten opzigte van dit laatste wordt door den heer Mestdagh aangev oerd dat in het jaar 1S50 dit reglement niet in werking was, doch dat nu het re glement van 1856 geldende is, hetwelk de opname verbiedt van de genoemde kinderen, ten zij er eene afwijking van plaats hebbe, als wanneer hij ook zijne stem zal geven om bedoelde weezen als „uitzondering" op te nemen. Voorts wordt door genoemde heeren gesproken over de gezindheid van den kantonregter om zijne toestemming te geven tot aanvulling van het te kort op de renten van het kapitaal. De toestemming was,volgens den heer Mestdagh, reeds verkregen, (naar zeggen van den voogd der kinderen) toen de maatregel door den onwil van een famieljelid werd verijdeld. Deze bewering wordt echter herhaaldelijk door den heer van Uije Pieterse bestreden. Volgens hem, is de kantonregter nog niet in die zaak betrokken geweest. Als slotsom der diskussie wordt eindelijk besloten om aan regenten te antwoorden, dat de gemeenteraad de opname der kinderen niet kan goedkeuren, omdat is afgeweken van de bepalingen van het reglement. (Tegen stemden de heeren van Uije Pieterse en van der I-lijden.) Voor kennisgeving worden achtereenvolgens aangenomen de mededeelingen des voorzitters dat Z. M. de koning zijne beslissing op het besluit tot helling van begrafenisregten heeft verdaagd tot het einde van augustus 1S62 dat gedeputeerde staten het raadsbesluit van 28 oktober jl. tot wijziging der gemeentebegrooting voor 1861 hebben goedgekeurd c. dat de gewone opname der boeken en kas van den ge meente-ontvanger heeft plaats gehad, waarbij alles is in orde bevonden d. dat is ontvangen de opdragt van een werkje van den heer F. Galand, getiteld Een woord over de marinewerf te Vlissingen." De voorzitter voegt hierbijdat door burgemeester en wet houders aan den heer Galand danrvQor eene dankbetuiging is toegezonden. Verder verzoekt hij dat burgemeester en wet houders diligent worden gehouden ten opzigte van de wijzi ging in de verordening tot heffing der regten voor het genees kundig onderzoek der publieke vrouwenwaarin bewilligd word t. Nadat de heer Schmidt nog heeft medegedeeld dat in de laatste dagen de kommies Roelofs is overleden, waardoor zijn vrouw en kinderen zeker wel in de termen van eenige tege moetkoming zullen vallen, wordt de vergadering gesloten. snelpgrsdrukkerij van de gebroeders abrahams.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 6