BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.
Donderdag 7 November 1861.
generaal.
tw eei) k k am er.
Zitting van dingsdag november.
De werkzaamheden, heden aan de orde. waven de vol-
gende
I. Dertien wetsontwerpen, tot naturalisatie van even zoo
vele personen.
Aangenomen met algemeene stemmen.
II. Wetsontwerp tot afschaffing van het kollatieregt. voor
zoo ver het door den staat wordt uitgeoefend.
Bij de hierover ontstaande diskussie noemde de heer Thor-
becke het departement van hervormde eeredienst een archief
van wonderlijke besluiten, een kabinet van zeldzaamheden.
Hij wenschte dat de minister daarvan zoo vee! mogelijk zou
opruimen. De minister van hervormde eeredienst stemde die
wenschelijkheid toe, doch zijns inziens kon het gebouw der
kerkveglementen. op een geheel anderen grondslag opge
trokken dan met den tegenwoordigen tijd strookt, niet op
eenmaal worden afgebroken. Aan de herziening van verschil
lende besluiten en verordeningen is hij bezig, doch alles moet
met omzigtigheid geschieden, want als er nog een toezigt van
staatswege noodig blijft, moet dit vooral gelijk zijn voor
aileu; de staat mag tusschen de verschillende kerkgenoot
schappen geen onderscheid maken. In antwoord op eene
waag van den heer Elout van Soetenvoude zeide de minister,
dat hij de lijst der gemeenten, die nu vrije beroeping zouden
erlangen, wel aan de vertegenwoordiging raededeelen, maar
niet publiek maken wilde, daar bij eenjge gemeenten verschil
is gerezen, of zij tot staats- of tot partikuliere kollatien behoor
den, zoo dat zij uit deze opgave welligt eenigregt zouden vin
diceren. De heer Mackay sprak over de partikpliere kollatien.
en meende dat deze geenszins als partikulier regt konden
beschouwd worden, maar dat men die moest rangschikken
onder de heerlijke regten,welke tegen schadeloosstellingkun-
nen worden opgeheven. De minister van hervormde eere
dienst wilde hierover in geene breedvoerige beschouwingen
treden, maar verklaarde dat hij de opheffing der partiku
liere kollatien ooi bereidde.
Een amendement van den heer l'/torbecke, strekkende om
in het eenig artikel der wet. in plaats van „regt van kollatie,"
te lezen „zoogenaamd regt van kollatie," werd. ondanks de
bestrijding van den minister, met 27 tegen 21 stemmen aan
genomen.
Het aldus geamendeerde artikel werd zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd, en het wetsontwerp vervolgens met
algemeene stemmen aangenomen.
IIT. Wetsontwerp tot vaststelling der begrooting van uitga
ven voor de landsdrukkerij, dienst 1S62.
Na geringe dikussie met algemeene stemmen aangenomen.
IV. Wetsontwerp tot wijziging van hoofdstuk V (binnen-
landsche zaken) voor 1S60.
Zonder diskussie aangenomen.
V. Gelijke wet voor 1861.
Hierover ontstond een warme strijd. De minister stelde
voor den post voor onvoorziene uitgaven van dit hoofdstuk,
die door de onkosten van den watersnood in het begin van
dit jaar met f 4b,OOI) verminderd was. weder met die som aan
te vullen. Dit werd bestreden door de heeren Betzen van Heu-
kelom. De eerste stelde een amendement voor, om de ge
noemde som weder te schrappen, hetgeen met 2S tegen 10
stemmen werd aangenomen. Het eindcijfer van liet hoofdstuk
werd hierop bij stemming (31 tegen 16) van f 17.2SG.4S0,
verminderd tot f 17,238,480. Aldus omgewerkt werd bet
wetsontwerp met 44 tegen 3 stemmen aangenomen.
VI. Wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk III.
(Buitenlandsche zaken) voor 1861.
Na eenige beschouwingen over de ltooge kosten der buiten
gewone zendingen over de toenemende verhooging dei-
bijdragen tot de bondskas wegens Limburg enz., werd dit
ontwerp met 42 tegen 5 stemmen aangenomen.
staatsbegrooting voor 1862.
voorloopig verslag der tweede kamer.
Hoofdstuk VIII. (Marine).
Maandag avond is rondgedeeld het voorloopig verslag van
de afdeelingen nopens hoofdstuk VIII (marine) derstaatsbe-
grooting 1862. Hoewel men hulde brengt aan [de rondheid
waarmede de minister zijneinzigten geopenbaard heeft, hebben
zijne mededeelingen toch een pijnlijken indruk gemaakt. In
weerwil van demillioenen in de laatste jaren voor dit hoofdstuk
toegekend, is men terug gevoerd tot den toestand van 1S54.
toen door den minister Enslie verklaard werd de marine is in
verval. Volgens de meerderheid in al de afdeelingen, bleef het
een bedenkelijk verschijnsel, dat'ook nu weder de minister het
stelsel van beheer en aanbouw van zijn voorganger varen laat,
en een ander aanprijst. Zoo doende ontbreekt alle zekerheid
voor eene nuttige besteding der gelden. De groote meerder
heid wilde^aan haar mogelijk votum omtrent het hoofdstuk
geene beteekenis hechten van goedkeuring van het voorge
dragen stelsel. Men was zeer voor vermindering van de akti-
viteit. Er werd op spaarzaamheid omtrent de gewone uitgaven
aangedrongen. Door vele leden werd eene enquête nopens
de marine aangelegenheden aanbevolen.
Omtrent het plan tot opheffing van de werf te Vlissingen
zegt het verslag letterlijk het volgende
„Onder voorbehoud omtrent een nader onderzoek naar de
deugdelijkheid van de plannen des ministers vond bij de
groote meerderheid de opheffing van de werf te Vlissingen
bijval. Zoodanige opheffing lag in de rigting der kamer, die
sedert jaren op hetbrengen van vereenvoudiging in onze mari
time etablissementen heeft aangedrongen. Als liet getal dier
etablissementen vermindert, zal te gemakkelijker besparing
op de kosten van administratie te verkrijgen zijn. terwijl door
het koncentreren der werkkrachten op een minder aantal
punten voor het zelfde geld meer en beter werk zal worden
verkregen. Bovendien zou de mogelijkheid om onze zeegaten
met goed gevolg te verdedigen door de opheffing der vlisstng-
sche werf. die altijd bezwaarlijk tegen eenen aanval van buiten
te beschermen zal zijn. toenemen. Betere zamentrekking der
strijdkrachten in gevaarlijke oogenblikken zou het ge volg van
den maatregel kunnen zijn. Door andere leden werd echter
tegen de vernietiging der vlissingsche werf. althans als werf
van uitrusting en herstelling, opgekomen. Zij wezen er op,
dat wij geene haven bezitten, voor diepgaande schepen zoo
toegankelijk als Vlissingendat aan het daar bestaande eta-
blissementschatten zijn besteed; dat. zoo Vlissingen haar werf
verliezen moet. omdat die te open ligt. het zelfde van Helle-
voetsluis kan worden gezegd, en dat het zelfs de vraag moet
zijn. of bij de tegenwoordige middelen van aanval de werf van
Amsterdam wel geacht kan worden veilig genoeg gelegen te
zijn. Men vroeg of te Hellevoetsluis thans wel schepen van
grooten diepgang kunnen binnenloopen.en wees er op. dat de
bloei van Vlissingen naauw aan het behoud harer werf ver
bonden was. Het belang eenerstad mogfc wel bij de beslissing
van een vraagstuk als dit niet op den voorgrond staan, maar
behoorde toch te wegen. Van de andere zijde werd geant
woord. dat dan toch het maritime etablissement te Amsterdam
veiliger lag dan de werf te Vlissingen; en dat. indien men
aannam dat twee uitrustingswerven voor onze zeemagt ge
noegzaam waren, eer aan de opheffing van Vlissingen dan
van Hellevoetsluis moest worden gedacht, al ware het slechts
oua de altijd bruikbare dokken der laatstgenoemde plaats.
Wat liet belang der stad Vlissingen zelve betreft, herinnerde
men. wat ook door den minister niet uit het oog is verloren,
dat als na eenige jaren de zuiderspoorweg voltooid zal zijn,
voor die stad eene nieuwe bron van weivaart zal worden
geopend. De maritime inrigtingen aldaar zullen dan voor de
te verwachten meerdere handelsbeweging van groot nut zijn,
zoo dat de daaraan besteede schatten vruchten zullen blijven
dragen.
Eene andere vraag was het, ook in het oog van een deel der
meerderheid,of zoo lang het lot derVIissingsche werf nog niet
stellig beslist is. het niet eenigzins voorbarig te achten ware,
op de amsterdamsche werf aanzienlijke kosten voor den bouw
van nieuwe hellingen te doen, en of het denkbeeld, om de
thans te Vlissingen aanwezige werklieden bij de opheffing
der werf aldaar, en dus na verloop van eenige jaren, over de
overige werven te verdeelen, wel goedkeuring verdiende. Al
liet men het voornemen des ministers daar. om de ligte vaar
tuigen voor de oost-indische dienst voortaan op Java zelf te
doen bouwen, dan lag in die versterking der werkkrachten,
vooral ook op het amsterdamsche etablissement, toch zeker
neiging om voortdurend geen aanbouw op partikuliere wer
ven te doen plaats bebben en daav, even als thans, slechts een
enkel loodsvaartuig 'op stapel te zetten. Die strekking
keurden verscheidene leden niet goed. Zij achtten de parti
kuliere werven inzonderheid ook geschikt voor den aanbouw
der kleinere ijzeren oorlogsvaartuigen.
Gemeenteraad van Zierikzee.
Zitting van 4 november.
Voorzitter de heer Cau. Afwezig, met kennisgeving, de
heeren Keiler en Ochtman.
De heeren Goemans en de Crane komen binnen onder de
lezing der notulen, die daarna worden goedgekeurd.
Voor kennisgeving is aangenomen de mededeeling van
burgemeester en wethouders, a. dat gedeputeerde staten dezer
provincie hebben goedgekeurd het besluit tot verkoop van
jagtregt, en dien ten gevolge den 1 dezer de akten zijn opge
maakt. en b. dat burgemeester en wethouders van Middel
burg berigt hebben dat de raad aldaar het gevoelen dezer
zijds tot wijziging der verordening op het beurtveer deelt en
aïsnu deze verordening ter goedkeuring aan gedeputeerde
staten is opgezonden.
Voorts wordt gelezen een adres van P. Septes c. s., voerlie
den te Zierikzee, waarbij zij te kennen geven, dat hunne voer
tuigen volgens art. 56 van het polieiereglement, twee malen
zijn geinspekteerd, en zij daarvoor aan een policie agent, op
kwitantie van den komraissaris van policie, hebben moeten
betalen fl,per keer voor elk rijtuig; dat zij meenden dat
die vordering niet onbevoegd zoude gedaan zijn, doch dat zij
bij nader inzien gelooven dat hier eene verkeerde vorderin»
heeft plaats gehad, waarom zij de tusschenkomst van den
raad inroepen.
De voorzitter zegt dat hij, daar dit adres eerst kort voor
deze zitting is ingediend, hierop het gevoelen van de wethou
ders niet heeft kunnen inwinnen, waarom op zijn voorstel het
adres op rapport naar burgemeester en wethouders wordt
verzonden.
Tot onderzoek wordt in handen der heeren Fokker, van der
Lek de Clercq en Goemans gesteld, de rekening van het her
vormd armbestuur over 1860.
Aan jhr. W. D. de Jonge wordt wegens verblijf buiten de
gemeente voor 4 maanden afschrijving van hoofdelijken om
slag verleend.
Door burgemeester en wethouders wordt ter tafel gebragt
eene voordragt voor de vakature van hoofdonderwijzer aan
de armenschool, opgemaakt in overleg met den schoolop
ziener en de schoolkomiriissie. Daar de vijf van de twaalf
sollicitanten, die aan het examen hebben deel genomen, allen
der benoeming waardij* schijnen, worden zij allen voorgedra
gen. waarbij de plaats hunne verhouding aanwijst. Tusschen
de twee eersten is er zoo weinig verschil dat men besloten
heeft hen alfabetisch te plaatsen. Op de voordragt komen
voor de heeren J. Th. Oosterman, te 's Hage; C. J. Witte, te
Middelburg M. Poldermans, Deteman en C. Schotel. Met 7
stemmen wordt benoemd de heer J. Th. Oosterman. hulpon
derwijzer te 's Hage, terwijl op den heer Witte 4 stemmen
werden uitgebragt. Van deze benoeming die met 1 januarij
e. k. ingaat, zal aan den benoemde en de bevoegde autoritei
ten worden kennis gegeven.
De voorzitter doet voorlezen een rekwest van mr. J. Moo-
lenburgh, als boekhouder der meestoof De star, omvergun
ning toe het leggen van een buis onder den ouden weg. om uit
de halvemaansput water te bekomen ten dienste van den
stoomketelburgemeester en wethouders hebben gemeend
dat zij geen regt hadden om te beschikken op dit verzoek,
daar het hier een precariutn geldt, doch dat zij geen bezwaar
zien, den raad voor te stellen het verzoek in te willigen, mits
de buis gelegd worde op een door burgemeester en wethou
ders te bepalen peilten koste der geïnteresseerdenzoo als
ook het onderhoud en de eventuele kosten van opruiming
ten laste dier geïnteresseerden zullen komen. De raad ver-
eenigt zich met dit voorstelhebbende de heeren van der Lek
de Clercq, de Crane en van Dongen, als bloedverwanten van
geïnteresseerden, op grond van art. 46 der gemeentewet, zich
van medestemmen onthouden.
Door burgemeester en wethouders is ter tafel gebrao-t een
plan tot aanleg van het uitgegraven zeikterrein. Het wordt,
onder nederlegging voorde leden ter sekretarie, aangehouden
tot de volgende vergadering.
Aan M. van der Rhee is, op voorstel van burgemeester en
wethouders, wegens gemis van dijketting, remissie van f 15
dijkpacht verleend.
De openbare zitting wordt vervolgens voor eenigen tijd
geschorst.
Na de heropening wordt vastgesteld het suppletoir kohier
van den hoofdelijken omslag voor 1861 ad f47,97, en daarna
de zitting gesloten.
SNELPERSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS, UITGEVERS VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.