MIDDELBURGSCHE
r 127.
Dingsdag
22 October.
Öinnmlanöscl)e tijïringm.
Deze courant verschijnt des dingsdags, donderdags en zaturdags.
Binueudeze gemeenteen Vlissingen geschiedt de uitgave den avond te voren ten 8 ure.
De abonnementsprijs per drie maanden is 3, franco per post ƒ3,40.
De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgens.
UITGEVERS:
DE GEBROEDERS ABRAHAMS.
De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regelvan huwelijks, geboortp
doodbekendmakingen enz. van één tot zes regels1,50, voor elkea regel daarboven 22
oentmet 35 cent zegelregt voor elke plaatsing. De betaling geschiedt kontant.
Buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij innemen.
Editie van maandag avond 8 ure.
middelburg 21 October.
LI. zaturdag stond voor het provinciaal geregtshof in Zee
land teregt de persoon van Cornells Breas, beurtschipper van
Colijnsplaat op Rotterdam, beschuldigd van twee diefstallen
van aan hem toevertrouwd goed.
lu de maand november 11. had de beschuldigde te Colijns
plaat in zijn schip 20 mud tarwe van den landbouwer Johan
nes Rademaker, altlaar wonende, geladen, die hij aan den
kommissionair J. Dorrepaal te Rotterdam moest bezorgen,
met een monster van die zelfde tarwe en een briefinhoudende
verzoek ze ten bate des eigenaars te verkoopen. Tevens had
genoemde schipper aan boord twee partijen tarwe, een van 20
en een van 15 mud, toebehoorende aan J. de Jonge te Colijns
plaat, met gelijk doel bestemd voor een anderen makelaar te
Rotterdam. Beide kommissionairs ontvingen en verkochten
de hen door genoemden schipper bezorgde hoeveelheid tarwe
en deden aan de landbouwers den koopprijs door middel van
Breas toekomen in gezegelde zakjes, tevens de afrekening
inhoudende.
De landbouwer Rademaker meende dat hij voor zijne tarwe
niet die som had gekregen welke hij daarvoor dacht te moeten
ontvangen, en adresseerde zich hierover aan zijn kommissionair,
met verzoek tevens, zoo dit nog voorhanden was, het monster
zijner tarwe terug te mogen ontvangen. Hieraan werd door
den heer Dorrepaal voldaan, waarvan het gevolg was dat
Rademaker de overtuiging verkreeg dat er eene vergissing
had plaatsgehad, aangezien hij in het hem toegezonden mon
ster zijne eigene tarwe, die vau betere kwaliteit zoude geweest
zijn, niet herkende. De andere landbouwer, die terzelfder tijd
tarwe met Breas verzonden had, was allezins tevreden met den
prijs die zijne waar gemaakt had.
Schipper Breas heeft ook, en ditgafaanleiding tot de tweede
beschuldiging van diefstal, in liet laatst van het afgeloopen
jaar twee zakken ajuin, toebehoorende aan J.Swaminer, land
bouwer te Colijnsplaat, aan boord genomen met last ze naar
Rotterdam mede te nemen, ten einde ze van daar verder te
verzenden aan liet adres van den lieer J. J. Paardekooper te
Utrecht. Herhaaldelijk zijn de zakken door den schipper naar
Rotterdam mede genomentelkens werden ze echter te
Colijnsplaat teruggebragt omdat de utrechtsche schipper
door de vorst hierin verhinderd, zich nog niet te Rotterdam
bevond. Eindelijk werd de ajuin, die reeds tot verrotting
begon over te gaan. door Breas op zijn zolder geplaatst, zoo
dat de geadresseerde ze niet ontvangen heeft.
Nu is de vraag, of schipper Breas de tarwe van den eenen
landbouwer heeft verwisseld met die van den anderen, met
het doel om liet meerder bedrag van den koopprijs van de
betere soort voor zich achter te houden, en verder of genoemde
schipper kon gezegd worden zich de twee mud ajuin arglistig
te hebben toegeeigend.
Om de beide diefstallen en de schuld van Breas te bewijzen
waren door het openbaar ministerie elf getuigen gedagvaard.
Een hunner, (le landbouwer J. de Jonge van Colijnsplaat,
verscheen niet terteregtzitting, daarin doorziekte verhinderd,
blijkens overgelegd attest van een geneesheer. Twee dezer
getuigen, gewezen dienstboden van den beschuldigde, ver
klaarden ondereede, gezien te hebbendat Breas het monster
der aan Rademaker toebehoorende tarwe verwisselde met
tarwe van de Jonge, en dat hij den brief van eerstgenoemden
open brak en las. Verder deelden zij mede dat Breas hen
destijds den last gaf de 20 mud tarwe van de Jonge af te leve
ren, wanneer er van wege den makelaar Dorrepaal werd ge
zonden o\n hetgeen door Rademaker was scheep gebragt.
Door deze getuigen en door eene gewezen dienstmeid van den
schipper werd ook verklaard dat van de twee mud uijen, be
stemd voor J. J. Paardekooper te Utrecht, door den beschul
digde was gegeten.
De beschuldigde verklaarde geene tarwe verruild te hebben,
en dus ook geen voordeel hieruit gehad te hebben. Hij er
kende de 2 mud rotte ajuin op zijn zolder te hebben geborgen,
echter zonder eenig doel om zich te bevoordeelen.
Vier getuigen a de'cliarge waren gedagvaard en verschenen.
Toendeadvokaat van den beschuldigde, mr.W.C. Borsius, den
eerste eene vraag wilde gedaan hebben, waarvan liet antwoord
moest strekken om te bewijzen dat beide gewezen dienst
knechten van den schipper, thans diens meest bezwarende
getuigen, geen geloof verdienden, verzette de procureur gene
raal zich hier tegen. Het hof ging daarop delibereren of de
vraag zonde worden toegestaan al dan niet, en kwam na
eenige oogenblikken terug met het besluit dat de vraag werd
afgewezen. De verdediger verklaarde daarop dat hij afzag
van het verder hooren van dc ,on en de overige getuigen a
décharge.
Op grond voornamelijk van de getuigenissen, en verder van
hetgeen ter teregtzitting werd medegedeeld, hield het open
baar ministerie staande dat de beide diefstallen en de schuld
des schippers overtuigend waren bewezen en vroeg mitsdien
en ingevolge art. 386, strafregt, veroordeeling van den be
schuldigde tot eene tuchthuisstraf van 5—10 jaar.
Hierop nam de verdediger het woord en begon met zijn
leedwezen te betuigen dat de beschuldigde reeds bijna vier
maanden voorloopig in hechtenis was gehouden. Naar zijn
inzien was hierin niet gehandeld volgens de wet. die wil dat
de voorloopige behandeling zoo spoedig mogelijk zal ge
schieden, terwijl de beschuldigde eerst den vijfden dag na de
inhechtenisneming was verhoord en de geheele maand augus
tus had gediend om drie getuigen te hooren. Verder trachtte
mr. Borsius aan te toonen dat de eerste beschuldiging eene
onmogelijkheid inhield, en dat de tweede eene dwaasheid
bevatte.
In de eerste plaats, zeide hij, zou Breas de ladingen tarwe
verwisseld hebben ten einde den koopprijs van liet betere voor
zich te houden. Hij zou den brief, bij het eene monster belioo-
rende, hebben open gebroken.
De getuigen die beweren liet gezien te hebben, zijn echter
dienstboden die hij om hun slecht gedrag heeft moeten weg
jagen. Uit wraak hierover hebben ze allerlei geruchten om
trent Breas verspreid, en gaven zoo aanleiding dat de schipper
thans van diefstal wordt beschuldigd. Maar die getuigen zijn
niet geloofwaardig. Uit de verklaringen der getuigen a dé
charge zou het hebben kunnen blijken zoo ze gehoord waren.
Doch ook uit hetgeen bij de teregtzitting is medegedeeld
blijkt dit reeds.
De beide voormalige knechtefi beweren dat Breas in hunne
tegenwoordigheid den brief heeft opengebroken maar dit is
niet waarschijnlijk; want een man als schipper Breas zal zulk
eene daad niet doen in tegenwoordigheid zijner knechts; maar
het is ook blijkbaar niet waar, want de lieer Rademaker ont
ving den brief goed gesloten, en er zijn buitendien ook geene
sporen van openbreking aanwezig. Het pleit dus ten sterkste
tegen de getuigen, die volhouden dat de schipper den brief
heeft opengebroken.
De beide partijen tarwe zouden verwisseld zijn, waaruit
blijkt dit? Rademaker verklaart dat zijne tarwe van de beste
soort was, doch de eigenaar der andere lading beweert het
zelfde. Derhalve geeft het verschil in prijs der beide ladingen
geen vermoeden dat er eene ruiling heeft plaats gehad, te meer
daar dergelijk verschil in prijsgeen olstrekt bewijs levert van
verschil in kwaliteit. De ruiling is daarenboven onwaarschijn
lijk, want de korenmeters die inet een volgbriefje op last van
den makelaar het graan aan het schip komen halen, onder
zoeken of zij wei de bedoelde partij ontvangen; en hier kon
geen vergissing plaats hebben, daar Rademakers naam op de
zakken stond. Doch al was de eene partij verwisseld niet de
andere, dan nog zou er slechts sprake z<jn van eene civiele
aktie door Rademaker in te stellen tegen den schipper die
zijne lastgeving niet had volvoerd of door wiens onregtmalige
daad hij schade had geleden.
Van diefstal kan hier geen sprake zijn daar Breas geen
voordeel hoegenaamd heeft verkregen, blijkens de beide afre
keningen door de kommissionairs aan de landbouwers te gelijk
met de koopprijzen in verzegelde zakjes verzonden, welke
afrekeningen door de respektievekommissionairs zijn erkend.
De partijen tarwe zijn bezorgd en de prijzen evenzeer; der
halve is er niets waarvan men zeggen kan dat liet weggenomen
is en alzoo is het onmogelijk dat hier diefstal is gepleegd."
Verder betoogde mr. Borsius de absurditeit der tweede
diefstal. Het was naar zijne meening ondenkbaar dat een
man zoo welgesteld als Breas, die zulke uitgebreide zaken
doet als hij, trachten zou zich te verrijken door zich vvederreg-
teli jk twee mud meer dan half rotte ui jen toe te eigenen. De
ajuin toch had toen zeer geringe waarde. Door den verdedi
ger werd er op gewezen dat Breas sinds lang als een eerlijk
schipper en handelaar bekendstond. Ten overvloede legde
spreker nog eene verklaring hieromtrent over, welke getee-
kend was door een groot aantal ingezetenen van Colijnsplaat
met wie hij gewoon was zaken te doen. Hij voegde er bij dat
de beschuldigde eenigen tijd geleden dc meest doorslaande
bewijzen had gegeven dat er hem veel aan gelegen lag zijn
sinds lang gevestigden naam van eerlijk handelaar te handha
ven en te bevestigen, doordien hij enne som van meer dan
duizend gulden had betaald, hoezeer hij hiertoe volgens de
wet niet aansprakelijk was. Dat de beschuldigde de twee miul
ajuin niet aan het adres bezorgd had, viel niet te ontkennen
zelfs was het ligt mogelijk dat hij er, hoewel onwetend, van
gegeten had dit echter was, naar de meening van den verde
diger, alleen aan onachtzaamheid toe te schrijvenaan eene
opzettelijke toeëigening van eens anders goed konjnen bij
Breas niet denken: de tweede diefstal bevatte derhalve eene
absurditeit.
Overtuigd van de onschuld van den beschuldigde vroeg de
verdediger diens vrijspraak.
De prokureur generaal hield hierop de beschuldiging vol
en beweerde dat er geene vertraging in de procedure had
plaats gehad, blijkens de dagteekening der processale stuk
ken, terwijl hij zich tevens beriep op zijne gewoonte om de
zaken met zoo veel spoed als mogelijk is te behandelen.
Nadat de verdediger nogmaals op vrijspraak had aange
drongen, werd door het hof bepaald dat in dezen uitspraak
zal worden gedaan vrijdag aanstaande, den 25 oetober.
In eene heden door den gemeenteraad gehouden zitting is
onder meerder besloten: 1. Met de firma Robbé coinp.,
concessionarissen der gasverlichting, in onderhandeling te
treden omtrent de door hen te stellen voorwaarden, tot het
aangaan van een nieuw kontract voor het leveren van steen-
kolengas met eene lichtsterkte gelijk staande met 1-1-normaal
kaarsen.
2. Ingevolge het voorstel in de vorige zitting door den heer
Lantsheer, bij de overlegging van den staat van aanvragen om
restitutie van hoofdelijken omslag, gedaan, (zie het verslag der
zitting van 16 dezer, voorkomende in het bijvoegsel van het
nommer dezer courant van 19 dezer) oui door twee of meer
praktizijns buiten de gemeente, te doen uitmaken wie in en
wie buiten de gemeente hebben vertoefd en alzoo aanspraak
op restitutie hebben, op grond dat nergens duidelijk wordt
bepaald wat inwonen in de gemeente is,alsnu twee of drie
regtsgeleerden buiten de gemeente te benoemen, waarvan de
keuze en de bepaling van het aantal aan burgemeester en wet
houders wordt overgelaten.
3. Het uit te keeren subsidie voor de verpleging van armen
weezen door het bestuur der godshuizen voortaan niet meer
door tussehenkoinst van het burgerlijk armbestuur aan het
bestuur der godshuizen te verstrekken, maar door den ge
meente-ontvanger te doen uitkeeren. zoo dat het burgerlijk
armbestuur alsnu is ontheven van alle bemoeijingen omtrent
de verpleging door het bestuur der godshuizen.
Ten slotte is door den voorzitter medegedeeld dat aan
staanden woensdag, des morgens ten half 11 ure, weder eene
openbare zitttng zal gehouden worden tot het behandelen van
de gemeentebegrooting voor het dienstjaar 1S62.
De lieeren P. M. de Ligny en J. A. P. van Deinse, die on
langs zijn benoemd tot experts in het conflict tussehen de ge
meente en de firma Robbé com p., concessionarissen der
gasverlichting, de eerste door de gemeente, de tweede door de
concessionarissen, hebben thans, volgens dc aan hen opgedra
gen benoeming, als derden deskundige gekozen de heer dr. Th.
van Doesburg, directeur der nieuwe gasfabriek te Rotterdam.
De kamer van koophandel cn fabrieken te Vlissingen heeft,
onder dagteekening van 17 dezer, een adres gezonden aan de
tweede kamer der staten generaal, waarin in lievige bewoor
dingen over het plan vau den minister van marine tot ophef
fing der werf gesproken wordt, en waarbij de verdiensten van
Vlissingen, in vroegere jaren aan het vaderland bewezen,
worden opgesomd. Dc kamer van koophandel hoopt dat de
leden der tweede kanier hunne beschermende hand over Vlis
singen zullen uitstrekken en „het gestrenge onverdiende
vonnis, door hunne stem aan een zoodanig ontwerp te schen
ken, nooit zullen onderschrijven."
Zaturdag namiddag omstreeks half twee ure. is teVlissiugen
met goed gevolg te water gelaten het schroefstoomschip der
Ie klasse Leeuwarden.
Uit Zierikzee van den 19 dezer wordt ons gemeld
ln den afgeloopen nacht werd door den knecht van een
landbouwer onder Oosterland, bespeurd dat er brand was in
de onder dat dorp gelegen mee- en racinedroogerij van den
heer L. van Vessem. De bewoners moesten uit den slaap ge
wekt worden. De gebouwen zijn geheel verbrand, henevens
eene aanzienlijke hoeveelheid racine en meekrap. De brand
is in het slamphuis ontstaan, maar de oorzaak onbekend. De
gebouwen en een gedeelte der meekrap waren verzekerd.
In de vergadering van den gemeenteraad van Zierikzee van
17 dezer, is onder meer besloten tot overname door de ge
meente van de bijzondere school van den heer Rensen, als
eene openbare (2de tusschenschool). Verder is vastgesteld
de gemeente-begrooting voor 1862. Bij de discussien daar
over verklaarde de heer de Crane het denkbeeld var. jhr. mr.
G. de Jonge, afschaffing der belasting op de brandstoffen.