van het middelbaar, maar ook van het hooger onderwijs
spoedig zal kunnen worden bevredigd.
S. Verblijdend was de aankondiging uwer majesteit, waar
door ons het uitzigt geopend werd, dat in het aanstaande jaar
een aanzienlijk deel der kunstwerken voor de staatsspoorwe
gen tot stand zal komen. Hierdoor wordt de hoop verleven
digd, dat Nederland niet te lang van het bezit van dit nood
zakelijk vervoermiddel verstoken zal blijven.
De verbetering onzer waterwegen, voor den handel eene
behoefte, zal, hopen wij, mede tot stand kunnen worden
gebragt.
9. De gunstige staat van 's rijks financien vernamen wij
met genoegen. Wij hopen, dat de wettelijke regeling van het
toezigt op de geldmiddelen, zoo als de grondwet die vordert,
en de herziening van het belastingstelsel ook in verhand met
de gemeente-financien, niet uit betoog worden verloren.
10. De wetsontwerpen, die door uwe majesteit op verschil
lend gebied ons worden toegezegd, zullen wij naauwgezet
onderzoeken.
11. De taak. die ons wacht, is wederom gevvigtig. Wij zijn
bereid tot vervulling daarvan onze beste krachten aan te
wenden, overtuigd dat bij eene gewenschte overeenstemming
tussehen regering en vertegenwoordiging, daardoor het heil
van Nederland zal worden bevorderd.
Zitting van dingsdag 24 september.
Over de algemeene strekking van het adres van antwoord
o:» de troonrede zijn geene discussicn geroerd.
1 werd zonder beraadslaging goedgekeurd.
Bij 2 had eenige discussie plaats tussehen de heeren
'Dullert, Mackay, Dirks en My er over de verantwoording der
gelden, welke de commissien van onderstand gedurende den
jongsten watersnood ontvangen hebben. De minister van
fyinnenlandsche zaken gaf te kennen, dat de regering gemeend
heeft zich daar niet in te moeten mengen, omdat dit zaken
van particuliere liefdadigheid waren. Wat de algemeene col
lecte en de vergoeding der geledene schade betreft, zal dc
regering, zoodra de zaak geheel is afgeloopen, eene volko-
raene verantwoording in de Staatscourant geven.
Het voorname debat begon te loopen over 3, aangaande
de betrekkingen met de huitenlandsche mogendheden, waar
aan de commissie van redactie eene zinsnede betrekkelijk de
erkenning van den koning van Italië had toegevoegd.
De heer Zylker verklaarde zijne sympathie voor die erken
ning en verheugde zich dat, ofschoon de troonrede er het
stilzwijgen over had bewaard, de vertegenwoordiging van een
vrij volk. welks geschiedenis zoo veel punten van overeen
komst met het italiaansche opleverde, in haar adres van ant
woord door de vermelding daarvan eene nieuwe hulde bragt
aan de vrijheid.
De heer Thorbecke vroeg aan de regering of onze betrekkin
gen met Noord-Amerika op zulk een goeden voet zjn geble
ven als de troonrede doet vermoeden. De redactie der zin
snede van de commissie, over de erkenning van den koning
van Italië, gaf een twijfel te kennen, of die erkenning wel in
het belang van Nederland zou zijn geschied. Hij wenschte
dus ingelicht te worden over de wijze van die erkenning,
opdat de vertegenwoordiging zou kunnen worden ingeucht,
of zij in het belang des lands heeft plaats gehad.
De heer van Goltstein, lid der commissie, verdedigde de
redactie der zinsnede breedvoerig. Zij was aldus gesteld,
omdat Italië nog geen wehngerigte, welbestuurde, zelfstandige
staat is, en eene partij zich nog met kracht legen dien nieuwen
toestand verzet. De spreker wilde echter geen ongunstig
oordeel over de erkenning uitspreken, nu het handelsbelang
dit heeft beslist.
De minister van huitenlandsche zaken begon met te verklaren,
dat liet hem raadselachtig was wat de heer Thorbecke met
betrekking tot Noord-Amerika bedoeld had. Bedoelde deze
misschien een feit dat had plaatsgehad, en wilde hij er nader
op terug komen, dan zou de minister aanroonen, dat dit feit
niet den minsten .nvloed heeft uitgeoefend op onze vriend
schappelijke betrekkingen met Noord-Amerika.
Ten aanzien van de erkenning van den koning van Italië,
deed de minister gelijke mededeelingen als jl. vrijdag in de
eerste kamer. Gaarne had de regering gezien, dat op eene
wettige wijze, bijv. op een congres, de groote mogendheden
tot de erkenning waren o\ergegaan. Nederland draalde dus
met zijn antwoord op de notificatie, in april jl. door den sar-
dinischen gezant opgegeven. Doch toen Frankrijk, na
Cavours dood, tot de erkenning overging kon een antwoord
niet langer uitblijven, te meer daar een langer vertoef onze
handelsbetrekkingen in gevaar zou hebben gebragt, want het
italiaansche tarief is voov ons voordeeliger dan het napelsche.
De nederlandsche regering erkende echter met zeker voor
behoud, want welke sympathie men ook voor de italiaansche
eenheid had, geloofde de minister niet, dat men die zelfde
sympathie kon schenken aan de middelen door welke die
eenheid verkregen is. Hij meende evenmin, dat de erkenning
van het feit eene goedkeuring bevatte van hetgeen was voor
afgegaan of eene erkenning van hetgeen nog zou volgen. De
uittreksels der circulaire van de regering aan hare gezanten
in het buitenland, door verscheidene dagbladen medegedeeld,
waren geheel uit hun verband gerukt, en men heeft bevreem
ding over de strekking te kennen gegeven. Doch in de zweed-
sche circulaire betrekkelijk de erkenning komt het zelfde
voor. zonder dat dit bevreemding schijnt te hebben verwekt.
In eene depeche van den franschen minister Thouvenel
komt zelfs eene sterke en onbeperkte afkeuring voor van de
politiek der turynsche regering. Zoo men dus der regering een
verwijt maakte van dit voorbehoud, dan treft dit zelfde ver
wijt ook verscheidene andere regeringen.
Wat de wijze van erkenning betreft, is het den minister niet
gebleken, dat daardoor de minste gevoeligheid bij de italiaan
sche bevolking zou zijn opgewekt. Dat er na de erkenning
geen buitengewoon gezant van den koning van Italië her
waarts is gekomen, behoeft geene verwondering te baren.
Naar Zweden is zulk eene zending eerst vier maanden na de
erkenning op uitdrukkelijk verlangen der zvveedsche regering
vertrokken de zending naar Frankrijk was het noodzakelijk
gevolg van de sedert eenigen tijd afgebroken betrekkingen.
Nederland heeft zulk eene buitengewone zending niet ge
vraagd. De regering oordeelt deze buitengewone zending
onnoodig en achtte de mededeeling, gelijk deze had plaats
gehad, voldoende. Ook Engeland heeft geen huitengewonen
gezant ontvangen, en wij kunnen ons dus niet over gering-
schatting beklagen.
De heer van Eek betoogde, dat eene erkenning van hoogere
beginselen dan bloot handelsbelang behoorde uit te gaan. Hij
keurde de erkenning goed, doch zag in de toelichting der
regering eene te groote antipathie tegen hetgebeurde in Italië.
Hij verlangde geene ontboezeming van sympathie, maar kon i
evenmin eene verklaring van antipathie dulden. Hij stelde nu
voor, de bedoelde zinsnede in liet adres van antwoord te voe
gen bij de vermelding van vriendschappelijke verhouding tot
de andere mogendheden, en haar te doen luiden
„De erkenning van den koning van Italië zal, hopen wij,
daartoe bijdragen.'1
De heer van Goltstein verklaarde zich echter namens de
commissie tegen dit amendement cn betoogde dat er niets af
keurends in de tegenwoordige redactie gelegen was.
De heer Thorbecke.terug komende op de zaak van Noord-
Amerika. verklaarde dat punt alleen te hebben aangeroerd,
omdat het hem bevreemde in de troonrede niets aangetroffen
te hebben over den invloed der gebeurtenissen in Noovd-
Amerika. Wat de erkenning van den koning van Italië be
trof. hij kende die zeer goed de wijze van erkenning kon hij.
bij gemis van de officiële stukken, niet beoordeelen, maar toch
meende hij dat de regering zich ten onregte te zeer bezwaard
heeft gevoeld, want in de evkenning van een koning ligt nooit
eene erkenning opgesloten van hetgeen aan het verleenen van
dien titel vooraf is gegaan. Om de zaak echter behoorlijk te
kunnen onderzoeken, wenschte hij dat de regeringdestukken
betrekkelijk de erkenning zou overleggen.
De minister van huitenlandsche zaken zou de voorkeur aan
het amendement van den heer van Eek gegeven hebben, om
de afkeuring weg te nemen, die hem voorkwam in de redac
tie der commissie gelegen te zijn. Maar nu de commissie die
strekking ontkent, is het hem onverschillig welke redactie de
kamer aanneemt. De regering heeft noch sympathie noch
antipathie aan den dag willen leggen. In de troonrede is om
trent Noord-Amerika niets voorgekomen, omdat daartoe
geene bijzondere aanleiding bestond. De erkenning van den
koning van Italië is met zoo eenvoudig als de heer Thorbecke
meent; velen meenen dat daarin de al of niet goedkeuring
van de politiek van het italiaansche kabinet ligt opgesloten,
en juist omdat de regering deze meening deelt, heeft zij be
hoedzaamheid in acht genomen. Had zij dit niet gedaan, dan
zou in de erkenning reeds gelegen zijn eene erkenning van
het koningrijk Italië, niet alleen zoo als het thans bestaat,
maar ook zoo als sommigen het nog zouden willen maken.
En dit laatste koningrijk tal ie wenscht de regering voor als
nog niet te erkennen. De tot de erkenning betrekkelijke
diplomatieke stukken zal de regering niet overleggenzulk
eene zaak is niet behoorlijk te beoordeelen zonder al de stuk
ken, doch daaronder koinen er voor. die nooit gegeven zijn
om publiek te maken; het zou dus slechts eene halve publi
citeit zijn, en daarvan is de minister reeds eenmaal het slagt
offer geweest, zoo dat hij er zich ongaarne voor de tweede
maal aan zou willen blootstellen. Vooral in den tegenwoor-
digen stand der zaak bestaat er geene reden voor de overleg
ging. omdat de nederlandsche regering zich met de italiaan
sche in de meest gewenschte verstandhouding bevindt. De
circulaire van de gezanten moet als een geheel confidentieel
stuk worden beschouwd, waarvan de openbaarmaking niet
wenschelijk was te achten, ja zelfs eenige bedenkelijke gevol
gen zou kunnen te weeg brengen.
Na nog eenige nadere toelichting van de heeren van Golt
stein. Thorbecke en vonEc/c, die andermaal werden beantwoord
door den heer van Zuylen van Nyevelt, werd het amendement
van den heer van Eek met 52 tegen 7 stemmen verworpen.
Zoor stemden de heeren Tiuein NoUhenius, van Eek, Cor
nells, Reinders, Zijlker. Westerliofï en Kien.
3 werd daarop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Over de verdere paragrafen werd bijna geene discussie ge
voerd.
De heer Thorbecke spvak over het belang van de verbetering
der waterwegen van Rotterdam en Amsterdam naar de zee
de heeren Heemskerk Az. en Duymaer van Twist over koloniale
onderwerpen; de heer van Bosse bragt eenige financiële be
schouwingen in het midden. Doch het scheen dat de verga
ring de gvondige behandeling van deze punten liever tot de
aanstaande diseussien over de begrooting wilde uitstellen. De
verschillende paragrafen werden achtereenvolgens aangeno
men, en daarna het geheele adres van antwoord met 57
tegen 2 stemmen (de heeren van Eek en Zijlker).
Gemeenteraad van Middelburg.
Zitting van 24 september.
Voorzitter de heer Bijleveld van Serooskerke.
Afwezig de heeren Lambreehtsen van Ritthem, ongesteld,
van Deinse, Snouck Ilurgronje, Caland, van Visvliet en
Damme, door ambtsbezigheden verhinderd.
Na de opening der zitting, waarbij de beer de Jonge tijde
lijk het voorzitterschap waarneemt, wordt de heer Bijleveld
van Serooskerke, als bij de jongste verkiezing herkozen raads
lid. door den secretaris binnen geleid en legt hij in handen
des fungerenden voorzitters de bij art. S3 der grondwet en
art. 39 der gemeentewet gevorderde eeden af.
De benoemde wordt daarop, namens den raad, door den
heer de Jonge geluk gewenscht, terwijl hem de belangen der
gemeente bij voortduring worden aanbevolen.
De heer Bijleveld van Serooskerke aanvaardt thans het
voorzitterschap en bedankt den lieerde Jonge voor de door
hem bewezene diensten. Hij rigt vervolgens een kort woord
tot de vergadering, waarbij hij zich in de voortdurende wel
willendheid der leden aanbeveelt en bij vernieuwing belooft
de belangen der gemeente te zullen behartigen.
Vervolgens wordt voor kennisgeving aangenomen de mede
deeling des voorzitters dat is ingekomen schriftelijk berigt
der bovengenoemde afwezige leden.
De notulen der vorige zitting, daarna gelezen zijnde,
worden gearresteerd.
De voorzitter berigt dat zijn ingekomen de volgende mis
siven a. van gedeputeerde staten dezer provincie, goedkeu
rende beschikking op het in de zitting van 21 augustus jl.
door den raad gegeven advies tot het bouwen van een nieuw
gasthuis en aanhoovigheden (zie het nommer dezer couvant
van 24augustus). Deze wordt voor kennisgeving aangenomen.
b. Van het burgerlijk armbestuur, antwoord op het ge
vraagde advies, in hoe verre het mogelijk is door trapsgewijze
ontvolking van het oude mannen- en vrouwenhuis, eene ver
mindering van uitgaven te erlangen (zie insgelijks het nom-
mer dezer courant van 24 augustus). Genoemd collegie
verklaart die vraag met geene volkomene zekerheid te kunnen
beantwoorden. Bij vermindering van bevolking zal, naar zijne
overtuiging, geene vermindering in de kosten van huisvesting,
vevwavming en dergelijke uitgaven worden verkregen. De
slotsom zijner beschouwingen is deze: I. er zullen ten allen
tijde eenige personen in genoemd gesticht moeten verpleegd
worden, 2. het getal der verpleegden is echter vatbaar voor
vermindering; 3. het is te voorzien dat de bezuinigingen niet
onbelangrijk zullen zijn, op grond van sedert het jaar 1S53
gedane opmerkingen.
Dit stuk wordt voor de leden ter inzage gelegd.
c. Nog eene missive van gedeputeerde staten dezer provin
cie, houdende goedkeuring van liet in de jongste zitting door
den raad genomen besluit, om de lokalen bestemd voov de
zittingen van de arrondissements regtbanken hetkantonge-
regt, op het raadhuis aan het rijk in huur af te staan (zie
het nommer dezer courant van 5 dezer). Aangenomen voor
kennisgeving.
d. Een schrijven van burgemeester en wethouders van
Utrecht, waarbij zij berigten dat door hen als schipper in het
benrtveer tusschenMiddelburg enUtrecht is aangesteld J.Han-
neuga, wonende te Middelburg; terwijl zij den raad uitnoo-
digen zijnerzijds insgelijks een beurtschipper te benoemen.
De voorzitter berigt dat bij burgemeester en wethouders
slechts twee adressen van sollicitanten zijn ingekomen, als
van N. Weenhoff en Ossewaarde, beide schippersalhier. Paar
het adres van dezen laatste op ongezegeld papiergeschreven
is en dus buiten aanmerking moet blijven, stelt hij voor
eerstgenoemde te benoemen. Alvorens'daartoe over te gaan
wordt uog mededeeling gedaan van
e. Eene aanbeveling van curatoren over het gymnasium
alhier, tot benoeming van een curator in plaats van den heer
dr. A. M. Snouck Ilurgronje, op zijn verzoek eervol ontsla
gen. Het dubbeltal bestaat uit de heeren A. Slotemakev Cz.
en J. H. Gerlach.
Alsnu totde beide benoemingen overgaande, waarbij de
heeren Lantsheer en Fokker met den voorzitter en secretaris
het stembureau vormen, worden achiereen volgens verkozen
tot beurtschipper in bet veer van Middelburg op Utrecht,
N. Weenhoff. en b. tot curator over het stedelijk gymnasium
de heer A. Sloteniaker Cz., beide met 10 van de 11 uitge-
b rag te stemmen.
De kennisgeving dezer benoemingen respectievelijk aan het
gemeentebestuur van Utrecht en aan het collegie van curato
ren, wordt aan burgemeester en wethouders opgedragen, ter
wijl de voorzitter herinnert dat alsnu in eene volgende zitting
ook zal moeten worden beraadslaagd over de aanstelling van
een commissaris en bestelmeester voorgenoemd beurtteer.
Voor kennisgeving wordt vervolgens aangenomen een
schrijven van den heer S. Meemeling, med. doctor te Maar
tensdijk ("provincie Utrecht), waarin hij verklaart zich zijne
benoeming tot gemeente-geneesheer alhier te laten welgeval
len, cn verder herigtdat hij zich omtrent het tijdstip zijner over
komst herwaarts met het burgerlijk armbestuur zal verstaan.
Bij burgemeester en wethouders is ingekomen eene missive
van de commissie van bestuur over de geneeskundige school
alhier, met afschrift van een brief van het bestuur der gods
huizen, waarbij der genoemde commissie wordt kennisge
geven van de eerlang te doene afbraak van het voormalig
werkhuis op het Noordplein. Daarom zullen de bij haar in
gebruik zijnde lokalen, tot. opleiding van heel- en vroedmees-
ters, omstreeks de helft der maand October, als wanneer met
die afbraak waarschijnlijk begin zal worden gemaakt, moeten
zijn ontruimd. Opgrond hiervan wendt genoemde commissie
zich alsnu tot het gemeentebestuur met verzoek om aanwij
zing van andere geschikte lokalen.
Burgemeester en wethouders hebben getracht zulke
lokalen te vinden en zijn daarin aanvankelijk geslaagd in
een huis in de Nieuwstraat, G, 218. "Volgens rapport van den
gemeente-bouwmeester is dat perceel zeer aan te bevelen,
daar het, behalve een ruimen ingang, een genoegzaam aantal
vertrekken, voorzien van vele kasten en verdere gemakken,
bevat. Dit huis zou men in huur kunnen bekomen tegen f250
'sjaars, onder voorwaarde dat er geene lijken in mogen be
handeld worden. Het advies van den gemeente-bouwmeester
strektom tothethuren van dat gebouw over te gaan, op grond
van de daaraan verbondene voordeden 1. dat het digt bij
het gasthuis is gelegen, hetgeen een groot gemak oplevert;
2. dat het voldoet aan alle vereischten. en 3. dat het geene
noemenswaardige onkosten vordert.
Naar het oordeel van burgemeester en wethouders zou men
tot het huren van genoemd huis moeten besluiten, daar men
anders welligt tot minder geschikte woningen tegen nog hoo-
geren huurprijs de toevlugt zou moeien nemen.
Op de vraag van den heer Lantsheer of de commissie van
bestuur over de geneeskundige school zelve geen bezwaar
heeft in het betrekken van dat gebouw door de bepaling dat
er geene lijken in mogen behandeld worden, antwoordt de
voorzitter dat die commissie in tegendeel het bezit van dat
gebouw zeer wenschelijk acht; dat bedoeld bezwaar ook een