Rossijn. Rau, Huisman, van Oordt en vooral Heringa. Den 9 september 1810 waagde hij zich aan een examen voorde clas sis van Walcheren te Middelburg en werd onder de propo nenten opgenomen. Kort daarna werd hij te Hoofdplaat be roepen, en na nog een peremptoir examen te hebben ondergaan voor de consistoriale vergadering van IJzendijke en van keizer Napoleon dispensatie van 25 jarigen ouderdom verkregen te hebben, op 26 mei 1811 aldaar bevestigd. Van deze stand plaats vertrok hij in 1819 naar Wolphaartsdijk, waar hij als predikant en sedert 1835 tevens als schoolopziener werkzaam was tot 25 maart 1857, toen hij door eene beroerte werd ge troffen, hetgeen hem in junij daarop zijn ontslag deed ver zoeken uit laatstgenoemde betrekking en ook noopte zijn emeritaat te vragen.dat hern metjanuavij 185S werd verleend. Sedert het jaar 1857 was hij voor de maatschappij verloren en had tot den dag van zijn overlijden een treurig leven. De heer Dresselhuis vervulde vroeger onderscheidene ker kelijke betrekkingen, was praeses van het klassikaal bestuur van julij 1839 tot 1851; in 1818 en 1819 werd hij ter alge- meene synode gezonden, en deze benoemde hem tot lid der algemeene synodale commissie. Met uitzondering van deze betrekking, die hij tot 1S52 bleef bekleeden en van die van predikant, had hij zich reeds het vorige jaar van alle kerke lijke betrekkingen ontdaan. Bij de vele werkzaamheden aan het kerkelijk bestuur verbonden, was hij tevens een voor stander en bevorderaar van vele filantropische inrigtin- gen, en ten bewijze dat hij daarbij dikwijls meer was dan bloot titularis, zij het genoeg te vermelden dat hij in 1830 door het hoofdbestuur van de Maatschappij van weldadigheid vereerd werd met een diploma van honorair lidmaatschap. Letterkundige of wetenschappelijke onderscheidingen ge werden den heer Dresselhuis in ruime mate. In 1819 werd hij benoemd tot lid van het Zeeuwsch genootschap der weten schappen. in 1830 tot lid der Maatschappij van nederlandsche letterkunde te Leiden, in 1835 tot lid van het Provinciaal utv 'chtsch genootschap, in 1838 tot corresponderend lid van het S.ixisch TburingsVerein(vooroudheden te Halle),in 1S13 tot lid van het Noord-Brabandsch genootschap van weten schappen, in 1811 tot membre titulaire de la Socie'té frangaise de statistique' universelle, den 25 november IS 17 tot membre titulaire de lTnstitutd'Afrique. Hij was ook lid van het Histo risch genootschap te Utrecht, en den 2 mei ISIS zond het Haagsch genootschap tot verdediging van de christelijke godsdienst hein het diploma van corresponderend lid. Onderscheidingen van anderen aard vielen hem mede ten deel. Den 31 jannarij JS52werd hij door den rector en senaat der akademie te Groningen, op voorstel der theologische faculteit, honoris causa gepromoveerd tot theologiae doctor. Koning Willem II benoemde hem in 1S1G tot ridder van de orde van den Nedei iaiulschen leeuw. Van de talrijke geschriften die men aan Dresselhuis' hand verschuldigd is. zou eene opsomming hier onmogelijk zijn. Hij bepaalde zijne werkzaamheden niet tot het kerkelijk gebied, maar deed zich veelal keunen als een onvermoeid geschied v or schier en voortreffelijk oudheidkundige. Het eerst trad hij als schrijver op in 1815 met eene verhandeling over het evangelie van Lucas, geplaatst in de Boekzaal der geleerde wereld, en van dien tijd af verleende hij zijne medewerking aan onderscheidene week- en maandschriften, waaraan hij langen tijd een getrouw mede-arbeider bleef. In den Vriend des vaderlands en de Letteroefeningen vindt men een aantal boekbeoordeelingen van zijne hand. DeZeeuwsche volksalma nakken, de jaarboekjes Nehalennia en Zeeland heeft hij met vele bijdragen verrijkt, maar twee zijner werken verdienen hier opzettelijke vermelding „De provincie Zeeland in hare aloude gesteldheid en geregelde vorming beschouwd" en „De godsdienstleer der aloude Zeelanders, uit oude gedenkstuk ken, volksoverleveringen enberigten opgemaakt." Het eerste werd uitgegeven door het Zeeuwsch genootschap der weten schappen in 1836; aan het andere werd in 1812 door dezelfde instelling, als antwoord op eene prijsvraagde gouden medalje toegekend. Een leven, zoo werkzaam, vordert eerbied van tijdgenoot en nakomelingschap. JQaa-fifae ess leger. Uit Nienwediep wordt van 22 dezer aan de Nieuwe rotter- darasche courant geschreven B-j eene proef, gisteren op het strand te Texel genomen met een der stukken geschut uit de luiksche fabriek, waarmede voor een paar jaren zulk eene noodlottige gebeurtenis plaats greep, en welk stuk men met zware ijzeren banden had voor zien, is het niettemin van een gesprongen, zoo dat die stuk ken als hoogst gevaarlijk zullen afgekeurd worden. VerkoojjiHgen es* aanbesfedingeu. Den 23 dezer is te Vlissingen ter verkoop aangeboden Ben huis en erve. genaamd De bvemer ton, staande en gelegen aldaar op het Dok, wijk L no. 97. Opgehoudenhet hoogste bod was f 4SOO, Donderdag werd het vijfjarig onderhoud der binnenslui- zen, bruggen, heulen, duikers en gebouwen van den polder Schouwen in het openbaar te Zierikzec besteed en aangeno men door den heer Js. Lammers, voor f1000 per jaar. ffïeteoïologtscStc waarjieinisige»*, gedaan op 's rijks werf te Vlissingen, des middags 12 ure. Augustus '1861. Wind. I ril— 1 p.-a Laagste te a «i 1 1 j |;p I "5 -= bo 5 - 1 temporat. 3-3 .2-3 I-- cn verschil 15J i a j met do J.P i ,J2 hoogste. Aanmer kingen. 38' Z.t.O. 19 W.t.Z. 20'W. t.Z. 2i\Y. t. Z. 22 West. 23 W. t. Z. 24-W.t.N. 6 1765.8,20.7 8 ,761.9; 19.2 9 j 761.3 17.5 5 767.7 17.8 3 769.6118.6 10 i76l.3jl7.4- 12 [763.8! 16.6 0.63 11.211 0 Oj 0.76 12.4-6,0.0: 0.70'10.50,0 0, 0.67 10.17; 0.2 0.61 10 02 0.0 0.95 14.12 j 0.2 j 0.67i 9.52j 2.0| ligt bewolkt, ligt bewolkt, ligt bewolkt, ligt bewolkt, ligt bewolkt, dik regen, bewolkt. Tiiermomcterstaiid. 23 aug. 's av. 11 u. 63 gr. 21 's morg. 7 u. 60 'smidd. 1 u. 65 's av. 11 u. 60 gr. 25 's morg. 7 u. 59 's midd. 1 u. 61 's av. 11 u. 59 26 's morg. 7 u. 60 's midd. 1 u. 66 gr. BRIEVEN over het KUNSTCONGRES TE ANTWERPEN. in. Antwerpen, 20 augustus 1S61. Het leverde gisteren avond, uit de Harmonie terugkeerende, een aardig gezigt op, de kinderkens van Antwerpen een ronde dans te zien maken om een. twee of drie kaarsjes tusschen de steenen gestoken. Bij gelegenheid van de kermis is dit van de heidensche joelfeesten afkomstige en door de middeneeuwen heen tot ons overgegaan gebruik in deze stad nog in zwang, en nu werd mij opgelost waarom des morgens de fatsoenlijkste kinderen ons aanspraken tot het geven van „een ortje om te vieren." Geen straat waar dit niet plaats greep, en ik moet bekennen dat ik mij met velen onzer in dit onschuldige ver maak der kleinen verlustigde. Maar wij hebben ons met de groote kinderen bezig te houden, door wie ons gisteren op nieuw zulk een rijk genot verschaft werd,al moet ik be kennen dat het in deze dagen wensehelijk zou zijn zich te kunnen verdriedubbelen om alles behoorlijk te aanschouwen en in zich op te nemen. Verbeeld u. dat wij reeds gisteren ochtend ten 9 ure in de St. Georgekerk tegenwoordig waren, om de inwijding der muurschilderingen bij le wonen, die dit gebouw aau het talent der h Ce ren Gufteus enSchwcrtzl) dankt. Het zou mij te lang ophouden om er u eene beschrijving van te geven genoeg zij liet, te zeggen dat ieder die Antwerpen gaat bezoeken, niet mag verzuimen, onder de merkwaardigheden der stad deze kunstgewrochten van den tegen woord igen tijd te gaan bezigtigen, waaraan de deken Beeckman te regt alle lof heeft toegezwaaid in de bij deze gelegenheid gehouden toespraak. Gij zult reeds hebben opgemerkt dat het hier in deze dagen aau geen toespraken ontbreekt; overal worden ze gehouden, en zoo ook ter gelegenheid van het bezoek aan het museum dat een uur later door ons werd gebragt, en waar eene plegtige openbare zitting van de akademie gehouden werd. De direc teur der akademie, de Keyser, hield daar eene treffende rede voering, waarin hij het denkbeeld ontwikkelde en geconsta teerd heeft dat het akademisch ligchaameen grooten prijsstelt op het vasthouden aan de oiule overleveringen der vlaamsche school. Daarna wijdde hij eeuige woorden aan de nagedach tenis van De la Roche en Brouwer, terwijl hij tevens een korte lofrede hield op wijlen den bouwkundige Suys en den heer Mathieu, directeur der leuvensche akademie, beide dit jaar aan de kunst en het vaderland ontvallen.Vervolgens sprak hij over de noodzakelijke uitbreidingen, die het nieuwe museum behoeft en die men liet niet zal kunnen weigerenten slotte heeft hij gewezen op den arbeid dien de kunstenaar zicli moet opleggen wil hij zijn doel bereiken, en wel door zich de oude meesters tot modellen te kiezen, wier tallooze en belangrijke werken van hun diepe studie en onvermoeiden arbeid getui gen. De spreker wees vervolgens op eenige blijken vau verval die zich op het gebied der kunst voordoen, en drong aan op het vasthouden aan krachtige en ernstige studie. Toen het rapport gelezen werd, over den toestand der aka demie, was ik zoo vrij mij uit de zaal te verwijderen, niet zon der de eeuwige meesterstukken der kunst een enkelen blik te hebben toegewijd, om mij daarna te begeven naar Onze Lieve Vrouwekerk, de kathedraal der stad, waar, ter gelegenheid der opening van het congres, een plegtige dienst zou worden gehouden, volgens oud gebruik en overeenkomstig de zeden der vlaraingen. De heer Ram, professor aan de universiteit van Leuven, ontving de congres-leden aau den ingang van het trot- sclie gebouw, en wij begaven ons, met den burgemeester en den minister van binnenlandsche zaken aan liet hoofd, tot in het prachtig koor. Na afloop der dienst, waarvan vooral het schoone gezang ons in vervoering bragt, werden wij op de zelfde wijze uitgeleide gedaan, om ons te spoeden naar de Cite, in wier allergelukkigst ingerigte zaal het congres zou worden gehouden. Het leverde een indrukwekkend gezigtop. zoo vele mannen uitmuntende in verschillende vakken van kunst en in geleerdheid, daar te zien vereenigd om te beraadslagen over zoo vele belangrijke en in dcze'dagen zoo over en weer be streden punten van materieel en zedelijk belang. De opening had ter bestemder ure klokslag van eenen plaats. De heer Loos, burgemeester, bijgestaan door deheeren Rogier en Romberg, opende hetcongresmeteene redevoering, waarin hij zijn dank toebvagt aan de afgevaardigden der ver schillende regeringen, aan de heeren Rogier en Romberg, die het eere-voorzitterschap en onder-voorzitterschap wel hadden willen aanvaarden. Na lezing van een brief des hertogs van Brabant, waarin hij zijn leedwezen uitdrukt, dat zijne ge zondheid hem nog niet toeliet het congres bij te wonen, en zijn wensch tevens dat het verheven werk, waartoe uit al de oorden van Europa de kunstenaars zijn aangesneld, gelukkig moge slagen, verzocht de burgemeester dat bij aan het „bureel" vervangen moge worden door een ander, bekwamer voorzitter dan hijdoch de baron Taylor ver zocht daarop dat de vergadering met hem instemme en de voorzittershamer in zulke waardige handen blijven moge. Het bureau blijft dus- zamengestelcl zoo als het was, met bijvoeging van den heer Eugène Dumoulin, den hoofd-redac- teur van Le préeursenr, als secretaris. 1) Wij herinneren onze lezers aan liet levensberigt van deze beide kunstenaren en de beschrijving van een aantal hunner werken, voorko mende in ons nommer van 2 april jl. Wij waren dat verschuldigd aan de hand van een onzer correspondenten te Amsterdam, bij gelegenheid dat daar eene tentoonstelling der cartons van deze meesters geopend was. Red. Tot ondervoorzitters werden vervolgens benoemd: voor Holland, de heeren van Lennep en Mazel; voor Italië Ben- zoni; voor Oostenrijk Maurits von Stubenrauch; voor Hanover Frederik Brehmer; voor Frankrijk baron Taylor, Robert Fleury en Nisard voor Engeland Donaldson voor Beijeren Moritz von Sell windt; voor Zwitserland Visschervoor Pruis- sen Muller; voor Denemarken Klaas Groth voor Belgie Ver- voort, mgr. de Ram, de Kerkhove de Liraon.Vervolgens wordt voor iedere natie een secretaris gekozen, en als zoodanig voor ons land de heer van Westhreene. De heer Dumoulin bragt hierop verslag uit van de ingeko men stukken en geschenken aan het congres, waarna de heer Hugelman van Parijs het woord vraagt tot wijziging van het opgegeven programma; dewijl het hem voorkomt dat het gewenschter is eerst over de wijsgeerige vraagpunten te beraad slagen en daarna de stoffelijke kwestien te behandelen. Dit voorstel door den voorzitter bestreden zijnde, wordt het daar entegen op krachtige wijze ondersteund door den heer Madier-Montjou. mede een afgevaardigde uit de wereldstad. Hij gaf als zijne meening te verstaan, dat de philosophisclie kwestie den meesten tijd zou vereischen om te worden opge lost, en gewoonlijk komt zij aan het einde en wordt dan afge daan als er geen tijd meer overig is om haar te bespreken. Krachtig riep hij uit: Het denkbeeld voorop! of zal men moeten hooren dat hier uit eigenbelang de koopmaus-kwes- tie" om zoo te zeggen de eerste plaats verdient. Dat was in zijne oogen onmogelijk. Na hem trad onze landgenoot Alber- dingk Thym op cn betoogde in goed fransch dat men niet voor of in de sectien moet beraadslagen, maar onmiddellijk de debatten openen. Hij werd opgevolgd door de heeren Kuhn uit Berlijn en Romberg uit Brussel, ten gevolge waar van de heer Ilugelman zijn voorstel intrekt en de congresle den zicli in sectien verdeelen om over de volgende punten te beraadslagen. Eerste sectie. I. Heeft de kunstenaer, maker van eenig kunstgewrocht. alleen het regt daervan de nabootsing toe te staen, 't zy zulks door eene bewerking gelyk aen de zyne, 't zy het door eene verschillende bewerking geschiede? II. Welke middelen zyn er aen te wenden, om den kun stenaer tegen het hedriegelyke namaken van zvnc gewrochten te beschermen III. Welke maetregelen dienden er genomen te worden tegen het plaetsen van een valsch naemteeken op een kunstgewrocht? IV. Moeten de wetten, bestemd om de schending des kunsteigendoms te beteugelen, toepassclyk zyn op hetgene de nyverheid aen de kunst zou kunnen on tl een en V. Door welke middelen zou men tusschen de staatsbe sturen eene overeenkomst kunnen tot stand brengen, strekkende om de bescherming des kunsteigendoms algemeen te maken Tweede sectie. I. Staet de uitdrukking der monumentele kunst op de hoogte der andere uitingen van den geest onzes tyds? II. Is de vcreeniging van bouw-, beeldhouw- en schilder kunst niet onontbeerlyk in de monumentele kunst; welke hervormingen zou men in liet onderwys der schoone kunsten dienen in te voeren, ten einde die vereen iging tot stand te brengen III. Is het niet in de vereeniging van bouw-, schilder- en beeldhouwkunst, dat de monumentele kunst de bestauddcclen zou vinden van eenen nieuwen styl, welke het kenmerk onzes tyds zou dragen? Derde sectie. I. Welk verband bestaet er tusschen wysbegeerte en kunst II. Oefent de kunst niet eenen zekeren invloed uit op de verstandelykeeu zedelyke ontwikkeling der volken? III. Welken invloed kan men aen den modernen geest op de hedendaegsche kunst toekennen? Bezit onze tyd geen nieuw grondbeginsel, dat aen de beel dende kunsten eene nieuwe uitdrukking en rigting zou kunnen geven IV. Zoo de kunst, wanneer zy de gedachte onzes tyds uit drukt, daervan het symbool voor aller oogen moet aenbicden, door welk slaeli van gewrochten kan zy dan het best dit doel bereiken Vergun mij een oogenblik de opmerking te ondersteunen van lien, die het denkbeeld van het congres groot en loffelijk genoemd hebbendaar waar het de vragen aan de beraad slaging der eerste sectie onderworpen geldt. Deze toch kun nen worden opgelost en zonder verwijlde tweede laten zicli niet in een paar <lagenbepraten,noeh veel minder afhandelen; wie dat zon gissen, zou zeker buiten den waard hebben gere kend het zou eene dwaasheid zijn te willen dat een zaak van zoo veel omvang een vruchtbaar resultaat zou opleveren. Wij willen den uitslag niet vooruit loopen maar wij gelooven tocli dat men hier het onmogelijke wil, en wij blijven onze overtuiging getrouw. In de derde sectie ging het dan ook reeds terstond tamelijk verward toe. Het was een volslagen gelukte spreekverwar- ring, zoo als reeds vooraf was voorspeld en tot welke voor spelling de hersens van een kind genoegzaam waren. De een stelde dit voor. dat door den ander niet begrepen werdgene wat deze alleen in zijne taal wilde uitgesproken hebben; hier be weerde een duitscher—wantmenkwam ten slotte op de vraag, dat men het gesprokene in de verschillende talen zou overzetten voorelkanderdat men zoo maarniet in een oogenblik de taal der wijsbegeerte verstond, die reeds zoo zeer in Duitscliland verschilde, dat het noorden vaak het zuiden niet begreepdaar wilde dan toch de franschman wcêr dat men alleen in zijne taal zou discussiëren als de universeele, waardoor menig Vla ming zich niet weinig gebruskeerd achtte ginder weder, doch zoo als ik zeide, het was hier wel het bijbelsche„en de

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 2