'omtrent de loting, die in artt. 79, 80 en 81 der wet van 1817 voorkwamen en hier niet waren opgenomen, nog ingevoegd wouden worden De heer van Heemstra deelde mede, dat die artikelen waren weggelaten, omdat zij slechts reglementaire voorschriften bevatten, die zeer goed aan het uitvoerend gezag kunnen worden overgelaten. De heer van der Linden bleef bij zijn gevoelen en wenschte de verdere algemeene discussie over hoofdstuk IV uit te stellen. De regering stelde daarop achter art. 36 vier nieuwe arti kelen voor, omtrent de wijze waarop bezwaren tegen de loting bij gedeputeerde staten kunnen ingebragt worden. De vergadering keerde nu terug tot de behandeling van art. 18 en volgg. De heev'Wintgens stelde als araendement voor, daarbij de volgende zinsnede te voegen: „Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, behoorende tot een staat, waar de nederlander niet aan de verpligte krijgsdienst is onderworpen of waar ten aanzien der dieustpligtigheid liet stelsel van wederkeerigdeid is aange nomen." Na breedvoerige discussie waarin het voor en tegen van alle zijden werd beschouwd, werd dit amendement met 41 tegen 21 stemmen aangenomen. De artt. 18,19 en 20 werden daarop goedgekeurd. Men heropende nu de algemeene beraadslaging over hoofd stuk IV, die echter, op voorstel van den heer van cler Linden en met het oog op het voornemen der regering om eenige nieuwe artikelen daarin te voegen, wederom werd uitgesteld. Bij de algemeene beraadslaging over hoofdstuk V (vrij stelling van de dienst) herhaalde de heer van Nispen de reeds vroeger door hem aangevoerde bezwaren tegen de definitieve vrijstellingen en tegen de bepalingen die omtrent de bediena ren der godsdienstgemaakt waren. De minister wederlegde die. Na de aanneming van een amendement van den lieer de Bieberstein op art. 44, otn de maat van 1,56 el te bepalen op 1,55 el, werd het artikel zelf goedgekeurd, als ook de artt. 45 en 46, waarna de vergadering uiteen ging. Zitting van donderdag 11 julij. De discussien blijven even onregelmatig als in de laatste dagen. Op art. 47 (gevallen van vrijstelling wegens broeder- dienst) wilde de heer van Nispen dat niet alleen degeen die een plaatsvervanger had gesteld zijn broeder zou vrijmaken, maar dat dit voorregt ook zou worden uitgestrekt tot den geen die slechts een nummerverwisselaarbad genomen, terwijl de heer Betz dit voorregt mede wenschte te doen toekennen aan dengeen die een plaatsvervanger heeft gesteld, die bet zij gedurende vier jaren bij de zeemilitie heeft gediend, het zij na drie jaren gediend te hebben wegens ziekelijkheid, of ge breken is ontslagen. De heer van Heemstra, minister van bin- nenlandsche zaken, kon niet toegeven aan het verlangen van den heer van Nispen, wel aan dat van den heer Betz, behalve voor het geval dat de plaatsvervanger wegens ziekte of gebre ken na drie jaren dienst is ontslagen. De heer Betz stelde nu een amendement in zijn geest voor, hetgeen door den heer Poortman overtollig werd genoemd. Ook de heer van Nispen onderwierp een amendement, om tot zijn doel te komen, aan bet oordeel der vergadering. Beide amendementen werden door den heer van Heemstra bestreden, die deed opmerken dat er bij de zeemilitie geene plaatsver vanging kon worden toegelaten, omdat dezeemilicien vrijwil liger zal zijn en dus zelf moet dienen. De heer Bete antwoord de hierop dat de zeemilitie reeds in zekeren zin op het stelsel van plaatsvervanging berust; terwijl de heer ter Bruggen Hu- genloltz van het zelfde oordeel was en er bijvoegde dat, in dien het stelsel van den minister opging, de zeemiliciens in een zeer onereusen toestand zouden gebragt zijn. Als sub amendement op het amendement van den heer Betz, stelde hij dus voor, om het voorregt van vrijstelling wegens broe- derdienst ook toe te kennen aan dengeen die een plaatsver vanger beeft gesteld, die gedurende vier jaren bij dezeemilitie heeft gediend. De amendementen werden echter verworpen en art. 47 aangenomen. Art. 48 (gevallen waarbij bvoedevdienst niet in aanmer king komt) gaf tot langdurige discussie aanleiding. De heeren de Brauic, van Bosse, van der Linden en van Asch van JVyck bragten daar bedenkingen tegen in, die door den heer van Heemstra wederlegd werden. De heer van der Linden stelde als amendement voor de woorden„of nuramerverwisselaar" uit het artikel te ligten, waardoor de dienst als nuramerver wisselaar vrijstelling wegens broederdienst zou ten gevolge hebben. In weerwil dat dit amendement door de heeren Mackay en van Heemstra bestreden werd, nam de kamer het aan met 43 tegen 20 stemmen. Daarna werden de artt. 4851 aangenomen. Hiermede was de behandeling van hoofdstuk Y der wet (vrijstellingen) afgeloopen en de vergadering her vatte nu de gisteren gestaakte algemeene beraadslaging over hoofdstuk IV (van de lotelingen). De regering had in dat hoofdstuk vier nieuwe artikelen achter art. 36 voorgesteld, waarbij de vormen werden gere geld, in acht te nemen na de vernietiging van eene loting en bij de herloting. De heer Thorbecke was daartegen en oordeelde dat er nooit eene herloting moest plaats hebben, doch daaren tegen moesten de belangen der lotelingen ook gewaarborgd worden. Hij stelde dus voor een nieuw artikel in dien zin achter art. 34 te voegen, en art. 35 zoodanig te stellen, dat de uitkomsten der loting onveranderlijk zijn en dat aan ieder het nommer dat hij getrokken heeft verzekerd blijft. De heer van Heemstra voerde aan dat de regering de nieuwe artikelen had voorgesteld als een middel om herstel aan te brengen wanneer er verkeerdheden bij eene loting hadden plaats gegrepen. De algemeene beraadslagingen werden gesloten en de artt. 30—32 aangenomen. Art. 33 (ten overstaan van wie de loting wordt gehouden) werd verworpen, doch art. 34 aangenomen. Het daarop volgende nieuwe artikel van den heer Thorbecke werd evenzeer aangenomen. Het eerste gedeelte van het amendement Yan den heer Thorbecke op art. 35 nam de regering over, terwijl over het tweede gedeelte eene uitvoerige discussie ontstond, waarbij het voor en tegen breedelijk werd uitgemeten. De verdere behandeling werd daarna verdaagd tot morgen. AFKOOP VAN DEN STADERTOL. Door de gouvernementen van een aantal staten, waaronder ook Nederland, is den 22 junij jl. met Hannover een verdrag gesloten tot afkoop van dien tol, waaraan alle schepen, die de Elbe binnenliepenouderworpen waren. De geheele afkoopsom bedraagt 2,857,338? thaler, waarin Engeland en Hamburg elk 1,033,333? thaler dragenhet overige is omge slagen over Nederland, Oostenrijk, Belgie, Brazilië, Denemar ken, Spanje, Frankrijk, Mechlenburg-Schwerin, Portugal, Pruisen, Rusland, Zweden, Lubeck en Bremen, en daarin beloopt het aandeel van Nederland 169,963 thaler. De rege ring heeft thans een wetsontwerp ingediend, strekkende tot bekrachtiging van art. 4 van bovengenoemd verdrag, waarbij de betaling dezer som bepaald is, en van art. 5, houdende dat de betaling moet geschieden biunen driemaanden, te rekenen van 1 julij 1861interest a 4 percent over de afkoopsommen begint te loopen van 1 October aanstaande voor de aandeelen die in eens zullen afbetaald worden, doch reeds van den ge noemden 1 julij af voor de aandeelen die bij termijnen zullen worden gekweten. De nederlandsche regering is voornemens haar aandeel in eens af te doen, en heeft dus een tweede wetsontwerp over gelegd, strekkende om hoofdstuk IX A der begrooting voor 1S6L (nationale schuld, enz.) te dien einde te verhoogeu met eene som van f310,000. De regering zegt in de memorie van toelichting„Het ligt in den aard der zaak, dat, zoo de goedkeuring van deze wet ten niet vóór 1 octobev is verleend, de intresten verschuldigd worden, die evenzeer bij den afkoop van den Somltol ver schuldigd waren en werkelijk ook betaald zijn. Het zal dus van het grootste belang zijn, dat deze voordragt van wet spoedig haar beslag krijge." Uit een overgelegden staat blijkt, dat de nedevlandscbe schepen over de laatste zeven jaren, gemiddeld 13,505,37 thaler jaarlijks in den Stadertol hebben bijgedragen. VERVOLG VAN HET 0VERZIGT VAN HET VERSLAG VAN DEN TOESTAND DEK PROVINCIE ZEELAND. Armwezen. In den toestand van het armwezen is in het afgeloopen jaar weinig verandering gekomen, en deze bleef over het algemeen dc zelfde. Echter was het getal der verpleegden iets minder dan in 1859, terwijl het cijfer van den verleenden onderstand iets hoogcr was. In 1360 werden ondersteund 20022 personen, tegen 20390 in 1859; terwijl voor onderstand f357432,96 werd uitgegeven, tegen f 351386,514 in 1859. Volgens mededeeling cler gemeentebesturen was de toestand van het armwezen, vergeleken met vroeger, in 1860 in 1 ge meente veel gunstiger; 16 iets gunstiger29 niet ongunstig of bevredigend; 33 onveranderd: 28 iets ongunstiger, en in 6 Ycel ongunstiger. Uitgezonderd de bezwaren die door de toepassing van art. 41 der wet op het armbestuur, bij het meer en meer onttrekken der kerkelijke armbesturen aan de ondersteuning van die behoef- i tigen, die volgens dc burgerlijke wet elde- onderstands-domi cilie hebben, voor sommige gemeenten voortv.'cenen, zijn geene klagten omtrent de werking dier wet voorgekomen. Naar aanleiding van een schrijven van liet departement van binnenlandsche zaken, is door gedeputeerde staten een onder zoek ingesteld in welke gemeenten van deze provincie dekerke- lijkearmbestnren zich onttrokken aan de verzorging van wcezen, wier overleden ouders lidmaten waren. Bij dat onderzoek is het gebleken, dal dit ir. 33 gemeenten het geval was. De besturen van die gemeenten zijn daarop onder mededeeling van het gunstig gevolg hetwelk dit in eene gemeente had gehad, uitgenoodigd om door zamenspreking met de ker kelijke armbesturen en kracht van overreding, die armbesturen tc bewegen om, in overeenstemming met de aan hen door do kerkelijke overheden gegeven voorschriften, zich ook met de verzorging der bedoelde weezen te belasten. Het gevolg daarvan is geweest dat 10 kerkelijke armbestu ren zich bereid hebben verklaard om, voov zoo ver hunne fond sen dit toelaten, zich met de verzorging der meergemelde wee- zen te belasten. Dc overige hebben verklaard daartoe geene fondsen te hebben, of die verpligting daartoe te moeten ontken nen, op grond dat hot algemeen burgerlijk armbestuur in de gemeente daarvoor bepaalde foudseu had en zich daarmede reeds van oudsher had belast. De door gedeputeerde staten op de begrootingen over 1861 goedgekeurde subsidicn bedragen voor de gemeente-instellingen bedoeld bij letter a van art. 2 der wet, f84391,09; voor de ker kelijke, bedoeld bij letter b, f 6933voor de bijzondere, bedoeld bij letter c, niets; voor de gemengde; bedoeld bij letter d, f 1075, te zamen f 92449,09; op de begrooting voor I860 f 92353,45?, dus meer voor 1861 f95,63?. Het bedrag der goedgekeurde subsidicn op dc bcgcootingen Yoor 1861 is voor do gemeente-instellingen f7253,43? meer, daarentegen voor de kerkelijke f 6907,S0 cü voor dc gemengde f250 minder. Een getal van 10 behoeftige krankzinnigen, voor welker ver pleging eene tegemoetkoming uit 's rijks kas en uit de provin ciale fondsen werd verleend, werd in het afgeloopen jaar uit dezo provincie naar het geneeskundig gesticht voor die lijders tc Delft overgebragt. Met inbegrip van deze 10, werder i dat gesticht gedurende het jaar 1860, 40 personen, onder genot van de bedoelde tegemoetkoming verpleegd, waarvan er 7 werden ontslagen en 4 zijn overleden. Er waren in de provincie aanwezig 309 instellingen Yan wel dadigheid, die strekken ten behoeve of tot het verzorgen der armen. Hiervan belmoren 124 tot die door de burgerlijke over heid geregeld cn bestuurd, of van gemengden aard, in welker regeling of bestuur door de burgerlijke overheid en van wege eene kerkelijke gemeente, öf door bijzondere personen, bf door bijzondcrlijke niet kerkelijke vercenigingen gezamenlijk wordt voorzien, bedoeld bij letter a en d van art.2 der wet op het arm bestuur; 153 tot die van kerkelijke gemeenten, bestemd voor de armen eener bepaalde godsdienstige gezindte, en van wege die kerkelijke gemeenten geregeld eu bestuurd, bedoeld bij letter b van art. 2 der genoemde wfct; 32 tot die door bijzondere personen, of door bijzondere niet kerkelijke vercenigingen ge regeld en bestuurd, bedoeld bij letter c van art. 2 der wet. In I860 werden 368 personen minder ondersteund dan in 1859. Door de gemeente- of gemengde instellingen werden 204 en door de kerkelijke instellingen 266 personen minder onder steund; daarentegen ondersteunden de bijzondere instellingen 102 personen meer. Dc uitgaveu voor onderstand van allerlei aavd, zoo in geld als in geldswaarde verstrekt, door al de instellingen, ter uitzon dering van die tot het verschaffen van werk, in 1860 gedaan, bedroegen de som van f 357432,96. Van dc overige instellingen, godshuizen enz., zijn geene belangrijke bijzonderheden opgeteekend. Bij de banken van lecning werd cenige meerdere bedrijvig heid waargenomen. Die te Goes en te Vlissingen leden als in 1859 verlies. De zieken- en begrafenisbussen ondervinden bij voortduring medewerkingen uitbreiding, ofschoon het getal toegotredenen in 1860 lager was dan in beide voorafgaande jaren. Ten opzigtc van de spaarbanken en soortgelijke instellingen, vinden wij mede geene bijzondere opmerkingen medegedeeld. Openbare veiligheid en gevangenissen. De openbare rust bleef, met enkele zeer ondergeschikte uit zonderingen, ongestoord. De bedelarij nam niet toe; deswegeng stonden 7 personen meer voor de arrondissements regtbank te regt dan in 1859. In bet verlies door de opheffing van het militair detachement te Philippine is eenigermate tegemoet gekomen door dc vesti ging van eene brigade maréchaussee. Onder de rampen bekleed eene eerste plaats de hagelslag, welke op 16 julij belangrijke schade onder de gemeenten IJzen- dijke, Biervliet en Hoofdplaat aanrigtte en bijna den geheelen oogst vernielde; ook onder Wissekcrke rigtte deze schade aan, Yan de loffelijke daden is in der tijd reeds in dit blad melding gemaakt. Do brandbluscbmiddelen cischten op sommige plaatsen voorziening. Te Goes werd de straatverlichting met gas op 27 augustus aangevangen. De gevangenissen ondergingen evenmin als het daarbij, geplaatste personeel eenigc wijziging. Te Middelburg werden aan de gevangenen disciplinaire straffen opgelegdeen dezer werd wegens verregaande bcleediging van een beambte door de regtbank tot vijfjaren gevangenisstraf veroordeeld. Dc gezondheidstoestand was alleen te Goes minder gunstig. Te Vlissingen deed zich dc behoefte gevoelen aan eene plaats ter opsluiting van zeelieden die voor den zee-krijgsraad moeten teregt staan, en niet wel op het aldaar gestationeerde wacht schip kunnen worden bewaard. De inrigting tot dat einde van het lokaal boven dc Rammekenspoort te dier plaatse, bestaande in het daarstcllcn -van vijf cellen, werd in augustus IBGQvoov eene som van f 3660 aanbesteed. Het werk is sedert geheel voltooid en opgeleverd; het lokaal is echter, voor zoo veel hekend is, nog niet in gebruik gesteld. Rijksmiddelen. De opbrengst daarvan in hoofdsom cn opcenten bedroeg: grondbelastingf 708,703,38 personeel- 353,469,39? patentregt111,162,26 in- cn uitgaande rogten en schecpv.-regt. - 146,890,96? accijnscn- 539,799,15 belasting op goud en zilver 1,514,83 indirecte belastingen- 551,316,16 domeinen- 202,939,49 bricvcnpostcrij- 67,509,68? Van laatstgenoemden post was het bedrag in 1859 f65,143,95, van welke som te Middelburg, met dc daarbij behoorende hulp kantoren, word ontvangen f 17,280,14? tegen f 17,816,15? in 1860. 131 bezwaarschriften wegens rampen, hadden de strekking om kwijtschelding of afslag van grondbelasting te bekomen, ter zake van den vernielenden hagelslag op 16 julij 1860, waardoor verschillende gemeenten zijn geteisterd. Óp 128 dier adressen ia gunstig beschikt, 3 daarentegen zijn voor zulke beschikking niet vatbaar bevonden. Waterstaat. Veranderingen in den toestand der veren en overvaarten op dc rivieren en stroomen zijn niet vermeld. De veren tusschen Walcheren cn Zuid-Bcvcland (over het Slocj en van Gorishoek op Ycrseltendam (over dc Oostcr- Schelde) die van wege dc provincie worden beheerd, vorderen bij voortduring niet onbelangrijke kosten, waartegen echter overstaan dc baten, die zij daarvan trekt, te weten, van heteerst- gemeldc eene pacht van f 1350, van het andere cenc van f 200 's jaars. Dit is echter niet het geval met de overige veren, waar voor zij zich geldelijke opofferingen getroost, zoo nis de vccr- dammen aan don Onrustpolder en bij Kortgenc; meerdere Yoordeelcn toch, welke een gevolg van de aangebragte verbe teringen zijn, worden daar door anderen genoten. Wat buitengewoon hoogen waterstand betreft, als buitenge wone stormvloeden, kunnen vermeld worden die van 67 februnrij, 27 —28 mei en 4 octobcr 1860. Omtrent kanalen, vaarten en havens zijn geene belangwek kende punten aangeteekend. 's Rijks zeewerken en de polder Walcheren leden geene noemenswaardige schade. Do belangrijke dijkval in het district Flaauwers over eene

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 2