boerin eene koe te melken en iets verder staan twee koeijen
naast elkander. Verder ziet men niets dan eindeloos weiland
tot in het verre verschiet, doch dit is voorgesteld en uitgewerkt
op eene meesterlijke wijze. Dit is eene dier schilderijen, die men
lang en aandachtig beschouwen moet, om have verdienste te
waarderen. Het stuk van C. Lieste,gezigtopdeheide van Wolf-
heze.(298), spreekt daarentegen dadelijk tot de verbeelding
door zijne zonnige tint en de eigenaardige nuancen der heide
de stoffering door Ch. ltochussen verlevendigt het anders te
eenzame tafereel, en de nevelachtige manier van dien meester
misstaat Uier minder, waar het kleine figuurtjes geldt die zich
op een afstand bevinden. In het geldersche landschap (318)
van C. H. Meiners, te Oosterbeek, is het heuvelachtige karak
ter dier landstreken gelukkig wedergegeven, en het geboomte
met zijne schaduwen is zeer faai en breed geschilderd alleen
in den regter bovenhoek zouden wij meenen, dat de lucht niet
is zoo als zij behoort. Het winterlandschap (321van Alex.
Michelis, te Dusseldorp, verdient allen lof; het stelt eene
breede laan voor, met dunne sneeuw bedekt, terwijl ook het
geboomte aan weêrszijden door sneeuw en rijm als met een
Tuchtigen witten mantel omhangen is. Er zit groote diepte
in dit stuk, hetwelk overigens bedekt is met bet nevelige waas,
aan betrokken winterdagen eigen. Voortreffelijk, wat de
schilderachtige effecten betreft, is Na den regen (325) van
A. Mollinger. te Utrecht. Aanvankelijk voldoet dit stuk
weinig en schijnt het hard en fletschdoch hoe langer men
het beschouwt, des te meer springt de trouwe navolging der
natuur in haar wij zouden bijna zeggen nederlandsch
karakter in het oog. Het is een gezigt op eene effene en ruime
vaart, met een breeden weg aan de eene en weilanden aan de
andere zijde, met dat vochtige koude lichteffect, dat men
na een regen, die zoo even opgehouden heeft, waarneemt.
De toon van dat kalme water, van dien gvoenen weg met zijn
breed wagenspoor in de klei en van die weiden,welke zich aan
de overzijde tot aan den horizont uitstrekken, is in de hoogste
mate voortreffelijk. Nagenoeg in dien zelfden stijl zijn een
j ir -lakken van P. Stortenbeker, te 's Gravenhage: vee bij
de plassen (-127), eene weide op den voorgrond met vier lig
gende runderen, terwijl ter regterzijde eene koe met baar
kalf staat, terwijl de achtergrond geheel wordt ingenomen
door een dier ruime, stille en bijna sombere meeren, die in
de provincie Holland den naam van plassen dragenwater,
grond en lucht zijn in dit stuk even verdienstelijk; maar beter
nog bevalt ons, omdat het levendiger is, no. '125 van den
zelfden schilder, een hollandsch landschap met koeijen en
schapen inden namiddag; eene drift schapen, voorafgegaan
door een paar runderen en gevolgd door een boerenknaap,
komt op het land over eene brug den beschouwer tegemoet;
de rug der schapen wordt verguld door de stralen der namid
dagzon, die van de linkerzijde tusschen de stammen der wilgen
doorschiet. Een bergachtig landschap (412) van J. G. Schild-
bacli, een meer door bergen ingesloten, bezit groote verdien
sten doch de boompartij aan dc linkerhand is zoo zwaar in de
schaduw, dat zij eene zwarte plek is geworden, hetgeen aan
de harmonie afbreuk doet. Een der wonderlijkste proeven van
het wonderlijk talent van J. Tavenraat te Rotterdam, is zijn
Naar huis, zonsondergang (101). Deze schilder, die door de
kritiek sinds jaren vruchteloos indachtig gemaakt wordt dat
excentriciteit geene genialiteit is, weet geen heter middel tot
het verkrijgen van treffende effecten, dan zijne luchten in
brand te steken. Men kan geen stuk van hem zien of men
denkt dadelijk dat er brand is; en toch zijn het maar onder
gaande zonnen, opkomende zonnen, middagzonnen, avond
zonnen, altijd zonnelicht, maar van eene soort gelijk nog nooit
op de wijde wereld gezien is. Met eene loffelijke vermelding
van J. B. Tom, te 's Gravenhage, (167 en 168), die in zijne
landschappen altijd consciencieusen zorgvuldig te werk gaat,
eu zijne kracht nooit zoekt in dikke vegen en smeren, stappen
wij van de reeds te lange lijst der landschappen af.
Onder de watergezigten vinden wij hier van W.II. van De
venter een gezigt in liet westelijk dok te Amsterdam (113) en
van G. L. Kiers het uosterdok aldaar (211). Wij zouden aan
dit laatste de voorkeur gevenhet relief van den gekoperden
oost-indievaarder, die met den voorsteven naar den besehou
wer gekeerd ligt, is voortreffelijk zoo ook van de tjalk, die
daarnevens ligt. In het eerstgenoemde stuk komt tusschen
de twee tegen elkander liggende schepen een licht effect op
den waterspiegel voor, dat veel te sterk is en onverklaarbaar
schijnt; het meer naar voren liggende houtvlot is daarente
gen uitmuntend. Voor memorie vermelden wij hier C. L. W.
Dreibholz, scheveningsch strand met pinken bij gelegenheid
der stranding van eene engelsche stoomboot (123), P. A.
Bveuhaus de Groot, visschersvaartuigen door eene windvlaag
overvallen (158) en havengezigt 159), en W. Gruyter jr., het
schip van den admiraal de Ruyter, zeilende op de Zuiderzee
(160) en zeilende vaartuigen in de Noordzee (161). Al deze
stukken hebben hunne verdiensten, zonder tot bijzondere op
merkingen aanleiding te geven. Een woelend water bij buijige
lucht (255) van II. Koekkoek is vol leven en actualiteit, doch
op eene zeer kleine schaalook de figuren aan den wal zijn
zeer goed afgewerkt, hetgeen anders eene bijzaak is, waar wel
wat los over heen wordt geloopen. Het strand te Schevenin-
gen, bij ondergaande zon, (319), door II. Mevius, te Dussel
dorp, is fraai, doch te sterk geïdealiseerdzoo poëtisch ziet
Schcveningen er niet uit. De zelfde aanmerking is toepasse
lijk op J. G. Smits te 's Gravenhage, die juist het zelfde onder
werp gekozen, doch een ander gedeelte van het strand behan
deld heeft; in ieder geval zouden wij aanzijn stuk de voorkeur
geven, daar hij nog het naast bij de waarheid gebleven is.
Bloemen en vruchten beliooren als 't ware bij elkander en
orden dan ook meestal gelijktijdig behandeld. Hetschoonste
orbeeld daarvan is het groote stuk van J. Robié te Brussel
0), waarop vooral de frambozen de bewondering der be-
mvers gaande maken. De zelfde voorrang komt op een
soortig stuk van H. Ilobbe te Brussel (369) aan dcaard-
toe.
C. Cunaeus, te Koudekerk, vindt men, onder den titel
agt (82), eene collectie bonden van verschillende soort,
diehetbekende talent van dezen meester eer aandoen. Lochen-
witz. te Dusseldorp, heeft ook een paar verdienstelijke schil
derijen in dat genre geleverd.
Met lof moeten wij spreken van de gezigten in kerken door
J. J. Schenkel te Amsterdam en van J. B. Tetar van Elven
aldaar. Dezen laatsten kunstenaar zouden wij raden zicli
uitsluitend tot dit genre te bepalen. Indien deze regelen hem
onder de oogen mogten komen, zal hij den wenk begrijpen.
C. Hamburger te Amsterdam handhaaft zijn van ouds
gevestigden roem als miniatuurschilder in het portret van den
priQs van Oranje (169), dat echter reeds van vóór eenigen tijd
schijnt te dateren.
De medailles, door S. C. Elion, te Amsterdam, en Charles
Wiener, te 's Gravenhage, ten toon gesteld,zijn schoone proe
ven uit dit kunstvak. De medaille van den eerstgenoemde op
de droogmaking van het Haarlemmermeer, vervaardigd op
last van de regering, kan naast de beste buitenlandsche pro
ducten gesteld worden.
Wij zouden onzen pligt verzaken, indien wij niet nog op
twee verdienstelijke kunstenaars de aandacht vestigden.
In de eerste plaats bedoelen wij J. W. F. Kachel, te 's Gra
venhage, die cenige penteekeningen leverde op onderwerpen
uit Vondels Lucifer. Die teekeningen, van eene grootte
dat zij geschikt zouden zijn tot illustratien in een octavo
boekdeel. zijn van eene merkwaardige energie, zuiverheid en
uitdrukking en de ordonnantie verdient in het algemeen den
hoogsten lof.
In de tweede plaats hebben wij het oog op W. B. Yzerdraad
te 's Gravenhage, die in kleurendruk eene waterverwteeke-
ning van J. Bosboom, eene kerk van binnen, beeft nagebootst
met eene getrouwheid, die het schier onmogelijk maakt eenig
verschil te ontdekken met de daarnevens geplaatste oorspron
kelijke teekening. Twaalf afdrukken zijn daarbij gevoegd,
om den voortgang der bewerking aan te wijzen, daar men
weet dat bij kleurendruk de plaat iedere maal weder op den
steen moet komen voor elke nieuwe tint. Op den heev Yzer
draad vestigen wij groote hoop voor den kleurendruk in ons
land, die tot nog toe door koninklijke en niet-koninklijke
steendrukkerijen vrij miserabel wordt uitgevoerd; en die
hoop spruit niet enkel voort uit de beschouwing der hier teu
toon gestelde navolging van Bosbooms aquarel; maar wij
hebben een bescheiden werkje van hem gezien, een eenvou
dige plakalmanak voor 1861, versierd met een middenstuk
van bloemen en vruchten, de beste kleurendruk dien wij tot
nog toe hier te lande hadden aanschouwd, rijkdom van kolo
riet zonder overlading met schreeuwende kleuren, harmoni
sche zamensmelting der tinten zonder doezeligheid. Moge
het hem niet aan ondersteuning ontbreken,-- de kwaal waar
aan zoo veel te gronde gaat. In ieder geval heeft de commissie
der tentoonstelling, die de behoefte aan aanmoediging in dit
opzigt blijkt begrepen te hebben, den heer Yzerdraad de ver
vaardiging der preinieplaat voorde verloting in kleurendruk,
naar eene schilderij van S. L. Verveer, opgedragen. Niets
zal ons aangenamer zijn dan \c zien, dat dit voorbeeld navol
ging vinde, opdat een tak van industrie, waarin wij tot nog toe
zoo ver bij andere volken achterstaan, ook hier moge bloeijen.
Eene opmerking ten slotte. In den catalogus komen bij de
namen der meeste kunstenaavs linnne juiste woonplaatsen
voor, hetgeen in voorkomende gevallen zeer nuttig kan zijn.
Doch iets ontbreekt er nog tot volledige inlichting van het
publiek, en op die leemte heefteen hier verschijnend blad,
het Journal des Pays-Bas, reeds gewezen. Waarom bij de
stukken de prijzen niet vermeld, die zij moeten gelden Zou
dit het eergevoel der artisten kwetsen? Ieder weet immers
toch zeer goed dat de stukken te koop zijn en dat zij hier niet
enkel hangen om aangegaapt te worden. En de prijzen zijn
bij de commissie bekend; wie dus de moeite wil nemen, kan
er van ingelicht worden. Doch daar zit juist de knoop. In
zeer vele gevallen neemt men die moeite niet, omdat men, zoo
men een te hoogen prijs mogt vernemen, tegenover de com
missie de bekentenis niet wil afleggen dat men daartoe niet
kan overgaanin andere gevallen informeert men niet, omdat
men innig overtuigd is dat de prijs veel te hoog zal zijn, ter
wijl hij in tegendeel zou zijn medegevallen indien men zich
maar had doen inlichten. Deze en andere hinderpalen tegen
het grif van de hand gaan der schilderstukken, zouden door
het vermelden van de prijzen in den catalogus uit den weg
geruimd worden. Wij verwachten van dien maatregel ge
lukkige resultaten voor de artisten en bevelen dien dus ten
dringendste in hunne overweging aan, waarna wij de pen
nederleggen, die wij reeds te lang gevoerd hebben.
Een onzer utrechtsche correspondenten meldt ons het
volgende:
Een mijner laatste correspondentien heeft onlangs in de
Brieven uit de hoofdstad die ge van tijd tot tijd in onze
Utrechtsche courant vinden kunt, tegenspraak uitgelokt.
Sprekende over de utrechtsche bibliotheek, heb ik het nood
zakelijke eener ruime ondersteuning ook door de opmerking
aangedrongen, dat zij de beste is der drie akademische, en dat
ook die vanAmsterdam, ondanks de wakkere pogingen in den
laatsten tijd ter verbetering aangewend, in geene vergelijking
kan komen. De correspondent der Utrechtsche courant ziet
hierin eene verlaging der amsterdamsche bibliotheek: ware de
kool de sop niet onwaardig, ik zou me zeer aanbevelen voor eene
heldere uiteenzetting, hoe het bloot constateren van dit feit,
dat niet weersproken wordt, een bewijs van minachting kan
zijn. De amsterdamsche bibliotheek is slecht, volstrekt onvol
doende de utrechtsche is beter, maar alles behalve volmaakt
volgt hieruit nu, dat men te Utrecht niets voor de bibliotheek
doen moet, of dat hetgeen er gedaan wordt voldoende is De
redenering mag niet klemmend lieeten. Docli laten we dc
zaak maar rusten; mijn eerzame correspondent-collega heeft
ze, waarschijnlijk om aan zijn schrijven de noodige lengte te
geven, besproken.
Aan de zelfde behoefte danken we ook zeker den vernufti-
gen inval om een afzonderlijk gedeelte der bibliotheek voor
de werken der utrechtsche hoogleeraren van 16361861 te
bestemmen. Ik vind dit denkbeeld zoo subliem, dat ik ter
wille van mijn correspondent-collega er maar één artikeltjebij
verlang: men stelle hem aan om eene inhoudsopgave dier wer
ken temaken, dan zal het nog duidelijker zijn wat de ontwikke
ling der wetenschap aan die geschriften en geschriftjc-s dankt.
Doch stappen we van de bibliotheek af, waar betook tegen
woordig te ongezellig is om te vertoeven. Zij deelt het lot met
de stad en is eenzaam en verlaten. Het is stil op onze vroeger
zoo drukke straten, tal van familien verlaten de stad, door de
algemeene vacantie er toe genoopt. De akademie. de regtban-
ken, alles heeft vacantie.
Bij het hoog militair geregtshof is echter nog voor den
rusttijd de instructie begonnen in de zaak van het duel, dat
vóór eenige weken zoo algemeen en zoo vegtmatig ergernis
gaf. Het is te hopen, dat men eindelijk eens in verzet kome
tegen zulke schandelijke vooroordeelen. Het blijkt toch meer
en meer, dat dit vooroordeel zoo sterk in den militairen stand
is ingedrongen, dat geene verlichte publieke opinie magtig is
om de groote nadeelen te voorkomen. Kan bet niet anders,
dan is het zeer te wenschen dat de mannen van het zwaard
eens gevoelig mogen leereu, dat de maatschappij der 19e eeuw
niet racer het brute regt van den sterksten erkent, en niet
gezind is van hen te dulden, wat ze in ieder ander als een
poging tot moord zou straffen.
Bij koninklijk besluit van den 19 junij 11. is bepaald, dat
geene predikantszonen akademicgeld zullen kunnen genieten
dan de zulken, die overeenkomstig de bepalingen van art. 1
van het koninklijk besluit van 4 augustus 1853, tot het daarbij
aangewezen examen in de wiskunde kunnen worden of zijn
toegelaten.
In eene den 6 dezer gelioudene vergadering der proviuciale
staten van Gelderland is besloten, eene medaille te laten slaan
ter herinnering aan 's konings verrigtingen bij gelegenheid
van den laatsten watersnood; daarvoor is eene som van f 1500
op (le begrooting uitgetrokken.
Wijders werd, op voorstel van den baron van Ittersura, uit
Hattem, bij acclamatie door de staten hulde cu dank gebragt
aan en voor de groote diensten, welke de commissaris des
konings, graaf L. G. A. van Limburg Stirum, bij die ramp
aan de provincie heeft bewezen.
Men leest in liet Handels- en effectenblad:
Als eene bijzondere weldaad van een onzer stadgenooten
kunnen wij melden, dat mevr. de wed. A. Orobio de Castro,
op het vernemen dat het weesjongensgesticlit der portugesche
israëlietische gemeente te Amsterdam eene groote reparatie
moest ondergaan, welke geschat wordt op p. ra. f20,000,
dezer dagen het bestuur van genoemd gesticht heeft laten
ontbieden, en vervolgens ter hand gesteld de aanzienlijke gift
in bankpapier van f 22,000, om voor hare rekening clc vcr-
eischte groote reparation aan het gesticht te laten doen. Wij
vernemen verder, dat het stedelijk bestuur gratis een gedeelte
van bet Leprozenhuis tijdelijk heeft afgestaan ter beschikking
van de directie van het voornoemde weesjongensgesticht, ter
verpleging en huisvesting der kinderen, namelijk zoo lang die
herstellingen aan genoemd gesticht zullen plaats hebben.
Benoemingen cn bcshiatcn.
ridderorden. Benoemd tot ridder der orde van den
Nederlandschen leeuw de kolonel J. W. Blanken, van den
staf der artillerie, directeur der artillerie-stapel-en coustruc-
tiemagazijnenen de majoor A. L. von Preuschen, van liet
2e regement vesting-artillerie.
Tot officieren der orde van de Eikenkroon, de kapiteins der
artillerie F. A. T. Del prat, J. C. Verheye van Sonsbeeek,
A. G. Visée, JP. "W. van Cattenbnrch, en C. W. C. de Branw.
Vergund aan den heer K. G. W. baron van Wassenaer, het
aannemen der onderscbeidingsteekencn van eercridder der
Jolmnnitev-orde van Pi-nissen.
Kerk- ca schoolnieuws.
Door den kerke.rar.d der hervormde gemeente te Har
derwijk is uit het bevorens vermelde drietal beroepen de heer
H. C. Bervoets, predikant te Hengelo.
Marine en leger.
De état-major van Zr. Ms. stoomschip Vesuvius, zondag
naar Curasao vertrokken, bestaat, behalve den kommaudnnt
luitenant ter zee le klasse A. Schotborgh, uit den luitenant ter
zee le klasse, le officier, D. L. Feldmann, de luitenants ter zee
2e klasse E. J. van der Sleijdcn en F. Luteyn, dc adelborsten
le klasse J. A. Veningen P. G. Brucb.den officier van gezond
heid 3e klasse B. II. Thomson, den officier van administratie
2e klasse J. Walstra.
Het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage berigt
dat de proeven, door eene commissie, zamengesteld uit 2 hoofd
officieren en 5 kapiteins der artillerie,genomen metgetrokkeu
geschut, zulke gunstige uitkomsten hebben opgeleverd (lat
reeds een aantal getrokken kanons bij dc artillerie-korpsen
en in de aan de kusten gelegene vestingen in gebruik zijn
gesteld kunnen worden.
Burgerlijke stand.
Middelburg.
Eerste huwelijksafkondiging den 7 dezer: C. van der Bent,
jm. 25 j. met J. de Groot, jd. 25 j.
Vlissingenvan 29 junij tot 6 julij.
Gehuwd: J. F. Hoelandt, jm. 22 j., met F. C. de Wolff, jd.
28 j. K. van Leeuwen, jm. 21 j., met A. A. van der Toorn, jd.
25 j. G. H. Kramer, jm. 31 j., raetM. C. Nobels, jd. 23 j.
Bevallen: N. van der Hoeden, geb. Pennings, z. J. Leen-
houts, geb. Luciecr, z. M. Schout Velthuys,geb Beenhouwer,
d. H. P. Riemens, geb. Minderhout, z. D. Prins, geb. Kan-
negieter, d. P. J. Verheul, geb. Busquet, z.
Overleden: J. Walravc, jd. 40 j. P. F. Baels, z. 16 m.
J. G. llosbach, jm. 55 j. P. E. Clowting, d. I j. A. Konings-
wout, man van \VBijl, 73 j.