pleegde over eene scheiding. Betrekkelijk eene door hem in
het voorjaar van 1SG0, vermoedelijk tusschen 20 en 2(3 mei,
op een nacht beproefde verworging zijner vrouw, ontkent hij
daarbij de bedoeling gehad te hebben haar om het leven te
brengen.
Van julij tot 20 augustus I860 woonde Maatje Kodde te
Middelburg; zij kwam vrijwillig terug. De voorzitter legt
den beschuldigde het in die dagen door zijne vrouw aan de
echtgenooten de Ruyter gerigte schrijven voor. Daaruit, zegt
hij, spreekt niet de schuldige boeleerster, maar veeleer de zich
harer onschuld bewuste vrouw, die althans destijds nooit kon
vermoeden dat dit schrijven na haar overlijden zou openbaar
gemaakt worden. Daaruit spreekt vrees voor haren man.
Vervolgens gaat de voorzitter de geschiedenis der scheiding
van den boedel der ouders van de overledene na, op 1 octobev
I860. Het bankbriefje dat de vrouw als haar regtmatig
eigendom in bezit hield, wilde zij immers afgeven wanneer
het bedrag werd aangelegd in eene inschrijving op het groot
boek der werkelijke schuld ten haren name. Dat weigerde
beschuldigde echter, niettegenstaande hij kon weten dat de
boedel, volgens het huwelijkscontract, alleenregt had op de
rente. Hierop volgde de waarschuwing in de Middelburgsche
courant om niets aan zijne vrouw af te geven. De voorzitter
stipt daarop aan de verandering of herstelling van het slot aan,
de voordeur, waardoor deze alleen van buiten kon geopend
worden, en hij leest verder verschillende verklaringen voor,
door den beschuldigde voor den heer regter-comrnissaris bij
zijne verhooren afgelegd.
De beschuldigde meent de vreeze welke zijne vrouw voor
hem had, te moeten toeschrijven aan de door hem aan den
dag gelegde ontevredenheid over het door haar uitdragen van
verschillende goederen.
De voorzitter doet hem echter opmerken dat dit beweerd
uitdragen door niets gestaafd wordt. Vele getuigen verklaar
den daarentegen zelfs bij de verkooping niets van de roe
rende goederen te hebben gemist.
Na verder eenige ondergeschikte punten met betrekking
tot het waken der rijksveldwachters nabij de woning enz. te
hebben aangeroerd, komt de voorzitter aan het gebeurde in
den nacht van het verschrikkelijke misdrijf. Hij doet den
beschuldigde opmerken dat deze bij zijne verhooren den
moord heeft erkend met bijvoeging dat hij de vrouw alleen
kon vermeesteren wanneer zij te bed lag. Ook ten deze leest
de voorzitter eenige hij de instructie afgelegde verklaringen.
De beschuldigde erkent thans dat hij zich des nachts, korten
tijd na dat de vrouw zich had te bed begeven, naar hare leger
stede begaf, meenende dat zij wilde opstaan en uitgaan, om
haar dat te beletten. (Bij vroegere verhooren verklaarde hij
meenende dat zij sliep.) Bij huar bed gekomen, zat de vrouw
half op en sloeg naar hem met den vuurlepel: dien ontwel
digde hij haar en sloeg er mede naar haar. Zij viel daarop
bewusteloos tegen hem aan, waarna hij het hoofd onder de
kussens legde en daar met zijne geheele zwaarte op drukte,
hoe lang weet hij niet meer, tot hij niets meer hoorde.
De voorzitter doet hem verder ojimerken dat hij het lijk de
vijf rokken uittrok om de zwaarte van den last te verminde
ren. Verder zegt hij eene falie te hebben verbrand, om te
doen gelooven dat zij werkelijk was uitgegaan.
De vrouw was gewoon in eene schoudermantel te slapen
waar is die gebleven? De beschuldigde zegt et-geen gezien
te hebben.
De voorzitter houdt den beschuldigde hierop de vraag voor
of hij niet veeleer moet bekennen zijne vrouw in den slaap
verrast te hebben. Ligt verklaarbaar is daarbij het vermoeden
dat aanvankelijk de schoudermantel is gewikkeld om het
bebloede hoofd en later verduisterdimmers de sporen van
tegenweer worden nergens gevonden. De beschuldigde blijft
dit echter ontkennen.
Ten opzigte van het begraven van liet lijk, het graven van
den kuil in de schuur en verdere daarmede gepaard gaande
bijzonderheden, volhardt de beschuldigde bij zijne bij de
instructie afgelegde verklaringen hij verklaart voorts het
gevondene lijk te hebben herkend als dat zijner huisvrouw.
De voorzitter wijst er verder op «lat verschillende omstan
digheden, ook buiten de bekenteuis aautoonen dat het de
beschuldigde is die den moord pleegde.
Hij Vermaant hem alsnog met hoogen ernst de geheele waar
heid te belijden. Uit al wat vooraf gegaan is, blijkt dat de ge
pleegde moord nietisgeweesthet werk vaneen oogenblik van
drift, maar het uitvloeisel van een lang gekweekte verbitte
ring en liartstogt. Was ook geldzucht de drijfveer tot de
misdaad? De beschuldigde volhardt bij zijne verklaring dat
hij zich alleen naar het bed der vrouw begaf om haar het uit
gaan te beletten; geldzucht dreef hem niet, want dat hij later
eenige gouden en zilveren voorwerpen te gelde maakte, was
alleen om deze te doen verdwijnen.
De voorzitter besluit met den beschuldigde te herinneren dat
de beweerde schending der huwelijkstrouw door zijne vrouw-
op niets is nedergekomen. Alsnog vermaant hij hem om de
waarheid hulde te doen, in zijn eigen belang en om op die wijze
de taak te verligten van zijn waardigen verdediger.
De raadsheer Lantsheer rigt hierop nog eenige vragen tot
den beschuldigde. Deze lag vóór den bewusten moord in zijne
bedstede zóó dat hij door de reet der openstaande deur zijne
vrouw kon bespieden; hoe lang lag hij in dien toestand en
sliep of waakte hij, en welke gedachten hielden hem in het
laatste geval bezig? De beschuldigde verklaart daarop zich
zóó gelegd te hebben om zijne vrouw te zien binnenkomen
hij lag omtrent een uur wakker en weet niet wat hij dacht
even nadat zijne vrouw te bed lag meende hij te huoren dat
zij leven maakte, en toen stond hij op. Spreker brengt den
beschuldigde onder het oog dat deze verklaring strijdt met
eene in de instructie afgelegde, toen hij voorgaf naar haar bed
te zijn gegaan met het doel om haar te sarren.
De raadsheer Snouek Hurgronje rigt hierop het woord tot
den beschuldigde en toont hem het ongerijmde aan van zijn
beweren, dat hij zich naar het lied der vrouw zou begeven
hebben, alleen met het doel om haar het opstaan en uitgaan
te beletten. Een geheel uur liet hij haar vrij in een ander
vertrek, waarvan de deur van binnen zonder veel gerucht
geopend kon worden, en nu zou hij, zoodra zij te bed lag, haar
hebbeu willen beletteu ora uit te gaan. De eeuige oplossing
van dat raadsel is, dat hij zich naar het bed der vrouw begaf
met het bepaalde doel om haar te vermoorden.
Ook de raadsheer van der Bilt verwijst den beschuldigde op
liet onhoudbare van zijn voorgeven. Hij herinnert hem dat
reeds vroeger door den beschuldigde aan zijne vrouw de
bedreiging is gedaan haar armen en beenen stuk te slaan,
terwijl ook aan den regter-comrnissaris door hein verklaard is
dat hij thans dat voornemen wilde volvoeren.
De voorzitter kosnt nog terug op het feit dat de vrouw, die
zich nooit in de lucht waagde zonder hoed, thans slechts met
eene slaapmuts gedekt was, zoo dat het haar toegedicht voor
nemen om uit te gaan, geheel onaannemelijk is.
Op verzoek van den procureur-generaal worden den be
schuldigde nog voorgelezen de door hem gegeven antwoorden
bij eeu der verhooren, luidende; „Ik had geen tijd om te
denken, maar toen ik haar sloeg, heb ik geslagen om haar
dood te slaan." en „anders had zij mij dood gemaakt," voor
welk laatste beweren vooral geen grond hoegenaamd bestaat.
De beschuldigde volhardt echter bij zijne opgave op deze
teregtzitting.
Thans wordt het woord verleend aan het openbaar minis
terie, terwijl de getuigen, die zulks mogten verlangen, verlof'
gegeven wordt de zaal te verlaten.
De procureur-generaal vangPiiau. met de verklaring dat hij
niet dan met schroom er toe over gaat om de op hem rustende
verpligting te vervullen bij het nemen van een zoo gevvigtig
requisitoir als het tegenwoordige, waarbij bij het leven zal
moeten eisclien van een mensch. Het lijdt geen twijfel of in
de laatste jaren deed zich bijna geen zaak bij tie regterlijke
magt voor, van zóó treurigen aard als de onderhavige. Wel
behoort er zelfbescheersching toe ora bij de behandeling eener
dergelijke zaak, welke zoo diep ingrijpt in de belangen der
maatschappij en in lietmenschelijkgemoed tevens, de noodige
kalmte en helderheid te behouden voor een onbevangen
oordeel over alle bijzonderheden.
'tls heden juist vijf maanden geleden dat in den vroegen
morgen aan den beschuldigde gevraagd werd waar zijne huis
vrouw zich bevond, en niettegenstaande hem in bloedige
trekken voor den geest moet staan al water in den afgeloopen
nacht was voorgevallen, beweerde hij met schijnbare kalmte
dat zij zich reeds vroegtijdig naar Middelbuig had begeven.
Korten tijd later zeide hij dat zijne vrouw wel zou terugko
men. Op treurige wijze is die voorspelling bewaarheiden
zeker tegen zijne bedoeling: op den 1(3 februurij vond men op
de aanhoorigheid zijner woning en als het ware onder de
plaatswaarde man zijne leugenachtige verklaring had afge
legd, het lijk in een door hem zelf gegraven kuil. Naderhand
heeft de beschuldigde erkend dat hij het was die zijne vrouw
versloeg: de vraag is thans alleen: hoe is hij daartoe gekomen;
op welke wijze is het uitgevoerd
Over het geheele leven van dien man hangt als het ware een
rouwfloers. Hoewel het nu geen punt van beschuldiging uit
maakt, is ook in deze procedure ter sprake gekomen liet plot
seling en geheimzinnig afsterven zijner eerste vrouw, Genoeg
is het dat het denkbeeld van vergiftiging levendigen indruk
schijnt gemaakt te hebben op de bevolkingen ook op de thans
verslagene. Slechts negen maanden na dat overlijden zijner
eerste vrouw, trad de beschuldigde in den echt met Maatje
Kodde. Dat huwelijk scheen aanvankelijk gelukkig, maar
spoedig veranderde dit. Was geldzucht of wel minnenijd
daarvan oorzaak? Voor het laatste is niet een degelijk bewijs
meen t spreker, maar vele voor heteerste. Het valt gemakkelijk
eene vrouw in verdenking te brengen, maar het blijft in ieder
geval zeer slecht zijne wettige huisvrouw den blaam op te
leggen dat zij als het ware voor ieder veil was. Degeruchten blij
ken echter alleen van de zijde van den man te komen en een
der getuigen verklaarde nadrukkelijk dat hij dan wel zelf die
beweerde, ontrouw scheen te bevorderen. De wet kent slechts
een geldig geval te dien opzigte, en dit bestaat hier niet.
In het voorbijgaan merkt spreker op, dat bepaald misbruik
van sterken drank bij den beschuldigde onbewezen is: in ieder
geval was bij het plegen van het misdrijf aan geen dronken
schap te denken. Volgens de getuige Petillon. dronken de
echtgenooten des avonds een kop koffij, terwijl de beschul
digde zijne vrouw plaagde met haar voor te houden hoe zij
eerlang naar Vlissingen zouden gaan wonen.
De procureur-generaal treedt hierop in eene uiteenzetting
van zijne mecning dat de aanleidende oorzaak tothuiselijken
twist was gelegen in het huwelijkscontracten geldzucht van
Polderman. De vrouw, uit den fatsoenlijken boerenstand,
naar ligchaam en geest bijzonder ontwikkeld, moest zonder
dienstbode baar huishouden besturen vermoedelijk was zij
niet op die wijze opgevoed. Spreker gaat vevvolgens na hoe
zich die huiselijke oneenigheden herhaalden, en de vrouw
liet plan ontwierp om zich daaraan bij minnelijke schikking
te onttrekken. Daar er nooit éen getuige aan huis was, viel
het toch moeijelijk het in regten noodige bewijs te verkrijgen,
waarop een eisch tot wettelijke scheiding zou kunnen inge
steld worden, ook al hadden zich reeds nachtelijke worstelin
gen voorgedaan. Een ontwerp voor eene minnelijke scheiding
was opgemaakt, waarbij aan de verslagene de zeker vrij geringe
wekelijksche toelage van f werd toegekend, doch de volvoe
ring stuitte af op onwil van den man. Van half junij tot 20
augustus ging de vrouw toch te Middelburg wonen, maar
uit eigen beweging kwam zij terug omdat zij tocli niet ten
laste harer familie wilde komen. Als de beschuldigde haar
van toen af nog in liefde had opgenomen zonder eigen winst
bejag, dan ware het nooit zoo ver gekomen. Den l octobev
18(50 had de reeds herhaaldelijk genoemde boedelscheiding
der ouders van Maatje Kodde plaats. Dat de vrouw bij die
gelegenheid haar wettig erfdeel niet wilde afstaan, tenzij tegen
dadelijke belegging te haren name, acht spreker billijk. Dat
gaf aanleiding tot hevige verbittering beschuldigde gaf zijne
vrouw geen geld hoegenaamd meer en schandvlekte haar door
eene waarschuwing in de courant om haar geen crediet te
verleenen. Daarop volgde de bekende procedure tusschen de
echtgenooten. Nadat de vrouw herhaaldelijk beangstigd
werd door het gereed leggen van messen, hamers en andere
zaken, rigtte zij een verzoek tot den president der arrondisse-
ments regtbank, om verlof tot het instellen van een regtsge-
ding tot echtscheiding. Het mag geene verwondering baren
dat dit zoo geheim mogelijk werd gehouden, omdat de vrouw
natuurlijk vreesde voor den toorn van den man als hem dat
doel bekend werd. In den nacht van 20 januarij, acht dagen
vóór de nederlage, had er weder eene nachtelijke oneenigheid
plaats, en spreker wenscht aan het geweten van den beschul
digde de beoordeeling over te laten, in hoe ver reeds toen het
plan bij hem vast stond om zijne vrouw te vermoorden.
Den volgenden dag bragt beschuldigde zijn bed uit het op
kamertje. waarin hij gewoonlijk sliep, over naar de kamer met
twee slaapplaatsen en waar ook zijne vrouw zich te bed begaf.
Zijn bed werd inet voordacht niet gespreid zoo als dit aldaar
gewoon was, maar in tegenovergestelde rigting, terwijl hij
verklaart zijne kussens zóó gerigt te hebben, dat hij, te bed
liggende, zijne vrouw kon bespieden. Dat hij op die wijze het
uitdragen van goederen wilde nagaan en beletten,is een louter
verzinsel. Daarenboven liet hij in deeemberl SG0 een sleutel op
de huisdeur maken om het nachtslot te kunnen gebruiken, ter
wijl geen spoor bestaat dat hij er ooit vroeger een bezeten heeft.
Onder die omstandigheden werd, op verzoek der vrouw, de
rijksveldwacht uitgenoodigd des avoruls een wakend oog te
houden in de nabijheid der woning.
In den treurigen nacht van 27 januarij lag de beschuldigde
een uur te bed, zonder te slapen, de komst zijner vrouw
afwachtende. Deze begaf zich te bed met al hare bovenklee-
deren, omdat zij zelve op eenigen aanval was voorbereid.
Beschuldigde naderde korten tijd later haar bed, volgens eene
vroegere in regten afgelegde verklaring zoo stil mogelijk. Hij
geeft voordat zijne vrouw zich bij zijne komst oprigtte en naar
hem sloeg, doch ook in het visum re pert u in blijkt geen spoor
van eenige worsteling. Is het niet veel waarschijnlijker dat
Polderman zich zal gewapend hebben met den vuurlepel, en
dat hij zijne vrouw in haren slaap overviel Zeer verklaarbaar
zou het toch ziju dat zij door den slaap overmand werd, na
zoo vele nachten van angstig waken.
In koelen bloede verborg de booswicht vervolgens het
hoofd der vrouw onder de kussens, naar zij ne eigene verklaring
daarop met het bovenlijf drukkende tot zij stil was. Uit de
feiten blijkt dat hij daarmede volvoerde wat hij reeds lang
voorgenomen en bedreigd had.
Met het lijk begaf hij zich regtstreelcs naar de schuur.
Opmerkelijk is het dat de keuze voor eene begraafplaats al
zeer spoedig gevestigd was. Hij omwond het gelaat, omdat
zegt hij het hem zeer deed haar aan te zien.
Dat lijk droeg hij naar zijne eigene verklaringmet
het hoofd tegen zijne borst, als het ware tegen het hart, dat
dan toch wel eenmaal met liefde voor haar geklopt zal heb
ben. Tot in de kleinste bijzonderheden volbragt hij daarop
al wat noodig was oin zijn misdrijf te bedekkenhij stampte
den grond aan, bedekte dien weder met eenig vuil stroo en
keerde toen terug naar de kamer waarin hij kort te voren het
afschuwelijk feit had gepleegd.
Spreker stipt hierop nog eenige bijzonderheden aan. als het
verbergen van het bebloede laken voorzien van steenen in
eene sloot, het overbrengen der bebloede peluw naar zijn
eigen bed, enz. De feiten kortelijk resumerende, terwijl hij
de overtuiging heeft niets vergroot of verzwaard te hebben,
stelt de procureur-generaal de vraag of ten deze kan gedacht
worden aan een geïsoleerd feit. in drift gepleegd, dan welaan
eene reeks van feiten, met elkander in verband staande en uit
geldzucht voortgesproten. Ook wanneer het hof geen acht
mogt slaan op de reeks van feiten die het misdrijf vooraf gin
gen, dan nog zou uit de wijze waarop dit misdrijf zelf is
gepleegd, de voorbedachte rade sterk spreken. Art. 297, wet
boek van strafregt, toch bepaalt dat voorbedachte rade ook
dan wordt aangenomen wanneer slechts vóór de daad, een
opzet genomen is.
Ten slotte wil de procureur-generaal nog op een opmerke
lijk feit wijzen. De beschuldigde heeft zich ook uitgelaten
„dat zijne vrouw wel zou weder komen, als zij losgelaten
wordt." Daarbij was hem vermoedelijk voor den geest eene
in vroeger jaren in deze provincie voorgevallene omstandig
heid van eene vrouw die spoorloos is verdwenen. Polderman
heeft intusschen zeker niet bedacht dat hij, door de wijze
waarop hij zich aanstonds van het lijk ontdeed en dat alzoo
aan den invloed der lucht onttrok, juist in de hand werkte
dat het lijk ongemeen lang in ongeschonden toestand blijft
en eerst veel later tot ontbinding overgaat. Zie Bock, Hand
leiding tot geregtelijk-geneeskundige lijkschouwing, bladz.
S;i en 110. Het Opperwezen heeft dan ook gewild datditlijk
spoedig zou worden ontdekt, en wel in een toestand dat noch
verstijving, noch eenige reuk, noch ontbinding zich daarbij
voordeed. Die toestand van het lijk maakte de taak der des
kundigen oneindig gemakkelijker, zij is ook van groote waarde
voor den regter.
En hiermede acht de procureur-generaal de feiten voldin
gend bewezen, terwijl er geen twijfel kan bestaan, op grond
der verklaringen van de getuigen en de deskundigen en de
bekentenis van den beschuldigde, of hij heeft zich daaraan
schuldig gemaakt, zoo als die in de acte van beschuldiging
zijn uiteengezet. Hij ziet zich alzoo, met het oog op art. 1 dei-
wet van den 29 junij 1S51, (Staatsblad no. 102). de artt. 295.
29G, 297, 52 en '.5(3 wetboek van strafregt; 207 en 21G wetboek
van strafvordering, verpligtom te rekwireren dat het den hove
behagen zal Adriaan Polderman schuldig te verklaren aan
moedwillige nederlaag, met voorbedachten rade ondernomen
en uitgevoerd op zijne wettige huisvrouw Maatje Kodde, en
hem te dier zake te veroordeelen om te worden gebragt ter
plaatse waar inen binnen Middelbuig gewoon is executie van
criminele justitie te doen, om aldaar op het schavot te worden
overgeleverd aan den scherpregter en gestraft met de strop
dat er de dood na volgt, met verdere veroordeeling van hem
in al de kosten van het regtsgeding en bevel tot teruggave
der overtuigingstukken aan de eigenaren of regthebbenden,
en met last dat een extract uit 's liofs veroordeelend arrest op
de gebruikelijke plaatsen zal worden aangeplakt in de ge
meenten Middelburg en Sint Laurens.
De zitting wordt geschorst lot zaturdag voormiddag 10 ure.
De beschuldigde was gedurende de rede van den heer pro
cureur-generaal en de voorlezing van het requisitoir blijkbaar
zeer aangedaan, hoewel hij overigens gedurende deze teregt
zitting zijne uiterlijke kalmte, even als den vorigan dag
bewaarde.
SNK.Ol'IORSDRUKKKRJJ V A is* DK GKBltOICDEIïS AliRAHAMS.