zetenen bestaat. De tegenwoordige legerinrigting levert voor onze weerbaarheid de meest gewenschte waarborgen op; maar dan is ook de zamensmelting van de tweehoofdbestanddeelen onzer landmagt volstrekt noodzakelijk. Van de korpsen, waar de nog weinig geoefende miliciens onder gediende man schappen zijn vermengd, is betere dienst te verwachten dan van afzonderlijke militie-korpsen, uitsluitend zamengesteld tiit miliciens, die weinig of in het geheel niet geoefend zijn, en gedurende hun verloftijd dat weinige nog vergeten of ont wennen. Bij de bepaling van de sterkte der militie (één man op elke 300 inwoners) lieeft de regering de volstrekte behoefte der verdediging geraadpleegd, en tevens getracht aan de bevol- king geen te zwaren last op te leggen. Dit getal is slechts even voldoende. liet bij de wet van 1S17 aangenomen denkbeeld, dat één man op de 500 zielen voldoende zou zijn, is spoedig onjuist bevonden, omdat men was uitgegaan van de weldra teleurgestelde verwachting, voortdurend een voldoend aantal vrijwillig dienende soldaten te zullen bezitten. Dekrijgsmagt, waarover men des noodig dadelijk moet kunnen beschikken, dient buiten de kaders eene sterkte te hebben van 51,700 sol daten, waarbij op de militie gerekend is. Dit cijfer is gegrond op een naauwkeurig onderzoek van de oorlogstoestanden, waarin ons land zou kunnen geraken. De regering geeft de verzekering, dat zij ten aanzien der militie steeds zal trachten zoo veel maar eenigzins mogelijk beneden het maximum te blijven en de vrijwillige dienstneming te bevorderen. Dat de sterkte der militie telken jare of in eens bij eene afzonderlijke wet zou moeten bepaald worden, kan de rege ring niet toegeven; zij vindt daartoe geen voorschrift inde grondwet. Indien de regering gelijktijdig de wet op de schutterijen had willen voordragenzou de indiening der militiewet daar door vertraagd zij n geworden. Zij kan ook niet toegeven dat de grondwet die gelijktijdige indiening zou vorderen. Zonder te ontkennen dat er ook behoefte bestaat aan eene verbeterde inrigting van de schutterijen, is het nogtans zeker dat die behoefte ten aanzien van de militie veel grooter is, ja eene dringende noodzakelijkheid is geworden. Van de schutterijen kan ook niet worden gezegd dat zij in een ongrondwettigen en daardoor in zulk een ongeregelden toestand verkeeren als met de militie het geval is. De leden der kamer, die op eene gelijktijdige behandeling de hoop hadden gebouwd van eene vermindering in het cijfer der militie, hebben zich een staat van zaken voorgespiegeld die onmogelijk te verkrijgen is. Bij de regeling der militie heeft de regering echter bepaaldelijk het oog gehad op de toekomstige inrigting aan de schutterijen te geven, en als hoofdbeginsel op den voorgrond gesteld dat de genen die niet tot de militie worden opgeroepen, toch in tijd van nood niet in de rijen van cle verdedigers des vader lands behooren te worden gemist. De schutterpligtigheid van de zoodanigen zal dus met cle intrede van het 21ste jaar moe ten aanvangen. Ten aanzien van de provincie Limburg kan in deze wet geene uitzondering gemaakt worden. Van een pligt, door de grondwet aan alle ingezetenen van Nederland opgelegd, kan de gewone wetgever die van een bepaald gewest, dat een on afgescheiden deel van Nederland uitmaakt, wegens nog andere vevpligtingen, uit oveveenkomsteu met vreemde staten voort gevloeid, niet ontheffen. Omtrent de afzonderlijke artikelen worden onder anderen de volgende ophelderingen gegeven. Art. 7. Het voorgestelde maximum van 600 man voor de jaarlijksche ligting der zeemilitie is gegrond op het bestaande stelsel van defentie. Artt. 10 en 11. Overtuigd dat het noodig is, cle menigvul dige onttrekkingen aan den militiepligt. welke door middel der buitenlandsche koopvaart plaats vinden, door cle wet te beteugelen, heeft de regering eene daartoe betrekkelijke be paling in deze artikelen opgenomen, houdende dat personen niet voor die vaart mogen worden aangenomen, dan na over legging van het bewijs dat zij aan de verpligtingen der militie voldaan hebben, terwijl straffen bedreigd zijn tegen den kapi tein die ben zonder dit bewijs zou hebben aangemonsterd. Art. 12, houdende dat een minderjarige, die zijn negen tiende jaar heeft volbragt, geene toestemming van zijn vader of voogd behoeft om zich voor zes jaren of langer vrijwillig aan het leger te verbinden, heeft zoo binnen als buiten de kamer groot bezwaar ontmoet, omdat men daarin eene verkorting zag van cle ouderlijke magt. De regering oordeelt, dat die bezwaren breed uitgemeten en van cle donkerste zijde voor gesteld zijn. Door cle afschaffing in 183S (bij de invoering van het burgerlijk wetboek) van de bevoegdheid van minder jarigen om zonder ouderlijke toestemming in's rijks krijgs dienst te treden, heeft het algeracen belang en inzonderheid dat der koloniën veel geleden. Voldoening aan cle neiging tot den krijgsmansstand is afhankelijk gesteld van het goed vinden en dikwijls van vooroordeel en eigenzinnigheid der ouders eu voogden. Daardoor is het onderhouden eener toe reikende land magt van vrijwilligers aaumerkelijkbemoeijelijkt en het nederlandsch element bij het in cl isch leger verzwakt. De voor de militie aangewezen loteling is reeds door cle wet tot de dienst verpligt; de wet roept hem. tot vervulling van dien pligt het ouderlijke huis te verlatenvan toestemming daartoe van zijnen vader is geene sprake meerin menigopzigt wordt hij reeds aan de vaderlijke magt onttrokken en, zoo lang hij dient, onder het opzigt van den staat gesteld en zou hij dan in dien toestand, waarin hij door de wet is gebragt, vraagt de regering, de vrijheid moeten missen zijne ver- pligting om als milicien te dienen, te kunnen verwisselen met eene overeenkomst om te dienen als vrijwilliger, indien hij daaraan de voorkeur geeft Art. 30. De regering stelt voor te bepalen, dat de loting geschiede tusschen 7 februarij en 7 maart. Art. 58. De regering handhaaft cle plaatsvervanging, doch kan zich niet vereenigen met het denkbeeld dat de staat zich tegen eene afkoopsom met het leveren van plaatsvervangers zou belasten. Art. 117. De regering verwondert zich dat er zoo vele aan merkingen tegen de zeemilitie gemaakt zijn, ofschoon haar zoo vele gunsten zijn toegekend (hoogere soldij, een jaar min der dienst, verlof om zich veelal aan visscherij of zeevaart te kunnen wijden, enz.) dat zij eigenlijk het bevoorregte deel der militie is. Ofschoon liet in den geest der grondwet ligt dat cle zeemilitie naar cle koloniën zou kunnen gezonden worden, zal zij echter zoo lang mogelijk tot de dienst binnenslands en laugs cle kusten gebezigd worden. Aanvankelijk en bij wijze van proef zal de zeemilitie gevormd worden uit de lotelingen en cle vrijwilligers bij de militie, die zich vrijwillig hebben aangemeld om bij de zeemilitie te dienen. Zij zullen enkel tot matrozendienst gebezigd worden, want de korte tijd, voor de oefening der matrozen voldoende geacht, is het niet voor den marinier, bij het tegenwoordige gebruik van juistheids wapenen. Aan de inrigting der zeemilitie is verhooging der kosten van het departement van marine onvermijdelijk verbonden. Zij worden globaal berekend op f250,000 'sjaars voor het maximum der sterkte. Art. 183. Hierin is eene wijziging gebragt, waardoor de bestuurders van gestichten van allerlei aard met boete van f25 tot f 100 bedreigd worden, indien zij verzuimen de daar verpleegde jongelingen op den behoorlijken tijd voor de mili tie aan te geven. Bij deze memorie van beantwoording is een gewijzigd wets ontwerp overgelegd. $2emecnieraa«l van Middelburg. Zitting van 19 junij. Voorzitter de heer Bijleveld van Serooskerke. Afwezig de heeren Fokker, buiten cle gemeente, Snijder, wegens ambtsbezigheden, en van Diggelen, ongesteld. De notulen der vorige zitting worden nagedane voorlezing goedgekeurd, en daarop voor kennisgeving aangenomen cle mecledeeling dat schriftelijk berigt is ingekomen van cle bo vengenoemde afwezige leden. Wordt gelezen een rekwest van M.Fransen wed. Crucq, houdende verzoek om hare op 31 december 1S62 ten einde loopende pacht van een gedeelte der Oude Arne en dijk, onderhands te mogen verlengen, aannemende om de huur van f 175 dan ook reeds voor het jaar 1862 te verhoogen op f300, geschiedende dit verzoek reeds thans, dewijl zij volgens paéhtcontraet verpligt is den grond als weiland op te leveren eu die thans geheel als bouwland wordt gebezigd. De gemeente-bouwmeester, in wiens handen dit verzoek reeds is gesteld, heeft daarop bereids rapport ingezonden, waarbij gunstig, wordt geadviseerd omtrent cle inwilliging van het tweeledig verzoek, namelijk cle vergunning om het land tot het eind der tegenwoordige pacht als bouwland te bezi gen, en ten anderen om cle pacht te verlengen tot 31 december 1867, aangezien het door de pachtster in zeer goeden staat wordt onderhouden en haar aanbod van verhoogde pacht billijk is. De beslissing hierop wordt aangehouden, terwijl cle stukken voor de leden worden ter inzage gelegd. Aan de orde is cle deliberatie bij resumtie over het voorstel van burgemeester en wethouders tot onderhandsche aanbe steding der levering van een ijzeren kraan, door de heeren wed. A. Sterkman zoon te's Gravenhage, volgens bet ter inzage gelegde plan. De voorzitter doet daarbij voorle zen het voorstel van burgemeester en wethouders, waar uit blijkt dat de machine zelf op f 4845 en de kosten der fondamenten op f 2U00 worden beraamd, bij gevolg f2845 meer dan op de begrooting is uitgetrokken. Achtervolgend wordt zonder beraadslaging metalgemeene stemmen besloten 1de levering onderhands aan te besteden aan bovengenoemde firma; 2. burgemeester en wethouders uit te noodigen om na verkoop van de oude kraan eene nadere voordragtte doen tot regularisatie der uitgaaf van het ontbrekende, en 3. als plaats voor de daarstelling te bepalen de Rotterdamsche kade, nabij het voormalig Kraanstraatje. Mede wordt aan de orde gesteld de deliberatie bij resumtie over cle ter visie gelegde concept verordening van policie op de wegen. De heer Lantsheer vraagt daaromtrent eenige inlichtingen. Op welke wegen zal deze verordening van toepassing zijn, en mag zij dat ook zijn op rijkswegen De voorzitter en cle heer Verbrugge zeggen dat het doel is deze verordening toepasselijk te stellen op alle wegen, in overleg met de gemeentebesturen van Vlissingen, Veere, Oost- en West-Souburg, Serooskerke, St. Laurens, enz. Men wenscht alleen het eigendom der gemeente te beschermen tegen beschadiging, daar de algemeene verordening van plaat selijke policie toch meer bestemd schijnt voor de eigen lijke stad. De heer Lantsheer vindt daardoor zijne bezwaren niet opgehelderd. Art. 141 der gemeentewet draagt het toezigt enz. van gemeentewegen op aan den raad, en art. 137 der provinciale wet dat van cle wegen enz. in de provincie aan de staten. Nu zijn de publieke rijkswegen het eigendom van den staat en zijn op deze onderscheidene decreten en koninklijke besluiten nog van toepassing. Krachtens welk wettelijk voor schrift zal een gemeenteraad bepalingen maken die ook van kracht zijn op cle rijkswegen Wil men alleen het eigendom der gemeente beschermen, dan is daarin voorzien of behoort zulks te geschieden bij de plaatselijke verordening van policie. De heeren Caland, Snouck Hurgronje en de Jonge achten die bedenkingen van genoegzaam gewigtom de beslissing op dit onderwerp alsnog aan te houden; waartoe besloten wordt. Thans wordt behandeld cle ontworpene instructie voor den gemeente-archivaris. Deze ondergaat eene kleine wijziging in art. 6 betrekkelijk zijne verpligting tot het behulpzaam zijn en verschaffen van inlichtingen aan de archivarissen van het rijk en de provinciën. De toevoeging „en ook die van andere gemeenten" is op voorstel van den heer vanVisvliet vervallen, omdat burgemeesters en wethouders te dier zake met elkander kunnen corresponderen. Met algemeene stemmen wordt de instructie daarop goedgekeurd. De voorzitter legt over een staat van oninbare posten van den hoofdelij ken omslag voor I860 tot een gezamenlijk bedrag Yan f S09.9S, wegens behoorlijk gestaafd tijdelijk verblijf buiten de gemeente, vertrek en onvermogen. Alvorens daarop te beslissen, wordt het woord verleend aan den heer Siiflé tot het uitbrengen van rapport namens de commissie, aan welke is opgedragen den raad te dienen van advies omtrent hetgeen te doen staat na het door den hoogen raad op den 23 februarij jl. gewezen arrest,waarbij dejvordering is toegewezen van jlir. mr. J. van Reigersberg Versluysalhier, tot restitutie van zijnen gedeeltelijken aanslag in den hoofde- lijken omslag. De conclusie van dat rapport strekt om 1te berusten in bedoeld arrest en in overeenstemming daarmede voortaan te handelen2. teruggave vau belasting te doen aan allen die over het dienstjaar 1856 hunnen aanslag alleen onder formeel protest voldeden; 3. de kracht van zoodanig protest niet uit te strekken tot cle volgende jaren, voor welke even zeer reclame of protest in forma behoort te zijn gedaan binnen zes maanden na het eindigen van het dienstjaar; '4. in te trekken de in der tijd op verschillende adressen gevallene afwijzende beschikking; 5. ook de verzoekschriften, welke ovev een bepaald jaar loopen, niet te doen strekken over eenig ander jaar; 6. aangezien noch protest noch adres met dagvaard is gelijk te stellen, geenerlei renten of kosten te vergoeden, en 7. overlegging te vorderen van een deugdelijk certificaat van den burgemeester of extract uit het bevolkingsregister, waaruit het verblijf buiten de gemeente blijkt. Alleen het eerste onderdeel van deze conclusie wordt dade lijk in stemming gebragt en eenparig goedgekeurd, terwijl de beslissing over cle andere punten wordt aangehouden. Daarna wordt de vorenbedoelde staat van oninbare posten mede vastgesteld en de gemeente-ontvanger gemagtigd het bedrag van f 809,9S in onwaarde te verantwoorden. Geschiedt voorlezing van een door burgemeester en wet houders opgemaakt uitvoerig rapport, krachtens cle ten vori- gen jave tot hen gerigte uitnoocliging. om eene algemeene herziening te doen plaats hebben van de bezoldiging der verschillende gemeente-ambtenaren. In den aanhef daarvan wordt verklaard dat men bij deze beschouwingen zoo wel op den finaneielen toestand der gemeente, als op de behoefte der titularissen en hun maat- schappelijken toestand heeft acht geslagen. Wel is waar moge de stand der geldmiddelen van de gemeente in den laatsten tijd eenigzins gunstiger genoemd worden, doch op haar druk ken bij voortduring zware lasten, waaronder de uitdieping van het havenkanaal, de verbetering der bestrating enz. belangrijke plaatsen bekleeden. Echter wordt eenige verhoo ging der tractementen van sommige ambtenaren dringend noodig geacht. Voor sommige andere betrekkingen wordt dit mede zeer wenschelijk geacht, doch niet volstrekt noodig, en daarom vinden burgemeester en wethouders alsnog geene vrijheid zulks voor te dragen. Hierop volgt in het rapport een staat van alle ambtenaren en bedienden, waarbij in sub stantie het volgende wordt opgemerkt en voorgesteld. Gemeente-secretaris en ontvanger; beider bezoldiging acht men niet geëvenredigd aan hunne werkzaamheden en verantwoording, doch cle toestand gedoogt geene verhooging. Ook van den hoofdcommies ter secretarie acht men de beloo- i ning te gering; in tusschen geniet de tegenwoordige titularis nog inkomsten als ontvanger van den rijweg naar Vlissingen en als tweeden luitenant-kwartiermeester bij de schutterij, zoo dat eene verhooging niet dringend noodig is. De jaar wedden der commiezen ter secretarie zijn voldoende te ach ten. De boden en zaalbewaarder genieten eene te geringe bezoldiging, vooral met het oog op de behoeften voor hunne kleeding, zoo dat voor ieder f 25 meer wordt voorgedragen. De commiezen op het bureau van den gemeente-ontvanger zijn mede te karig beloond, zoo dat voor beide f50 meer wordt voorgesteld. De commissaris van policie wordt geacht vol doende bezoldigd te zijn, wanneer hij daarbij, zoo als cle tegenwoordige titularis, de betrekking van waterschout bekleedt. De hoofd-agent, die geene vergoeding voor klee ding heeft en zich ook door zijnen maatschappelijken stand eenigzins behoort te ondevscheiclen van de agenten, geniet te geringe belooning; voor hein wordt f 100 verhooging voor gedragen. Voor de agenten van policie wordt eene verhoo ging van f 25 aanbevolen, onder opmerking dat welligt spoedig weder een agent meer, even als vroeger, zal moeten benoemd worden. De jaarwedden bij degemeente-fabriecage worden voldoende geacht; alleen doet men cle wenschelijk- heid opmerken dat voor het vervolg het tractement van den architect moge verhoogd worden, mits daarbij worde bepaald dat cle betrekking onvereenigbaar is met andere; voorts zouden eenige betrekkingen, als opzigter der verlichting enz. voor het vervolg kunnen worden ontbeerd. Controleur der plaatselijke belastingen; cle daaraan verbondene bezoldi ging van f 1200 bij de vele bemoeijingen en werkzaamheden, acht men veel te geringzoo dat voor dien ambtenaar f 1500 wordt voorgedragen. De commiezen bij de belas tingen wenscht men iederonverschillig van welke klasse, f 25 meer toe te leggen, en de buitengewone of portiers elk f 10. Wat cle grafdelvers betreft, is het onmiskenbaar dat zij bij den zeer gunstigen gezondheidstoestand als het ware ge brek lijden; men acht het echter bij hunne vlottende beloo ning minder geraden hunne jaarwedde te verhoogen, zoo dat wordt voorgesteld om hen over 1860 eene gratificatie van. f50 toe te leggen. Eindelijk wordt ook cle bezoldiging der nachtwakers te gering genoemd, en wenschen burgemeester en wethouders een crediet van f 200 verleend te worden om onder die beambten te verdeelen. Al deze verhoogingen stelt men voor, te doen ingaan met den 1 julij van het thans loo pende jaar. Hierna geschiedt mede voorlezing van het rapport, te dezer zake reeds opgemaakt door de commissie voor de financien, in wier handen het gemotiveerde voorstel van burgemeester en wethouders bereids was gesteld. Dit stuk behelst in hoofd zaak de mecledeeling dat men in het algemeen zich vrij wel kan vereenigen met de beginselen waarvan burgemeester en

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 2