alle andere behoeft onder te doen, de danswijzen die des avonds in sommige groote steden van Europa uit de openbare tuinen u tegen klinkende polka's en italiaansche deunen waarmede de draaiorgels, vooral in Amsterdam, u uren en dagen lang kwellen, spreken maar al te duidelijk. Nog meer te bejammeren is dit, omdat dienstboden, arbeiders, handwer kers, ja degeheele lagere volksklasse, die ook zin genoeg voor muziek toont en billijkerwijs mag verlangen ook wat te hoo ien, niets anders dan zulke kost wordt voorgediend.Waar toch de zinnelijkheid voortdurend door een zoo sterk middel als de muziek is, gewelddadig geprikkeld wordt, waar geen ge zond gevoel, niets veredelends geuit wordt, daar houdt het genot der muziek op datgene te zijn, wathet onder andere om standigheden zijn kan en moeteene veredeling, een zegen. Wie toch de verhevene schoonheid van eene Mozartsche of Beethovensche compositie begrijpt en gevoelt, staat geestelijk op een geheel ander standpunt dan hijdie bij de eerste de beste italiaansche dansmelodie van Verdi of anderen in ver rukking wegzinkt. En op dépravatie van de menigte wordt door de muziek hier en daar maar regelregt losgestuurd. On zedelijke schilderijen, onzedelijke schouwspelen worden met het volste regt verboden, terwijl daarentegen onzedelijke mu ziek overal klinken mag. Wij muziekanten zijn boven de censuur verheven De vriendelijke lezer vergeve mij deze kleine afwijking van het programma, en houde het er vooral niet voor, dat ik tegen het zeeuwsche muziekleven eene strafpredikatie heb willen houden, ik ken dit toch niet. Even zoo verzoek ik hun te ge- looven dat ik ook niet geheel ongevoelig ben voor eene der pétillante, behoorlijke walsen van Strauss of Lanner, wanneer die door een goed orchest op de daarvoor bestemde plaats wordt uitgevoerd. Daar is de muziek echter meer dienares en dient uitsluitend om de beweging van velen gelijkmatig in evenwigt te houden. Dit alleen om eene eventuele beschul diging van saaiheid, stijfheid, ouderwetschheid enz. te voor komen. Het maken van een programma, zeide ik, levert veel moeije- lijkheden op, en ik spreek bij ervaring. Zij zijn zoo velen die •vóór en tegens, van muziekalen, financiëlen en anderen aard, dat ik mij niet in dien doolhof waag, maar hier ter plaatse, na de medcdeeling EEUSTE DAG. Die Zevstörung Jerusalems, Oratorium van Ferd. Hiller. TWEEDE DAG. Ylde Symphonie (pastorale) van L. von Beethoven. Frühlingsbotschaft, van Niels W. Gade. Sopraan-solo met koor (no. 2) uitDie Maccabaer, van L. von Beethoven. De XCVstc Psalmvan F. Mendelssohn Bartholdy. Elia op Horeb, van F. Coenen, alleen betuig, dat het duidelijk uit deze zamenstelling blijkt, dat het doel van de vereenigingditis: om allen groote mannen van vroegeren en lateren tijd geregtigbeid te doen wederva ren. Nu zien wij toch op hun programma Hiller en Gade, die vroeger nog niet voorkwamen. Dat de namen van Schubert en Schumann (met een zijner grootere werken) op een volgend feestprogramma mogen verschijnen.is een billijke wensch, terwijl het de vereenigingeven zeer vergund is dien componis ten van lateren tijd te gedenken, wier werken dikwerf te veel eischen van de krachten der afzonderlijke steden, en die toch verdienen gehoord te worden. Het kan hier niet de vraag zijn, of het eene noramer niet beter door een ander ware te vervangen geweest, daar er zoo velerlei in aanmerking moet genomen worden. Men kan ook de opmerking, dat het programma van den tweeden dag het gehaltrij kste nommerhet eerste geeft, weder leggen, door de tegenbemerking dat de beste krachten daar voor dan kunnen aangewend worden. Ik wil mij echter niet verder in dezen doolhof wagen, maar nu aanvangen met de bespreking der uitte voeren werken. Eenige bijzonderheden betreffende het leven van de mannen, waaraan wij die ver schuldigd zijn, zal ik steeds vooraf laten gaan, omdat ik ver meen dat dit velen belangstelling zal inboezemen. Met I)ie Zerstörung von Jerusalem vangen wij ons volgend artikel aan. III. DIE ZERSTÖRUNG JERUSALEMS, Oratorium van Ferd. Hiller. Het oratorium,voortgekomen uit de middeneeuvvsche myste riën (dramatische voorstellingen van bijbelsche tafereelen), is zijn naam verschuldigd aan het den 5 februavij 1600 in Rome opgevoerde werk van Cavaliere: „Dell'anima e dell' corpo." In de bidcel welke den naam van „Oratorio" draagt, werd het op een tooneel met decoratien, door handelende personen, zelfs met ingevlochten dansen opgevoerd, en daar mede voor het latere oratorium de eerste schrede gedaan. Welke geestelijke en muziekale ontwikkeling al spoedig door J. S. Bacli, Handel en later door Schneider, Mendels sohn en Hiller aan het oratorium gegeven is, zal den lezer klaar worden, door eene korte beschrijving van het wonder lijke stuk van Cavaliere. Als inleiding werd een Madrigal gezongen met verdubbelde stemmen en door instrumenten versterkt, welke de melodie mede speelden. Na het ophalen van het gordijn, verschenen twee jongelingen die een proloog spraken. Na hunne aftve- ding verscheen als handelend karakter „de tijd;" hem werd de toon door instrumenten aangegeven. Dan kwam „het Termaak" en zijne gezellen, die instrumenten in de hand had den om hunnen zang te begeleiden. De gestalte, welke nu optrad, mogtbij sommige treffende woorden iets van zijne kleeding of versieringen van zich wer pen, zoo als de gouden halsketen, de pluimen van den hoed enz. Dc wereld en het menschelijke leven waren bijzonder bont en rijk gekleed; als zij naderhand van die fraaiheden ontdaan werden, vertoonden zij zich armzalig en ellendig, eindelijk als geraamten van dooden. Het zou mij te ver voeren, indien ik de ontwikkeling door bovengenoemde duitsche kunstheroen, aan het geestelijke, muziekale drama, wat wij oratorium noemen, gegeven, wilde aantoonen. Overbodig zou het zelfs zijn. daar ik zeker bij de eenigzins ingewijden eenige kennis met de oratorien van Handel enz. mag veronderstellen. Keeren wij dus tot ons thema terug, tot Hiller en zijne Zerstörung, het hoofdwerk van dit programma. Ferdinand Hiller, 24 October 1811 in'Frankfort a/M. van welgestelde ouders geboren, werd door de al vroeg zich open barende neiging voor muziek, tot de kunstenaarsloopbaan be stemd en verkreeg zijne opleiding eerst van Hofmann, A. Schmitt, Vollweiler, en later van J. N. Hummel, bij vvien hij twee jaren in Weimar vertoefde. In zijn tiende jaar trad hij reeds als pianist op. Zijne eerste compositie, een kwartet voor piano, viool, alt en violoncel, gaf hij te Weenen als 19jarigen jongeling uit. Gedurende een verblijf van zeven jaren, van 1S29 af te Parijs, werkte hij met goed gevolg voor de erkenning en verbreiding van degelijke muziek, bijzonder voor die van Bach en Beethooven. In den winter van 1836 37 directeur van het Caecilie-Verein in zijne geboortestad, ging hij hierop naar Italië, waar zijne opera „Romilde," in Milaan opgevoerd, geen' bijval vond. In den winter van 18391S4U woonde hij te Leipzig en bragt daar het orato- rim Die Zerstörung Jerusalems" met groot succes ten gehoore. Tot hiertoe de levensschets van F. Hiller,wiens latere werk kring als vruchtbaar componist en uitstekende dirigent meer bekend is, vooral sints hij van 1852, te Keulen als stads-kapelraeester en directeur der door hem opgerigte Rlnjnsche muziekschool aldaar ziel en leven is. Het oratorium Die Zerstörung, waarvan dr. Steinheim de tekstvervaardiger is, schildert de verwoesting van Jeruzalem door de babijloniers. De profeet Jeremia, de hoofdpersoon van het gedicht, voor spelt aan Zedekia, koning van Juda, den val van zijn rijk. Je- remia wordt in de gevangenis geworpen, Juda veroverd, Jeru zalem verwoest, en de israeliten in ballingschap weggevoerd. Met de profetie eener betere toekomst en het aanroepen van den God Israëls, den Eenigëe'ne, Jehova! wordt het gedicht be sloten. Dit is de eenvoudige gang der handeling. Tegenover Jeremia den godsgezant staat Chamital, de ligtzinnige moeder des lconings. De koning zelf is eene zeer zwhkke figuur, zon derkarakter, die zich vreesachtig, dan aan de moeder dan aan Jereraia vastklemt. Aan de zijde van Jeremia zijn nog de twee vrome personen Achicam enHanna. Deze vijf zijn de enkele personen van het stuk. Het koor beweegt zich in drie verschillende groepen, die van de israeliten, van de dienaren van Zedekia en van de Ba bijloniers. Ue eerste stelt het israelitische volk in het alge meen voor, en toont zich, door de voorspelling van Jeremia beangstigd, even zoo vroom als zwak. Hier tegenover vertoo- nen zich jubelend de dienaren van Zedekia, die, trots de waar schuwingen van den profeet, in hunnen'zondigen wandel voortgaan. De babijloniers treden als ware veroveraars en geweldenaars op. Dit weinige zal voldoende zijn ora zich van het geheel, met zijne tegenstellingen eene voorstelling te kun nen maken. De tekst is meestal uit woorden van de heilige schrift zaamgesteld. Volgen wij nu een oogenblik den componist in de behan deling van dit 47 nommers rijke werk. Het begint onmiddellijk, zonder ouverture, met een breed plegtstatig koor in Es-dur, waarin de israeliten hunne hallen en woningen roemen, waar Jehova's troon is. Na een kort recitatief, waarin de vrome Hauna met weemoed op de kleine schaar der vromen in het lmis des Ileeren staart, nadert Jere mia, die in een zeer schoon recitatief en aria zijn land en volk toeroept naar des Heeren stem te hooren, daar hij als een' mid- dernaclitsstorm het onheil over Juda's hoofd ziet naderen. Schoon van taal en treffend in tonnen weder gegèven, is dit gedeelte, en wel niet het minste de laatste woordenJeru zalem wordt verwoest; de ploeg gaat over Zion." De israe liten smeeken hierop in een goed gekarakteriseerd koor in H-mol dat de Heer hen niet in zijnen toorn moge straffen. Jeremia gaat in 's konings huis om liet woord van den Heer te verkondigenwelligt dat God het verderf van hun hoofd afwendt, als zij zich bekeeren. Op liefelijke, troostvolle wijze zingt eene israelitische maagd van de goedheid des Ileeren, die zijne kinderen niet eeuwig- lijk verstoot. Zeer boeijend is het daarop volgende klagende koor der israeliten in E-moll, onmiddellijk gevolgd door den feestmarsch en het koor no. 10 der dienaren Zedekia's„Ver hoogt door luide beurtgezangen, de pracht van 't feest." Het krachtige en glanzende koloriet dezer beide nommers vormt een uitnemend contrast met het no. 8 „Eene diep ter neêr gebogen ziel, een gebroken liart is Jehova's liefste offer, en verzoent zijnen toorn." De koning verschijnt bedroefd ten doode en spreekt dit in het recitatief en aria no. .11 treffend uit. Chamital moedigt hem tot vreugde aan, waarbij zijne dienaven met liet vorige koor weer instemmen. liet plotselijk invallende koor en or chest in het no. 13 is na het viool-solo van groote werking. De waarschuwingen van Jeremia doen de israeliten sidderen bij des zieners woord: „O! laat tot God onssraeekeu, en assclie strooijen op ons hoofdDeze woorden geven aanleiding tot een koor in C-mol, dat vol uitdrukking is. Ilanna spreekt hun in eene korte doch zeer dankbare aria vertroostend toe. Het recitatief van Achicam en koor n,o. 19„Israël blijft met zijn God vereenigd," vervolgt die stemming ook in de muziek. Een heraut verschijnt en eischt ondevwerpiug aan Nebu- kadnezar, den zoon der zon, den heer der volken. Jeremia en Chamital dringen den koning, de een tot onderwerping, de andere tot tegenweer. Jeremia wordt in de gevangenis ge worpen. De muziek geeft hier de verschillende karakters en situatiën getrouw weer. Vooral is het koor no. 22„Verrader! hij is een vriend van Babylon," in zijne wilde kracht van voor treffelijke werking. Reeds de aanhef op het verminderd zeven akkoord in de hoogste stemligging is frappant. Ook de partij van Chamital is met zigtbare voorliefde door den componist behandeld. Achicam en Hanna klagen in een op deze plaats vooral ef fectvol duet om den smaad, Jerusalem in den persoon zijns pro feten aangedaan. In een plegtig koor, dat tot een der schoonste en best ontwikkelde nommers van dit werk behoort, drukken de Israëliten hun vertrouwen uit op den Allerhoogsten, die hun'toeverlaat en toevlugt blijft. Hiermede sluit het eerste deel. Het eerste noramer van het tweede schildert de vrees der Israeliten voor den naderenden vijand. Het snel daar heen bruisende Allegro, vormt eene gelukkige tegenstelling met bet: „Wee ons!" waarmede dit koor sluit. Zeer schoon van opvatting, door eene fraaije instrumentatie verhoogd, is de volgende aria van Achicam„Gij zult onzer gedenken, want mijne ziele zegt het mij." Trots al het voorafgegane laat Chamital zich niet weêrhou- - den aan Baal hare gewone offeranden te brengen. Hare aria no. 29 met het later intredende koor is stellig een der meest frissche nommers van dit werk. De solo voor pauken, waar mede het recit. reeds aanvangt, is hier zeer beteekenisvol. Jeremia klaagt in de gevangenis over zijn lot en dat van. zijn land. Hoewel zeer dankbaar voor den zanger, had deze aria wat strenger kunnen opgevat worden, zij klinkt in den mond van den profeet eenigzins te modern. In het volgende koor no. 35, dat vooral door de orchestbe- geleiding een glanzend koloriet heefthopen de israëliten nog op redding. Het kleine gemoedelijke alt-solo, hoewel wat veel op zich zelf staande, maakt de terugkeer van het zelfde A-dur-koor toch zeerfrisch. Zedekia wil zich Jeremia in de armen werpen, doch te laat. „Het vonnis is geveld, over Zion gaat de ploeg, om al het bloed, dat schuldloos is vergoten, om al de wonden, die het trouwloos sloeg." Zeer schoon zijn deze woorden door den componist behandeld in het duo no. 37. „Met zijn hoofd boete hij voor zijn waanzin," zoo spreekt Chamital, waarop Jeremia uitroept, „ach Heernu ben ik ver loren." Dit laatste had in de muziek treffender uitdrukking kunnen vinden. Diep gevoeld is het volgende koor in F-molwaarin de israeliten al de zwaarte hunner schuld inzien. Het gevaar wordt dringenderde israëliten zijn geslageneen vlugteling brengt de verschrikkelijke lconde; ontzetting grijpt hen allen aan. In een wild koor wordt dit geschilderd. Onmiddellijk volgen de babyloniers, die op eene woeste, schril-gekleurde wijze hunne overwinning bezingen. Jeremia laat hierop zijn klaaglied vernemen, een uitvoerig bas-solo, dat echter niet altijd op de hoogte is van de zoo schoone poëtische stof. Van goede werking is daarop het koor der babjdonische krijgsknechten. „Ha! wij hebben haar ver delgd!" Schooner echter het volgende der wegtrekkende israëliten: „wij gaan gebukt, met het juk der dienstbaarheid beladen, aan hand en voet gebonden, van onzen geboorte grond." De orchestbassen zijn hier van eigenaardige werking, in het volgende zeer veel beteekenende recit. kondigt Jeremia de toekomst aan, als wanneer Gods huis hooger zal staan dan. alle bergen en verheven boven alle heuvelen. Ditnommer schijnt door den componist ook wat haastig behandeld te zijn. Van deze, de gewigtigste woorden van het geheele werk, was meer te maken geweest. Het koor no. 47 in Es dur, sluit het werk op eene waardige wijze. Vat men den totaal-indruk van dit oratorium te zamen,dan. is de krachtige uitdrukkingswijze, de overeenstemming tus- schen woord en toonineen woord het streven naar waarheid in de muziek opvallend. Moge de uitvoering in Middelburg op nieuw bewijzen dat deze kunstuiting van den in ons land. hooggeëerden componist, nog levenskracht genoeg bezit, om waardig de plaatste handhaven naast de werken van die man nen, die zich daardoor eene onvergankelijke eerezuil hebben OpgevigtRICHARD HOL. Cjflnödsbcrnjten. Prïjy.en van effeeïen. Amsterdam 27 mei. Nederland. Certific. "Werkelijke schuld 21 pet. G3* dito Nationale dito 3 dito dito dito 4 98* Aand. Handelmaatschappij 4J- 136* Rusland. Oblig. 1798/1S16 5 I02.f 4 77 dito dito 1855, 6de serie 5 95 6 5ó| Aand. spoorweg 192*. 4* 89* Polen. Schatkistobligatien 4 77 Spanje. if 43 dito binnenlandsch Certific. coupons bewij zen 3 48*. Oostenrijk Obligatien Weener metalliek 5 46$ dito amsterdamsche 5 68* dito nationale 5 54* dito 1S47/1852 2* 3 Belgie. Certificaten bij Rothschild 53 Portugal. 46* 3 46 Grenada. 13* Venezuela.dito 2* 18* Illinois. 7 894 Mexico. 3 Londen, 25 mei, ten 12 ure. Consols 91*. Weenen, 25 mei. (slotprijzen) Metalliek 5 pet. 6S.60. Parijs, 25 mei. (slotpr.) 4* pet. compt. 3pet.69,45 l

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 3