die wel; eenige meerdere doorschijnendheid in het water zou echter de verdiensten van dit kunstwerk nog verhoogd hebben. Adolf Dillens, te Brussel, koos zijne onderwerpen uit het zeeuwsche boerenleven. Een wintergezigt op het goessche kanaal (11S) vertoont op het ijs van den voorgrond eene slede, door een sierlijk opgetuigd paard getrokken en door een boer in zijn nationaal kostuum bestuurd; eene evenzeer in feestgewaad gedoschte boerin zit met haar kind in die slede en beschouwt het gewoel op het ijs. dat met schaatsenrijders, wandelaars enz. bedekt is. Het koloriet van dit stuk is wel wat hard, doch overigens niet onbehagelijk. De zelfde gebre ken en verdiensten zijn eigen aan een ander stuk van dien zelfden schilder (119), dat den eenigzins duisteren titel „Ma lice et naïveté" draagt, waarom die dan ook door de commissie der tentoonstelling niet vertaald, maar in het oorspronkelijke in den catalogus opgenomen is. Het hier voorgestelde tafereel schijnt, naar de kostumen te oordeelen. ook aan Zeeland ont leend te zijn. In een bóeren-binnenhuis zit een teruggekeerd zeeman aan eene tafel tegenover eene boerendeerne en doet haar met opgeheven vinger een verhaal, terwijl een ander meisje tegen een venster en aan den ingang der kamer een jonge boer tegen den deurpost leunt. Waar zit nu de „malice" eu waar de „naïveté-"? Vermoedelijk zullen ook anderen er naar moeten raden. Onder de landschappen vinden wij een gezigt op Domburg, bij betrokken lucht, door II. D. Kruseman van Elten, te Am sterdam, een zeer verdienstelijk en schilderachtig stuk. Het vak der historie-schilderkunst is niet talrijk, doch goed vertegenwoordigd. Naar omvangen uitvoering komt daarbij de eerste plaats toe aan no. *111, de verdediging van Doornik, door de prinses van Epinoy, in 1581, door Joseph vanSever- donck. Dit stuk, eigendom van het-belgische gouvernement, is het grootste doek op deze tentoonstelling. De figuren zijn meer dan levensgroot, en met de grootste kracht en zuiverheid in breede trekken, gelijk bij zulke afmetingen past, geschil derd. De prinses, voorgesteld als eene schoone, jeugdige vrou w, m een geel gewaad, bestijgt met den degen in de opge heven vuist, den hoogsten top der wallen en voert met edele houding en ecu gelaat, waaruit de geestdrift spreekt, have troepen tegen den vijand aan, die de bres beklimt en reeds teruggeslagen wordt door eenige krijgslieden aan hare voeten. Wie kent niet de treurige geschiedenis van Francesca di Rimini? Francesca, door dwang gehuwd aan Lanciotto, heer van llimini, die even onaangenaam van uiterlijk als van karak ter was, had reeds te voren liefde opgevat voor zijn broeder Paolo. Doch beider omgang was van korten duur. Zij wer den, terwijl zij de liefdesavonturen van Lancelot zaten te lezen en in een onvoorzigtigoogenblik een kus op elkanders lippen drukten, door den echtgenoot overvallen en doorsto ken.Van oudsher isdit een geliefd onderwerp voor dichters en schilders geweest, van Dante af, die het treurige onderwerp in het vijfde boek zijner Ilel bezongen heeft, tot op T. S. Cool, thans te Antwerpen, die onder no. 75 een verdienstelijk stuk heeft ten toongesteld, Francesca en Paolo voorstellende op het oogenblik dat. de lezing van het verhaal hen tot den onvoor- zigtigen kus heeft verlokt.terwijl Lanciotto, vermoedende wat er voorviel, mét den dolk in de hand tusschen liet voor hangsel der deur te voorschijn treedt. De schilder van de Atala, die eenige jaren geleden werd ten toon gesteld, heeft ook weder hier, vooral in het gelaat van Francesca getoond, hoe zeer poëtische opvatting hem eigen is. De toon van het geheele tafereel is stil en ernstig, gelijk aan dit onderwerp voegt. Minder geschiktheid omteboeijen dan de overige bezit de ka pitale schilderij vanVirginie Bovie, Bêeldstormersinde hoofd kerk van Antwerpen in 15C6 (no. 02.) De figuren zijn forsch geteekend, doch het koloriet is eentoonig en somber. Ook dit stuk is een eigendom van het belgische gouvernement. Van A .van Pelt (3-17) vinden wij hier de Gevangenneming van Johannes Faber, protestantsch leeraar ten tijde der ver volging in Frankrijk, in 1550. De teekening en ordonnantie is goed, zoo als men dat van dezen schilder verwachten kan, en met genoegen zagen wij hier èen beter, harmonischer en levendiger koloriet dan in zijne vroegere stukkeu, die, hoe ver dienstelijk ook van vinding en teekening, het oog zelden streelden, ja veeleer onaangenaam aandeden. Mevrouw Buat ten huize van Jan de Witt genade vóórhaar echtgenoot afsmeelcende (wie de geschiedenis niet kent, leze van Lenneps Elizabeth Musch), doorH. Hollander Cz. (209), Jeanne Dare, het wonderdadige zwaard van Fierbois verbre kende, waarmede zij losbandige soldaten geslagen had, door J.van Lerius, professor aan deschilderakademie te Antwerpen (292), en Karei IX en Catharina (de catalogus zegt Maria) de Medicis, door J. Spoel (418), zijn stukken wier onderwerpen aan de geschiedenis ontleend en op eene verdienstelijke wijze uitgewerkt zijn, doch uit welke geen denkbeeld spreekt dat den beschouwer tot in de ziel dringt of als het wave een nieu wen gezigtskring opent. Het meest van die eigenschap vinden wij in de laatstgenoemde schilderijCatharina de Medicis staat in dreigende houding voor haren zoon, den koning, en spoort hem door verwijten aan, om zijne onzekerheid af te schudden en liet zijne tot de uitroeijing zijner protestantschclamlgenoo- ten bij te dragenop het gelaat van den op een stoel gezeten koning strijden onzekerheid en vrees, willen en niet-willen om den voorrang, en de inwendige kam]) spreekt uit blik en houding. De ordonnantie van dit tafereel is echter niet aan genaam voor het oog. Een proefje van, ik zou bijna zeggen middeneeuwscbe schil derkunst in den goeden zin vinden wij in De rampza lige tijding. door Joseph Lies te Antwerpen (297.) Eeneedel- vrouvv komt van de trappen van haar bergkasteel een page te gemoet, die, onder geleide van een oud krijgsman, haar het zwaard van haren op hetslagveld gesneuvelden man komtterug brengen. Ordonnantie, teekening en koloriet, herinneren in eene sterke mate aan de oude duitsche school van Albrecht Durer en zijne volgelingen, die blijkbaar eene hoofdstudie van den schilder van dit stuk heeft uitgemaakt. Hij is daarin ook zeer goed geslaagdhet geheel maakt, hoewel een vreem den, geenszins een onaangenameu indruk, en de uitdrukking der gemoedsaandoeningen op de gelaatstrekken, is uitmun tend. Ofschoon ditstuk eigenlijk niet tot de historie-schilder kunst behoort, sluit het zich daar door verschillende eigen schappen naauw bij aan, zoodat ik meende het hier te moeten vermelden. Ook onze beroemde P. van Schendel koos tot zijn onder werp eene bladzijde uit de geschiedenis des vaderlands, ten jare 1573. Steven van den Berg, weleer raad en rentmeester der eigendommen van den prins van Oranje, was door de Spanjaarden, na de inneming van Breda, in zijn ambt beves tigd. Zijne dochterAnna trok de aandacht van een spaanschen officier, met name Francisco, die haar vruchteloos ten huwelijk verzocht, en haar daarop uit wraakzucht een brief in handen speelde, die bewijzen van verraad moest heeten te bevatten. Geregtsdienaars, daarvan verwittigd, drongen bij van den Bergh in huis en vonden het gewaande bewijs van verraad. De schilder heeft het oogenblik gekozen, waarop vader en dochter dien brief ontvangen en gelezen hebben. Het is avond en het licht der kaars beschijnt in verschillende graden den aan de tafel gezeten vader, de dochter die op zijn schouder leunt en de voorwerpen in het vertrek. Niet alleen dat van Schen del de geheimen der lichteffecte*Vïnalle vertakkingen bespied heeft, maar hij is te gelijker tijd een uitmuntend figurenschil- der en een meester in de penseelbehandeling. Het hier be doelde stuk dat van tamelijk groote afmetingen is, levert het gelukkige bewijs van dat veelzijdige talent. Het ideale gelaat der dochter en het eerwaardig gezigt van den vader, beiden van de diepste zielsaandoeningen getuigende, zijn bewonde renswaardig schoon. Het minst gelukkig geslaagde historiestuk is. dunkt mij. no. 545, Arnoud en Adolf van Gelder in 1465, door J. B. Witt- kamp, te Antwerpen, wiens verdiensten overigens bekend ge noeg zijn. Niemand zal wel onkundig zijn van de hier tot onderwerp gekozene episodede ontaarde Adolf, die zijn va der Arnoud, hertog van Gelderland, gevangen nam, en hem bij nacht half ontkleed, over liet ijs naar den kerker voerde. Men ziet op dit kapitale doek den ongelukkigen vader met ontbloote voeten en beenen. door de felïe koude verstijfd, op het ijs nedergezonken, terwijl zijn zoon, in wapenrusting te paard gezeten, het aanschouwt; een krijgsman vergezelt hen. Deordonnantieiszeeropeengedrongen.de teekening is zwaar, het koloriet hard en te gelijker tijd fletsch. Van het genre vindt men vele zeer gelukkige proeven op deze tentoonstelling, die echter voor het grootste gedeelte hunne waarde meer aan de uitvoering dan aan de gedachte ontleenen. Het is echter bekend, dat de werken van David Bles in die beide opzigten uitmunten. Men vindt hier onder anderen van hem Liefhebbersmuziek (43)eenige heeren in het kostuum van het midden der vorige eeuw hebben eene vriendschappelijke bijeenkomst en bespelen met veel ijver verschillende instrumentendat de wil echter beter is dan de daad mag men afleiden uitliet overhaast vertrek van een lid uit het gezelschap, die met de viool onder den arm en de hand tegen liet oor naar de deur gaat: uit den toestand van het ge zelschap is dan ook wei op te maken, dat er eenige dissonan ten door het concert loopen, want een muzicklessenaar is om gevallen, een der executanten verzuimt zijne partij om eene meid te wenken dat zij hein defleschzai aangeven, en een jong meisje, aan het spinet gezeten, vergeet de toetsen aan te slaan, daar zij te druk bezig is met het tot zich trekken van een lint, dat hond eu kat, ijverig legen elkander blazende, trachten te bemeesteren. Ten overvloede draagt een der lief hebbers, wien de geestdrift op het gelaat te lezen staat, laar zen met sporen, waarmede hij vermoedelijk de maat trapt, want een zijner voeten rust op een bankje, welligt opdat de spoor beter zou kunnen rinkelen. Het verboden romannetje (41), van den zelfden schilder, stelt een meisje voor, dat, aan de piano gezeten, een boekje haastig in een laadjc wegbergt, daar eene andere zuster op rijst om eens te komen zien, welke soort van studiën zij eigen lijk waarneemt. Dit doek, even meesterlijk gepenseeld als het vorige, staat daarbij achter wat de gedachte betreft. Deze vinden wij in eene gelukkige mate in de drie beschei- dene werken van Maurits Leon te Amsterdam, die elk slechts ééne figuur bevatten, doch waaruitgevoel en gedachte spreekt; het zijn 2S9, het orgel, 290, de ongelukkige muzikante, en 291 Broodzovg, vooral deze beide laatsten trekken aan. In 290 aanschouwt men eene dier ongelukkige vrouwen, die met de guitare langs de straten in haar onderhoud trachten te voor zien treurig en verlaten staat zij bij een muur, over het verle- dene of de toekomst te denken. De brood zorg, in 29Jwordt veraanschouwelijkt door eene blijkbaar fatsoenlijke, docli behoeftige vrouw, die voor een geringen bakkerswinkel haar geld staat na te tellen, in de hoop dat het toereikend zal zijn. Indien de heer Leon zich een sprekender en pittoresker kolo riet eigen maakt, gelooven wij veel van hem te kunnen ver wachten. Zoo wij in geene uitvoerige beschouwingen hunnen treden, maken wij in dit vak echter gaarne loffelijke melding van 77, de vrouw van den schilder, door J. Correns te Antwerpen, 101, het kaartspel, door J. J. M. DamschrÖder, te Amster dam, 104, het huisgezin van den portier, door Ferdinand De- lauwere, te St. Josse ten Noode, 241. wintervermaak (kinde ren die op de sneeuw spelen en buitelen), door Mari ten Kate, 392, het plunderen van een wapensraidswinkel in de eerste helft der zeventiende eeuw, door II. Scheereste 'sGravenhage; 497. de kindervriend (een oud dorpsmuziekant, die voor eenige kinderen op de viool speelt)door Elchanon Verveer, te 's Gravenhage; enz. Geene nederlandsche tentoonstelling is denkbaar zonder eene overmaat van landschappen, en ook de's gravenhaag- sc.he maakt daarop geene uitzondering, doch ik voeg er dade lijk bij dat zij onze schilderschool eer aan doen. Zoowel die, waarop nederlandsche streken tot onderwerp zijn genomen, als die welke ons romantische bergpassen, trotsche rotstafe- reelen of donkere wouden uit andere landen voorstellen, bijna alle onderscheiden zich door goede opvatting en zorgvuldige uitvoering. In verscheidene merkt men ook eene afwijking van de realistische rigting op, welke buitenlandsche kunst kenners aan onze landschapschool verwijten, en een streven naar het ideale, eene navolging niet blootelijk. van de natuur, maar van de schoone natuur en eene veredeling der natuur lijke vormen. Kruseman van Elten, wiens gezigt op Domburg wij reeds hierboven vermeldden, gaf twee dergelijke geïdealiseerde na- tuurtafereelen in 265, morgenstond aan den llijn, en 266, een hollandsch landschap. Op het eerste, een uitgestrekt ver- gezigt langs den breedeu Rijn, waarop de plegtige stilte van den morgen rust, breekt een lichtstraal door de eenigzins be nevelde lucht en tint geboomte en water met een zilveren gloed. Het andere stelt een dier gezigten voor,gelijk wij ze honderd malen, meeneu gezien te hebbeneene tamelijk breede sloot of vaart, met weiland aan de eene eu een gordijn van geboomte aan de andere zijde. Zonder forcering van koloriet, door de eenvoudigste middelen, heeft de kunstenaar in dit stille tafereel eene geheimzinnige kracht weten te leggen, die allerlei poëtische denkbeelden voor den geest roept. Dezelfde eigenschappen versierden het hollandsch landschap (306), door J. J. van der Maaten. Twee landschappen door J. G. Hans, te 's Gravenhage, 175, zonsondergang nabij Grenoble, en 176, gezigt aan het meer van Brienz, trekken de aandacht door den localen en te gelijk dichterlijken toon, die er in heerscht, vooral het eerste. Noorweegsche fjorden, die sedert de uitgaven van Keilers Zomer in het noorden hier beter bekend zijn dan vroeger, werden ons afgebeeld door H. Herzog 195) en II. Leu (293). beiden te Dusseldorp, en een zweedsch landschap (332) door Axel Nordgren, mede te Dusseldorp. Indische landschap pen zijn op deze tentoonstelling geleverd door J. 1). van Herwerden, te 's Gravenhage, gezigt op de vlakte van Treng- golek in de residentie Kediri (189)en A. Salto, te Voorburg, eeue badplaats in de residentie Passaroean (3S3) en een ge zigt aan de rivier de Solo op Java (389). De uitvoering is goed, doch het karakter dier landschappen schijnt niet veel van dat van natuurtafereeleu uit andere vreemde lauden te verschillen. Gelijk te verwachten was, maken dehollandscheen gelder- sche landschappen de meerderheid uit. Alle getuigen van vlijtige studie en zijn dikwijls door groote verdiensten geken merkt. Ik wil echter liever in geene opsomming treden, daar ik dan een groot gedeelte der namen uit den catalogus achter elkander zou moeten overschrijven. De stadsgezigten zijn meerendeels ware juweelen van kunst, en wij vermelden daarvan met wezenlijk genoegen twee gezigten in Neurenberg (239 en 240), door K. Karsen te Amsterdam; een gezigt in Asmanshausen en een stadsge- zigt uit eeue ongenoemde plaats (280 en 281), door Charles Leichert te Amsterdam; eene oude arabische watermolen in het zuiden van Spanje (55) en de romeinsche poort aan den Guadalquivir te Cordova (56) door J. Boss net, professor te Brussel; gezigten te Amsterdam, 's Ilertogenboscli en 'sGra venhage (491,492 en 493), door S. L. Verveer, te 's Graven hage, enz. De stillevens zijn niet zoo talrijk als gewoonlijk, en blijven even als de bloem- en vruchtenstukken in het algemeen bene den het peil van hetgeen men in die vakken gewoon \Vas op vroegere tentoonstellingen te zien. Hiermede wil ik echter geenszins te kennen geven, dat er niet zeer verdienstelijke stukken onderzijn; het tegendeel is waar; doch wij zijn sinds jaren aan zoo veel schoons gewoon geweest, dat het geene verwondering behoeft te baren, dat wij veeleischend worden. Van dc stukken, waarop slechts ééne figuur voorkomt, meen ik dat de palm van teekening, ordonnantie en penseels- behandeling niet betwist kan worden, aan de schilderij van Philip Koelman, te 's Gravenhage, eeue met vruchten ter markt gaande jonge vrouw van Alerto in Italië (257). Of schoon de houding dier jonge boerin, welke eene mand met zuidelijke vruchten op het hoofd torscht, wel eenigzins stijf schijnt, kan dit des niettemin eene getrouwe navolging der natuur zijn. l)och overigens is de toon van dit stuk, met zijn blaauwen italiaanschen hemel en zijn romantisch verschiet, zoo harmonisch, de uitvoering zoo zorgvuldig en sierlijk, dat weinige schilderijen der tentoonstelling daarmede in verge lijking kunnen komen. Breeder geschilderd, maar dan ook op veel grooter schaal is de Rebecca (357) van J. Portaels, t.e Brussel, dat echter even goed eiken anderen naam kon dra gen. Ook S. M. Schmidt Crans legt veel talent aan don dag in no. 81, Verlaten, eene bijna levensgroote vrouw die met haar kind tegen den muur leunt; als goed teekenaar was hij reeds bekend. Portretten zijn er weinige; van H. A. de Bloeme vindt men het portret van den voonnaligen gouverneur-generaal Duy- maer van Twistvan C. L. Loder het portret van den minister van oorlog de Casembroot, enz. Met dit vlugtige overzigt van het vele, dat de tentoonstel ling ons biedt, meen ik te kunnen volstaan. Andere bladen, die meer ruimte te hunner beschikking hebben of zich meer bijzonder met kunstzaken bezighouden, zullen niet nalaten uitvoerige beoordeelingen te leveren. Uit eene door de Staatscourant bekend gemaakte opgaaf van de ontvangsten en uitgaven der te Heusden gevestigde commissie tot ondersteuning van noodlijdenden door den wa ter- en ijsvloed blijkt, dat hare ontvangsten van S januarij tot 7 mei jl. hebben bedragen f S557.70, en dc uitgaven f 7,102,774 zoo dat er een batig saldo van f 1454,724 was, waarvan f 1300 aan den minister van binnenlandsche zaken is ter hand ge steld, en de overblijvende f 154,724 door de commissie ter nadere verantwoording in kas is gehouden. Voor verwarming en licht heeft de commissie f 610,IS uitgegevenvoor voeding f 3386,32; voor kleeding en ligging f 1145,10; voor beloo- ning aan dag- en nachtwachten f 246,46voor verpleging van zieken en begrafenis-kosten f1257,78; voor onderwijs f64,50; voor onkosten van verschillenden aard f 298,83^ voor aankoop van materieel f93,70.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 2