öuitmhinii.
heer CooJbedenkingen maakte, was gekozen in overeenstem
ming met het bepaalde bij art. 8 van het koninklijk besluit
van 5 junij 1850, betreffende den vrijdom van port.
Aldus uitgebreid werd artikel 2 goedgekeurd, zoodat nu
het uniformport van 5 cent is aangenomen.
Achter art. 2 was als amendement door den heer van Eek
voorgesteld om uit art. 13 der bestaande postwet de woorden
niet ingebonden" (behoorende bij boekwerken) te ligten.
De heer van Tets nam dit amendement over, zoo dat nu ge
bonden boekwerken ook over de post kunnen verzonden
worden, (tot nogtoe werden alleen oningebonden boeken
ter verzending aangenomen,) terwijl de minister er nog eene
nieuwe alinea bij voorstelde, volgens welke bij zulk eene ver
zending het port van den band gelijk wordt gesteld met dat
van twee vellen druks, of 4 cent.
Deze wijzigingen werden zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd, hetgeen ook met den considerans geschiedde.
Het wetsontwerp in zijn geheel werd daarna met 54 tegen
G stemmen aangenomen.
Tegen stemden de heeren van Bosse, Kien, van Goltstein,
Hoffman, Wintgens en van Nispen van Sevenaer.
Nadat het opmaken der nominatie voor den hoogen raad
op woensdag en de discussie over de wet betrekkelijk het ver
voer van landverhuizers op donderdag bepaald, en eindelijk
over een groot aantal verzoekschriften verslag uitgebragt
was, ging de vergadering uiteen.
Zitting van woensdag 1 mei.
Heden is eene nominatie opgemaakt van vijf kandidaten,
ter vervulling eener vacature bij den hoogen raad der Neder
landen. Zij zijn allen genomen uit de aanbevelingslijst, door
den hoogen raad ingezonden, en bestaan uit de. heeren mrs.
W. C. M. Wintgens, president van het hof in Limburg. A. de
Vries, regter te Amsterdam, A. van der Laan, griffier der sta
ten van Friesland, J. H. de Sitter, regter te Groningen, en
J. A. M. Bichon van Ysselmonde, vice-president der regtbank
te Rotterdam.
UK GTE RL IJ KE ORGANISATIE.
Verslag der eerste kamer.
Brengt het standpunt van de eerste kamer meermalen
mede, dat zij zich somtijds genoodzaakt ziet voordragten, die
in vele opzigten hare goedkeuring niet wegdragen, desniette
min wel te moeten aanuemennergens doet zich het bezwa
rende van dien toestand meer gevoelen dan bij de beoordeeling
van een wetsontwerp, dat zoo vele verschillende beginselen
inhoudt en te gelijk zoo onvolledig is als het tegenwoordige.
Men betreurde liet zeer, dat van deze voordragt de meest
gewigtige bestanddeelen, zelfs ten aanzien van het regtsge-
bied van den gewonen regter, ontbreken, gelijk de regeling
van het getal en de bezoldiging van de leden van de arrondis-
sements regtbanken, de indeeling der arrondissementen en
kantons, de zetels en de klassen der regtbanken en kanton-
geregten. Bovendien had de bevoegdheid tot het vervolgen
der belastingzaken en tot het behandelen der burgerlijke
zaken van den staat bepaald, en zoo wel de inrigting van de
militaire en schutterlijke rcgtspleging als de regeling der con
flicten van attributie gelijktijdig voorgedragen kunnen zijn
want hoe zeer voor deze laatste geen termijn van afdoening
bij de grondwet gesteld is, zoo is toch de behoefte daaraan
even dringend, zoo niet grooter nog, dan die eener regeling
van de genoemde onderwerpen.
Bij al die leemten vonden onderscheidene leden zich in de
onmogelijkheid om een juist oordeel over deze wet uit te
brengen. Andere leden vonden er reden in, om thans niet
breedvoerig uit te weiden, terwijl zij zich hun eind-oordeel
over de geheele wetwenschten voor te behouden.
Yele leden waren van gevoelen, dat eene nieuwe regterlijke
inrigting geenszins de strekking behoort te hebben dat het
oude thans bestaande stelsel, in zijn geheel worde vervangen,
maar dat de grondwetgever veeleer aan den gewonen wetgever
lieeft willen overlaten, om zich op dit terrein, alleen met in
achtneming van de bepalingen der artt. 157 tot 163 van de
grondwet, vrijelijk te bewegen. Uit het vijfde additionele
artikel der grondwet konden zij niet afleiden, dat met het
bestaande stelsel moet worden gebroken en dat men niet zou
kunnen volstaan met het aanbrengen van enkele wijzigingen,
(lie door de ondervinding als noodzakelijk zijn aangewezen.
De leden die de geheele wet niet gunstig beoordeelen, heb
ben de vraag gedaan, of zij zoo veel beter moet geacht worden
dan de bestaande. Zij konden niet toegeven, dat deze wet
beter, goedkooper en spoediger regt zou verschaffen. De af
schaffing der provinciale hoven die men in 1 848 op het oog
scheen te hebben, wordt alleen eenigzins verminderd, maar
daardoor worden de justitiabelen meer van hunne woonplaats
verwijderd. Het nieuwe beginsel, om het appèl in bijna alle
strafzaken aan te nemen en al die zaken aan de beoordeeling
van den zelfden regter op te dragen, vond bij deze leden
geene goedkeuring. Het scheen ver van bewezen, of de ge
maakte veranderingen tot eene betere regtsbedeeling zouden
leiden. Ook het verkrijgen van goedkooperen spoediger regt
schijnt door deze wet niet te zullen worden bevorderd. Het
eerste vereischte is afhankelijk van bekende belastingwetten,
van den dubbelen regtsbijstand, van de tijdroovende vormen
bij de burgerlijke regtsvordering voorgeschreven. Men blijft
tamelijk onbekend met de inzigten der regering aangaande
deze belangrijke punten. Met betrekking tot de vereenvou
diging van het vegtswezen behoeft men slechts te wijzen op
het behoud van het middel van cassatie, 't welk althans in
burgerlijke zaken voor de betrokkenen tot zoo veel bezwaar
aanleiding heeft gegeven en, ten aanzien van het regt, eene
derde instantie heeft ingevoerd, niet al de lasten daaraan ver
bonden.
In (le uitbreiding van de regtsmagt der kantonregters vond
men groot bezwaar.
Maar ook aan spoediger regt schijnt, vooral ten criminele,
niet te denken.
De getuigen-verhooren, zoo wel in burgerlijke als in straf
zaken, beloven evenmin goedkooper regt. Vergelijkt men de
tegenwoordige regeling der zaak met die welke vóór 1838
bestond, dan schijnt de laatste daarbij in waarde niet te ver
liezen.
Andere leden dachten gunstiger over de geheele wet. Zij
konden er niet al de zwarigheden in vinden, die zijn aange
voerd. Zij meenden, dat eene organisatie, al had de grondwet
die ook niet voorgeschreven, allezins noodig is.
Deleden, die de wet zouden goedkeuren.verklaarden ech
ter dat zij vrij wilden blijven in hun oordeel over de nader in
te dienen wetten; want zij gaven te kennen, dat zij tegen de
aanvankelijk voorgedragen regeling zwaarwigtige bedenkin
gen hadden, vooral met het oog op de uitbreiding van regts
magt aan de arrondissements regtbanken en kantongeregten
gegeven.
Ofschoon niemand de instelling van regtbanken van koop
handel terug verlangde, zoo waren er toch een aantal leden,
die ernstig bij de regering wenschten aan te dringen ophetbe-
vorderen eener bespoedigde en min kostbare afdoening van
handelszaken.
Wanneer de wet wierd aangenomen, wenschte men dat de
regering met ijver en spoed de hervormingen, die tot eene min
der kostbare en meer eenvoudige regtsbedeeling moeten lei
den. zon voorstellen. Men had daarbij vooral het oog op de
regtsvordering. detarieven.de griffie-,registratie- enzegelreg-
ten enz., in welke laatstgenoemde regten vooral de oorsprong
schijnt gelegen te zijn van het thans zoo bezwarend bedrag dei-
proceskosten. Van eene vermindering of afschaffing dezer
regten schijnt voornamelijk het verkrijgen van goedkooper
regt verwacht te mogen worden.
Wat de onderdeelen der wet betreft, kunnen wij slechts de
volgende punten aanstippen
1verscheidene leden betreurden bij art. 5 het wegvallen der
conclusien van het openbaar ministerie in burgerlijke zaken.
Hiertegen werd aangevoerd dat het gemis daarvan bij de kan
tongeregten, waar het zeker nog meer noodig zou geweest zijn,
tot heden geene gegronde klagten heeft opgeleverd.
2. het wegvallen der aanbevelingslijsten voor vacatures in
de regterlijke collegien en vooral in den hoogen raad deed de
vrees ontstaan, dat politieke redenen te veel zullen gelden bij
de benoeming;
3. den termijn van vijfjaren voor de benoeming der kan
tonregters achtte men te kort en had dien verdubbeld willen
zien. terwijl anderen eene benoeming tot vvederopzeggens
zouden gewenscht hebben
4. men vroeg wat de gevolgen moeten zijn, wanneer een
benoemd regterlijk ambtenaar, tot een kerkgenootschap be
hoorende dat den eed niet verbiedt, toch opgrond van gemoe
delijk bezwaar weigert den ambtseed af te leggenhij kan
zich beroepen op het grondwettig beginsel, dat ieder zijne
godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid belijdt. Men
zou dan een lid hebben, dat geen zitting kan nemen, zoo dat
de vacature in het collegie feitelijk aanwezig blijft. En toch
is dat lid benoemd en wel voor liet levenafzetting kan geen
plaats hebben, dan om redenen die in de wet zijn aangegeven
5. de afschaffing der vacantien voor de regterlijke magt
werd door sommigen betreurd, door anderen echter met vele
redenen verdedigd;
6. men meende dat art. 28 te groote bezorgdheid aan den
dag legt omtrenthet toelaten van gelijktijdige vervulling van
andere betrekkingen nevens de regterlijke. Intusschen zoo
daarmede eenige betrekking onbestaanbaar moest worden
verklaard, dan had dit, meende men, in de eerste plaats het
lidmaatschap der staten generaal, in het bijzonder dat dei-
tweede kamer, moeten zijn. De langdurige afwezigheid van
regterlijke ambtenaren, vooral van kantonregters, maakt ben
ongeschikt voor de waarneming hunner regterlijke betrek
king de loop van het regt, die daaronder welligt somtijds
reeds geleden heeft, zal van deze bepaling, vreesde inen,vooral
voor liet vervolg, nadeeligen invloed kunnen ondervinden.
De groote uitvoerigheid der beschouwingen over de kan
tongeregten, regtbanken. en hoven, en den hoogen raad.
maakt het onmogelijk daarvan zelfs een uittreksel te geven.
Al die op- en aanmerkingen zijn echter nadere uiteenzettin
gen van de hoofdbedenkingen, die wij in den aanvang van
dit overzigt hebben medegedeeld.
Memorie van beantwoording der regering.
Eenstemmigheid zal omtrent een punt als het onderhavige
nooit te verkrijgen zijndaarom is het der regering te meer
aangenaam, dat uit het verslag der eerste kamer mag worden
opgemaakt, dat in zeer vele opzigten hare zienswijze door de
meerderheid wordt gedeeld; zoo mogt het beginsel, datdehoo-
o-e raad blijve de regter die alleen in cassatie regt spreekt,
schier onverdeelden bijval verwervenhet voorgesteld hoo-
ger beroep in strafzaken vond meer aanhangers dan bestrij
ders; de beoogde vermindering van hoven werd door de
meeste leden ondersteundomtrent de keuze der zetels be
stond genoegzaam geen verschil van gevoelen, en de meening
eindelijk der regering, dat bezuiniging niet moet zijn een alles
overheerschend bestanddeel der herziening van de regterlijke
inrigting, vond weerklank bij de kamer.
Als bezwaar van algemeen en aard werd aangevoerd, dat
het ontwerp niet volledigis, en zelfs werd de vraag gedaan,
of de grondwet het tot stand brengen eener nieuwe regterlijke
inrigting op deze wijze toelaat?
In deze bezwaren kan de regering niet deelen. Zij meent
dat de regeling der regterlijke inrigting bij verschillendeen
opvolgende wetten niet verboden is.
Indien deze voordragt de goedkeuring der eerste kamer
verwerpt, zal de regering met de meeste kracht het werk voort
zetten, door zoo spoedig mogelijk al die wetsvoordragten aan
te bieden, wier vaststelling in verband met deze zaak noodig
of wenschelijk is.
Al gebood de grondwet niet zoo stellig het tot stand bren
gen eener nieuwe regterlijke inrigting, dan zou deze toch noo
dig zijn, zoo lang er onzekerheid bestaat, wordt de zoo alge
meen gewenschte herziening van liet wetboek van burgerlijke
regtsvordering tegen gehouden. Vereenvoudiging voorts der
strafvordering hangt geheel af van de herziening der wet op
de regterlijke organisatie, en zelfs de strafwetgeving staat daar
mede in verband, door de invoering van een nieuw wetboek
vanstrafregt, naast eene wet die de regterlijke inrigting voor
een deel doet berusten op de bekende doch algemeen ge
wraakte onderscheiding der misdrijven (in crimes en (lélits),
aanleiding zou geven tot eigenaardige moeijelijkheden.
Bij de onderdeelen merkt de regering aan, dat zij de benoe
ming der kantonregters voor het leven heeft voorgestaan,
doch dat, haars inziens, de bezwaren tegen eene benoeming
voor vijfjaren, even zeer tegen die voor tien jaren pleiten.
Wat betreft de weigering van eedsaflegging door eeu reg
terlijk ambtenaar, op grond van gemoedelijk bezwaar, zal hij
kunnen volstaan met het afleggen eener belofte, indien zijne
godsdienstige begrippen hem het eedzweren verbieden. Al
tijd echter zal (le handeling eene zoodanige moeten zijn, dat
daardoor aan het doel der beëediging voldaan worde. Op die
voorwaavde alleen is de aanvaarding van het ambt mogelijk.
Wordt zij niet vervuld, de aanvaarding zal achterwege moe
ten blijven.
De regering beaamt volkomen al wat bij het verslag is op
genomen tot bestrijding vanhetbehoud der vacanties; zij blijft
elke onderscheiding tusschen spoed eischende en niet spoed
eischende zaken verwerpen, omdat naar hare overtuiging
spoedig regt in alle zaken een vereischte is.
Zonder geheel het bezwaar te willen ontkennen, verbonden
aan de gelijktijdige waarneming van een regterlijk ambt met
het lidmaatschap van de staten generaal, vooral van de twee
de kamer, vraagt de regering echter: of onvereenigbaarheid
dier betrekkingen, met het oog vooral op de onttrekking aan
de volksvertegenwoordiging van nuttige candidaten, wel zou
strooken met het algemeen belang, en of niet onvereenigbaar
heid in dit opzigt zou kunnen worden geacht te strijden met
den geest en de bedoeling van art. UI der grondwet.
De regering heeft het voornemen, dat, naar zij vertrouwt,
bijval zal vinden, om den kantonregter van de verpligtingen
als hulpofficier van justitie te ontheffen.
De regering eindigt hare memorie met eene uitvoerige we
derlegging van de in het verslag aangevoerde bedenkingen
tegen de afzonderlijke artikelen van het wetsontwerp.
Volgens bij Reuters agentschap ontvangene berigten uit
Washington van den 15 april, heeft de president Lincoln
75,000 man van de militie der staten opgeroepen, om de forten
en andere eigendommen der unie, die haar ontnomen zijn,
terug te nemen. Het congres was tegen 4julij bijeen geroepen.
Men verwachtte eene oorlogsverklaring van het zuiden, en
meende dat het leger der confederatie door Virginie voor
waarts zou rukken. De conventie van Virginie had eenige
wijzigingen in de constitutie aangenomen, en was daarna ver
daagd zonder een besluit te nemen omtrent het door een dei-
leden gedane voorstel om zich aan de zuidelijke federatie aan
te sluiten.
Nadere tijdingen van den IS melden dat de door den pre
sident Lincoln uitgevaardigde oproeping van vrijwilligers in
de staten der unie met geestdrift begroet was. De president
der zuidelijke federatie had van zijnen kant eene proclamatie
uitgevaardigd, waarbij vergunning tot de uitrusting van kapers
gegeven, en 150,000 man vrijwilligers onder de wapenen ge
roepen werden. Men dacht dat nu ook de president Lincoln
meer vrijwilligers zou oproepen.
De dominicaansche republiek was den 28 maart aan de
spaansche autoriteiten overgegeven.
In Engeland is het Garibaldi-comite ontbondener wordt
thans echter eene nieuwe vereeniging gevormd, onder het
voorzitterschap van het parlementslid Crawfurd, dat den
naam van Italian fund committee" zal voeren en ten doel
heeft, om door middel van geldelijke bijdragen en de dag
bladen. aan het groote werk der vereeniging van Italië (dat
wil zeggen den aftogt der franschen uit Rome en de verdrij
ving der oostenrijkers uit Venetie), langs vredelievenden weg
deel te nemen.
In Frankrijk is de zitting van het wetgevend ligchaam tot
4 junij verlengd en men vermoedt dat nog eene nieuwe ver
lenging noodzakelijk zal worden. Den 2U april is een wets
ontwerp aangenomen betrekkelijk dejaarlijkscheligting. Het
getal manschappen dat van de ligting van 1861 onder de wa
penen zal komen, is even als ten vorige jare bepaald op hon
derd (luizend man.
In den gemeenteraad van Berlijn is dezer dagen een rapport
uitgebragt van eene speciale commissie van onderzoek. Daar
door zijn weder verscheidene onwettige handelingen en onvol
doende verantwoording in de administratie van het bestuur
der policie aan het licht gekomen. Drie dagbladen die daar
over beschouwingen hebben geleverd zijn oogenblikkelijk in
beslag genomen.
De beide kamers van het oostenrijksche parlement hebben
maandag hunne eerste zitting gehouden, die uitsluitend aan
installatien was gewijd. Na de weigering van den aartshertog
Albert, was prins Ivarel von Auersperg tot voorzitter van de
eerste kamer benoemdvice-president is de baron Krauss, en
president van de tweede kamer (le advocaat Hein.
De troonrede zal eerst heden worden uitgesproken. In den
ministerraad is er zeer lang over beraadslaagd, vooral over
dat gedeelte dat op Hongarye betrekking heeft. Men weet
dat niet alleen (le hongaarsehe landdag maar ook die van
Croatie, Servie. Zevenbergen. Istrie, Dalmatie, zuidelijk Tyrol
en Venetie geweigerd hebben afgevaardigden te benoemen.
De zamenstelling van den rijksraad kon dus slechts eene zeer
gebrekkige uitdrukking zijn van publieke opinie der verschil
lende gewesten. Het blijft nog zeer te betwijfelen of Honga
rye door zijne weigering het beste middel gekozen heeft om
zijne wenschen eene geheele afscheiding van Oostenrijk