de beteekenis van de optreding van dit ministerie geenerlei twijfel of onzekerheid besta. Wanneer men nagaat wat er in de laatste jaren op het ge bied van wetgeving en staatsbeleid is voorgevallen, dan stuit men op zekere onraagt om tot stand te brengen wat tot vol- tooijing van het gebouw, in 1848 en volgende jaren opgerigt, wordt vereiscbt. De oorzaak daarvan is, dat er groot verschil van gevoelen heeft bestaan over de wijze waarop de bepalin gen der grondwet moeten worden opgevat en toegepast. Eindelijk kwam er een tijdperk waarin steeds toenemende verwijdering tusschen regering en vertegenwoordiging een voor 'slands belangen hoogst nadeeligen stilstand teweeg bragt. Toen werd er een zoogenaamd gemengd kabinet ge vormd, waarin de verschillende partijen voor een zeker aan deel waren vertegenwoordigd. Men meende daardoor zich den steun van alle gematigden te zullen verschaften. De onder vinding heeft geleerd dat die berekening niet juist was en dat zulk een kabinet, zoo bet geene sterke oppositie uitlokt, ook geene warme verdedigers vindt. Maar bovendien is niets rooeijelijker te handhaven, dan het standpunt, door zulk een gemengd kabinet ingenomen. De verhouding tusschen de verschillende elementen, waar uit het bestaat, dreigt elk oogenblik verbroken te worden. Is er eene aanvulling van het kabinet noodig, dan ziet men niet zelden, dat één element daardoor buiten evenredigheid met de andere wordt versterkt, zoo dat het kabinet eene meer bepaalde kleur krijgt, dan oorspronkelijk de bedoeling was. Maar bovenal kan door zulk een ministerie eene eerste voor waarde eener krachtige regeringzamenwerking der dcelen tot één gemeenschappelijk doel. moeijelijk worden vervuld, zoo dat er gebrek aan overeenstemming, zoo niet onderlinge tegenwerking ontstaat. Bij het tegenwoordige kabinet heeft men dus in meerdere ho- mogeneïteit een waarborg gezocht voor betere zamenwerking. De meeste der tegenwoordige ministers hebben een verleden, dat een waarborg oplevert voor de toekomst. En diegenen der ministers, die geene politieke antecedenten hebben, wensclien hunne optreding in het kabinet te hebben aangemerkt als een bewijs, dat zij zich aansluiten aan de rigting hunner ambtge- nooten, wier beginselen geen geheim zijn. De ministers denken in de eerste plaats hunne krachten te besteden, aan die onderwerpen, welke in de grondwet zijn geworteld, en het ligt op hun weg, den liberalen geest onzer grondwettige instellingen ook uit te strekken tot eenige onderwerpen, die tot dus verre daarvan verstoken bleven. Bedriegen de ministers zich niet, dan is de groote meerder heid van de kamer en ook van de natie op koloniaal terrein behoudend; niet in dien bekrompen zin, dat alles wat bestaat onaangeroerd moet blijven maar zij noemen de kamer en de natie behoudend wanneer het de instandhouding geldt van een stelsel dat de heerschappij van het moederland schraagt en daardoor ook de rust en veiligheid in Indie waarborgt; een stelsel, dat bovendien aan het moederland groote directe en indirecte voordeden oplevert, terwijl het in Indie aan den arbeid, die eerste en voorname bron van alle welvaart, een e krachtige impulsie heeft gegeven. Mogt de meerderheid der kamer, wat naauwelijks denk baar is, eene algeheele verandering, eene omkeering van stel sel verlangen, zij zou tegenover zich vinden, niet den minis ter van koloniën, inaar het geheele kabinet. Indie verkeert als nederlandsche bezitting in een abnor- malen toestand. Weinige duizende europeanen staan daar tegenover millioenen inboorlingen. De materiele middelen waarover men te beschikken heeft, zijn betrekkelijk gering. De inlandsche bevolking staat op een nog te lagen trap van ontwikkeling en beschaving. Wilde men daar de beginselen van vrijheid en gelijkheid toepassen, men zou een toestand scheppen, waartegen die maatschappij hoogst waarschijnlijk niet bestand zou zijn. Eene eerste behoefte voor Indie is een krachtig ée'nhoofdig gezag. Wil men dat, dan moet men ook aan dat gezag de middelen geven om zich te handhaven en het niet willen binden aan vormen, die er alle kracht aan ontnemen. Met betrekking tot de toepassing van het laatste lid van art. 59 der grondwet, meent- de regering dat er behoefte is aan wettelijke waarborgen tegen enkele handelingen, die in den laatsten tijd aanstoot hebben gegevenvoorts dat er behoefte is aan eene wet op de drukpers, ook met het doel, om de uit spattingen daarvan te keeïen. De ministers achten zoodanige wet noodig. vooral in het belang van Indie zelf. want groote onheilen zouden te wachten staan, indien sommige denkbeel den, die daar op den voorgrond beginnen te treden, verder wortel schoten. Indie moet blijven wat het nu is: eene nederlandsche bezit ting. Hieronder moet echter niet worden verstaan, dat Indie uitsluitend ten voordeele van het moederland zou behoovente worden geëxploiteerd. Ook Indie heeft zijne behoeften, en daaraan moet worden voldaan. Het is goed en billijk, dat een gedeelte van den rijkdom, daar voortgebragt, aan Indie worde overgelaten. Het is j>oed en billijk, dat meer en meer gelet worde op hetgeen daar de welvaart en zedelijke verbetering kan doen toenemen, al moesten daardoor ook de uitkeeringen aan het moederland verminderen. Het is goed en billijk dat men er zich op toelegge, de voornaamste grieven tegen het cultuurstelsel weg te nemen, en dat aan de sluimerende krach ten, die zich naar vrijen arbeid en vrije industrie uitstrek ken, een uitweg wovde gegeven. Maar datalles kan geschie den zonder het stelsel zelf aan te tasten, en zonder toe te laten dat het zijdelings worde ondermijnd. Dit ministerie, zamengesteld uit liberale elementen, mag geacht worden aan de meerderheid der kamer welkom te zijn. Bedriegt de regering zich daarin niet, dan is er hoop dat wij voortaan zullen verkeeren in den normalen toestand waarin een constitutionele staat zich behoort te bevinden-.een toe stand die zich kenmerkt door eenheid van inzigt, openhartige zamenwerking tusschen regering en vertegenwoordiging. Moest er nu wederom van magteloosheid blijken, het is te vreezen dat de natie aan de zwakheid van het beginsel zou toeschrijven, wat op rekening zoubehooren gesteld te worden van jammerlijke verdeeldheid tusschen hen die, al mogen zij ook in sommige opzigten verschillen, evenwel het zelfde doel voor oogen hebben, dat is: bevestiging, voltooijing van het constitutioneel gebouw. De nederlandsche natie is het twisten moede, en verlangt dat er gehandeld worde. De regering verwacht dat de kamer ook in dit opzigt de ware vertegenwoordiging der natie zal zijn. „Zij zal", eindigde de minister, „ons het handelen mo gelijk, zoo niet gemakkelijk maken, en alzoometons 't bewijs leveren, dat het liberaal element eene levenskracht bezit, waardoor het, ook na lange sluimering, weet op te bouwen en wat het opgebouwd heeft te behouden." Op aanstaanden vrijdag morgen wordt de discussie gehou den over het koloniaal batig slot van 1858, waarna nog eenige andere werkzaamheden van minder belang aan de orde ge steld zijn. BEGROOTING VOOR HET DEPARTEMENT VAN KOLONIËN. Door de verwerping der begrooting van het departement van koloniën in december van het vorige jaar, moest dit hoofd stuk nog altijd definitief worden vastgesteld. De credietwet van 29 december jl. wordt nu bij deze wet ingetrokkeu, die in hoofdzaak gelijk is aan de vorige. De minister zegt dat hij de regtmatigheid van het verlangen der kamer naar eene spoe dige indiening der wet op de wijze van beheer en verant woording der koloniale geldmiddelen erkenten daaraan gaarne zoodra mogelijk gevolg willende geven, terstond deze gewigtige aangelegenheid in behandeling heeft genomen, ten einde zoo spoedig mogelijk een ontwerp van wet aan de be oordeeling der wetgevende raagt te onderwerpen. In bet vertrouwen dat de staten generaal dus binnen betrekkelijk korten tijd zullen worden geroepen om mede te werken aan het tot stand brengen dier wet, is het den minister ongeraden voorgekomen, veranderingen te brengen in de inrigting dezer begrooting. Ccemeenferaad van VBissiagcn. Zitting van 22 april. Voorzitter de heer Callenfels. Afwezig de heer de Kruyff. De notulen der vorige zitting worden na gedane voorlezing goedgekeurd, en daarop voor kennisgeving aangenomen een van den heer de Kruyft'ingekomen schriftelijk berigt, dat hij door ongesteldheid verhinderd is de zitting bij te wonen. De voorzitter stelt aan de orde de adressen van C. en P. Goeree alhier, fabriekanten van zachte zeep, betrekkelijk den vrijdom van lijnolie voor hun fabriekaat, welke reeds bij de leden ter inzage zijn rondgezonden met eene memorie, te dier zake opgemaakt door den heer controleur der plaatse lijke belastingen. Hij deelt echter mede dat alsnog bij burge meester en wethouders is ingekomen van de kamer van koop handel en fabrieken een afschrift van de door die kamer aan de zelfde adressanten gerigte missive, waarvan voorlezing ge schiedt. In dit uitvoerige stuk worden de vragen behandeld 1. Is de belasting op de lijnolie in strijd met de gemeente wet 2. Is dit het geval met de wijze waarop van die belasting vrijdom is verleend? 3, Is het wenschelijk en mogelijk dat de belasting op de grondstof waarvan hier sprake is, geheel worde afgeschaft? Beide eerste vragen worden ontkennend beantwoord. Op de derde kan de kamer geen regtstreeksch antwoord geven, en ofschoon zij de wenschelijkheid erkent van de afschaffing aller accijnsen, eerbiedigt zij de besluiten van den raad. Mogt de adressant werkelijk behoefte hebben aan vrijdom van meer dan 40 kan olie voor iedere vervaardigde 100 pond zeep, of wel, mogt hij later in verband hiermede eenig nader verzoek tot den raad rigten om zijne nijverheid te ontlasten, dan zal de kamer gaarne daaraan hare ondersteuning schenken. De voorzitter opent hierop de beraadslaging over dit on derwerp. De heer J. A. Schmidt betoogt de wenschelijkheid om, in weerwil dat alle stukken reeds bij de leden zijn rondgezon den, omtrent deze zaak het gevoelen in te winnen van de commissie voor het belastingstelsel. Hij wenscht zulks te meer omdat in de memorie van den controleur sprake is van vroeger onregelmatig en in te groote mate plaats gehad heb bende restitntien, waaromtrent hij wel inlichtingen zou ver langen te bekomen en wenscht dat de betrokkene gehoord wierd. De heer van Uije Pieterse ondersteunt dat denkbeeld. Het advies van de bedoelde commissie wordt in alle soortgelijke zaken gevraagd, en waarom dan in deze eene uitzondering gemaakt? Voorts kan zij welligtaanleiding vinden om voor stellen aan den raad te doen, waartoe de kamer van koophan del zich incompetent verklaart. DeheerRuysch acht zoodanige verzending geheel onnoo- dig. Hij meent dat deze zaak zóó grondig onderzocht is door burgemeester en wethouders, de administratie der belastingen, en de kamer van koophandel, dat de stof letterlijk uitgeput is. Wat de kwestie zelve betreft, kan hij den heer Schmidt geens zins toegeven dat de adressanten zich vroeger aan eenige over treding zouden hebben schuldig gemaakt, wanneer zij eenvou- dig gebruik maakten van de onvoldoende administratieve voorschriften. Overigens acht hij het billijk dat de olie-soor ten alle zijn belast, met inbegrip van betgeen men droes ge lieft te noemen doch hetwelk gebleken is minstens nog 75 pet. goede olie op te leveren. De heer Mestdagh verklaart het gevoelen van de heeren Schmidt en van Uije Pieterse te deelen, waarna de voren staande sprekers nog kortelijk terug komen op het door hen aangevoerde. Hierna wordt het voorstel van den heer J. A. Schmidt aan eene stemming onderworpen en met 7 tegen 4 stemmen ver worpen. (Vóór stemden de heeren J. A. Schmidt, Mestdagh, van der Hijden en van Uije Pieterse.) De beraadslaging wordt daarop voortgezet. Thans vraagt de heer J, A. Schmidt aan den voorzitter of op voldoende wijze kan worden geconstateerd de hoeveelheid vervaardigde zachte zeep? Na het daarop bekomen toestem mend antwoord, meent hij dat de belasting op den olie onver anderd kan blijven, en de fabriekant sleclitsheeft te bewijzen wat hij vervaardigde, waarna hij restitutie van belasting kan krijgen voor hetgeen bij als grondstof verwerkte. De voorzitter zegt dat deze wijze van handelen tot hiertoe is gevolgd, doch juist aan bezwaren onderhevig bleek te zijn omdat de mogelijkheid schijnt te bestaan, andere onbelaste bestanddeelen dan olie bij de vervaardiging van zeep te bezi gen. Daarom hebben burgemeester en wethouders, in overleg met den controleur, besloten eene peilrekening in te voeren, hetgeen allezins in liet belang van den fabriekant is, die nu zelfs niet in voorschot behoeft te zijn en alleen zal moeten bij betalen wanneer blijkt meer olie te zijn ingeslagen dan als grondstof noodig is. Daarbij is echter voor hem en de zijnen liet onvermijdelijk verbod gevoegd om olie te verkoopen. De heer Uyttenhooven licht het zelfde nog toe. Deze wijze van handelen acht hij voor den fabriekant het minst omslagtig en kostbaar, en voor de gemeente de beste waarborgen ople verende. Na nog eenige discussie, waarbij sommige leden zich gun stig gezind verklaren om het getal van 40 kan olie voor elke 100 pond zeep te bvengen op 45, wordt met 10 stemmen tegen 1 besloten op de adressen van C. en P. Goeree afwijzend te beschikken. Tegen stemde de heer J. A. Schmidt. De voorzitter deelt mede dat de geldleening ten behoeve der inrigting en exploitatie eener gasfabriek tot heden weinig deelneming heeft gevonden. Burgemeester en wethouders zijn daarom te rade geworden te gemoet te komen aan eenige bedenkingen, en dragen derhalve een uieuvv plan voor, het welk hoofdzakelijk van het vorige daarin verschilt, dat men de aandeelen tegen 9G pet. a 4£ pet., of ii pari a 5 pet. rente wenscht uit te gevendat niet de voorkeur wordtgegeven aan ééne inschrijving voor het geheele bedrag: dat bij vroegere storting van het geheel montant de rente dadelijk loopt tegen 4 pet. voor het eerste jaardat commissionairs j pet., in plaats van courtage wordt toegekend, en dat de inschrijving is opengesteld tot 20 mei e. k. De heer J. P. Smith acht het duidelijker de aandeelen a pari uit te geven tegen 5 pet. rente, welk gevoelen de heeren van Uije Pieterse, van der Os en J. A. Schmidt verklaren te deelen. De heer Winkelman wenscht een misverstand te voorko men dat reeds bij sommigen schijnt te heerschen, door er op te wijzen dat deze geldleening niet uitsluitend ten laste van de gasfabriek als zoodanig geschiedt en de gemeente daarom vreemd zou zijn, maar in tegendeel uit naam van de gemeente zelve en onder waarborg van hare inkomsten. Plierop wordt met algemeene stemmen besloten, de inschrij ving te doen plaats hebben a pari tegen 5 pet. interest en voorts de verdere wijzigingen eveneens goedgekeurd. Geschiedt voorlezing van een door burgemeester en wet houders ontworpene aanvulling der verordening van policie, houdende verbod om melk te vervoeren in ongedekte em mers, kannen of vaatwerk, op eene boete van f3. De heer Ruysch verklaart zeer voor dezen maatregel te zijn hij vestigt tevens de aandacht van den voorzitter op het ge vaarlijke hetwelk gelegen is in de ijzeren ringen, welke op de straat voor kelders tot aflating van vaatwerk zijn aangebragt. Bepaaldelijk op den Nieuwendijk is er een die dikwerf aan leiding tot vallen geeft. De voorzitter zal daarop acht geven en meent dat juist de door spreker bedoelde reeds is of wordt opgeruimd. De heer van Uije Pieterse verklaart zich voor de voordragt, doch ter wille van het beginsel zou hij eene dergelijke aanvul ling van eene verordening, welke toch niet zóo urgent is, tot de volgende zitting wenscht aan te houden. Dit denkbeeld vindt echter geene ondersteuning, waarna het voorstel met algemeene stemmen wordt aangenomen. Een dergelijk voorstel van burgemeester en wethouders, tot invoering eener peilrekening op het rundvee, ter verzeke ring van de plaatselijke belasting, wordt gesteld in handen der commissie voor het belastingstelsel, en een ander tot vaststel ling van eene verordening op de inkwartiering, zal bij de leden ter inzage worden rondgezonden. De voorzitter stelt namens burgemeester en wethouders voor, om aan de beide boden van het gemeentebestuur, ter zake van het menigvuldig door hen verrigte schrijfwerk, eene gratificatie toe te kennen. De heer Ruysch betuigt met bijzonder genoegen dit voor stel vernomen te hebben, ofschoon hij in beginsel tegen gra tificatiën is en het ten deze slechts een gering palliatief acht. Als hij nagaat hoeveel schrijfwerk de boden hier verrigten, waarvoor men bij andere besturen nog een tweetal klerken zou bezigen, dan vermeent hij met aandrang de verhooging hunner bezoldiging tegen de vaststelling der begrooting 1S62 te mogen aanbevelen. De voorzitter erkent de goede diensten van beide beamb ten, doch wil alleen herinneren dat bij hunne aanstelling de verpligting is opgelegd om eenig schrijfwerk te verrigten, doch zeker niet in die mate als later door hen is gedaan. Met algemeene stemmen wordt hierop aangenomen1. het beginsel om den boden eene gratificatie toe te kennen, en 2. dat bedrag op f 50 voor elk vast te stellen. Hierna wordt bij ontwerp-besluit goedgevonden de vol gende af-en overschrijvingen te doena. op de gemeentebe- grooting voor 1861f 100 voor bovengenoemde gratificatiën f84 toelage voor huishuur van gehuwde militairenen f 10 voor kosten van het lager onderwijs; b. op die voor I860 f300 voor gratificatie aan den ontslagen controleurWaltman nog f72 te kort voor huishuur van gehuwde militairenen f 287,50 voor gratificatie aan twee commiesen. Het door burgemeester en wethouders overgelegde bestek van de daarstelling eener basculebrug, ter plaatse van de zoo genaamde ijzeren brug, zal bij de leden ter inzage worden rondgezonden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 2