MÏDDELBURGSCHE
r 38.
Donderdag
28 Maart.
öinnenltmösclje tijöingm.
Deze courant verschijnt des dingsdags, donderdags en zaturdags.
Binnen deze gemeenteen Vlissingen geschiedt de uitgave den avond te voren ten 8 «re.
De abonnementsprijs per drie maanden is ƒ3, frauco per post ƒ3,40.
De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgens.
UITGEVERS:
DE GEBROEDERS ABRAHAMS.
De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regelvan huwelijks, geboorte
doodbekendmakingen enz. van één tot zes regels ƒ1,50, voor eiken regel daarboven 22
centmet 35 cent zegelregt voor elke plaatsing. De betaling geschiedt kontant.
Buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij innemen.
Editie van woensdag avont) 8 ure.
Middelburg 37 maart.
Ter openbare teregtzitting voor burgerlijke zaken van liet
provinciaal geregtshof in Zeeland had gisteren voormiddag
de eedsaflegging plaats van de heeren mr. Israel Cohen en
jhr. mr. Lodewijk Frans van Panhuys, respectievelijk be
noemd tot substituut-officier van justitie bij de arrondisse-
ments regtbanken te Middelburg en Goes.
Voorts werd als advocaat bij het hof beëedigd en toegela
ten de lieer mr. Hendrik Martiiius van Diggelen alhier.
Heden voormiddag had bij de arrondissement^ regtbank
alhier in eene plegtige openbare zitting de installatie plaats
van den heer mr. I. Cohenals substituut-officier van justitie.
De lieer officier van justitie liet zijn rekwisitoir tot voorlezing
der acton van benoeming en eedsaflegging voorafgaan door
een woord van gelukvvensching. waarbij hij de belangrijke
pligten, aan het openbaar ministerie verbonden, kortelijk uit
een zette, terwijl hij meende zich te mogen onthouden om de
verdiensten te schetsen van den man, wiens plaats de geïnstal
leerde zal innemen, omdat daaraan onlangs bij eene andere
gelegenheid door den heer voorzitter regtmalige hulde werd
gebragt. Hij beval zich ten slotte in de medewerking en
vriendschappelijke verhouding van den heer Cohen aan.
Nadat door den heer griffier voorlezing was gedaan van de
vereischte stukken, werd door den heer mr. A. P. van Deinse,
als voorzitter, liet woord gevoerd. De overplaatsing van den
heer Cohen van Goes naar Middelburg mag de regtbank aan
merken als een blijk van goedkeuring van diens handelingen
in vorige ambtsbediening, en liet is onder dien indruk dat
zijne benoeming haren leden aangenaam is. Met de verzeke
ring van welwillende gezindheid, ook hij een vaak onvermij
delijk verschil van inzigten, verklaarde hij den heer Cohen
geïnstalleerd. Deze rigttc daarop eene korte toespraak tot de I
regtbank, den lieer officier van justitie, den heer griffier en de
talrijk aanwezige leden der balie. Gedurende een vijfjarige j
gelijksoortige ambtsvervulling te Goes had hij zich in de meest
vriendschappelijke verstandhouding mogen verheugen, zoo
dat zijne bevordering, hoe vereerend overigens ook, hem veel
deed achterlaten, dat hij zich beijveren zou hier vergoed
te zien.
De heer mr. W. C. Borsius, waarnemend deken, beant
woordde die toespraak namens de leden der balie. Na eene
korte gelukwensching beval hij de balie in de welwillendheid
van den nieuw benoemde aan, en drukte den wensch uit dat
de wederkeevige verstandhouding even gelukkig mogt zijn als
met den geachten ambtsvoorganger, tot bevordering van het
doel dat zoowel het openbaar ministerie als de verdediging
zich voorstelt: eene goede regtsbedeeling.
Morgen voormiddag ten 11 ure zal, door het hoog militair
geregtshof te Utrecht, uitspraak worden gedaan in het op den
Ï2 februarij jl. en volgende dagen behandelde hooger beroep,
ingesteld door den wachtmeester A. Noulen en den kapitein
J. C. Peeters. van het wapen der marëchausse'e. tegen het
vonnis, op den 22 november 18G0 gewezen door den krijgs
raad in de 5e militaire afdeeling alhier.
liet adres van de kamer van koophandel en fabrieken
alhier, houtlende bezwaren tegen de vrachtvermindering, is
van den volgenden inhoud
Aan zijne excellentie den minister van koloniën.
De kamer van koophandel en fabrieken te Middelburg,
wendt zich bij deze met gepasten eerbied tot uwe excellentie,
ten einde hare beschouwingen en bezwaren te kennen te geven
ten aanzien van de aanzienlijke vrachtvermindering op de
retourladingen uit de Oost-Indien, voor de Nederlandsche
handelmaatschappij, alsmede van een verband op de schepen
voor de uitreis.
Wel is waar is het drukkende daarvan eenigermate verligt,
doordien de kamer met genoegen kennis genomen heeft van
het besluit der Nederlandsche handelmaatschappij, om het
tweede lid van den maatregel weder op te heffen (hetgeen de
kamer dankbaar erkent), doch desniettegenstaande is de
vrachtverlaging van 15 per cent nog te diep ingrijpend in de
belangen van handel, reederijen en scheepvaart, dan dat het
geoorloofd zijn zou daarover het stilzwijgen te bewaren.
Den indruk, dien de maatregel op de kamer heeft gemaakt,
wcnschtzij in dit adres met vrijmoedigheid te openbaren. Zij
toch is van oordeel dat noch noodzakelijkheid, noch billijk
heid, noch staatsbelang daaraan ten grondslag kan liggen, en
dat de invoering, onder de bestaande omstandigheden, ontij
dig mag genoemd wor4sA daar aan de reederijen eer. verlies
wordt veroorzaakt, zóó groot, dat het haast met eene vernie
tiging van haar bestaan gelijk staat.
Te vergeefs toch meent de kamer, dat inen zou zoeken naar
een bevredigend antwoord op de vraag, of de maatregel noodig
is. Men zou de noodzakelijkheid misschien kunnen volhou
den, indien door ongedachte rampen of onvoorziene gebeur
tenissen, de prijzen der oost-indische producten eene daling
ondergingen, zóó gevoelig dat bet bezwaar der vracht al te
drukkend was, zoo dat de schatkist, na afbetaling van vracht,
assurantie en onkosten, niets of bijna niets overhield, maar
het tegendeel is waar. In de laatste tien jaren zijn van jaar
tot jaar. met kleine afwisselingen, de voornaamste der oost-
inclische voortbrengselen in waarde gestegen, en hebben thans
eene hoogte bereikt die. al beschouwde men ze voor geene
verdere rijzing vatbaar, volstrekt de vracht niet drukkend
maakt. Millioenen bij millioeneu vloeijen jaarlijks in's rijks
schatkist, zoo zelfs dat de regering het loffelijke plan heeft om
dezelve op groote schaal tot welzijn van liet vaderland te gaan
besteden, maar wanneer zij nu op bet zelfde tijdstip een ge-
voeligen slag toebrengt aan den handel, de nijverheid en de
daarmede naanw verbondene algemeene welvaart, zoo het
schijnt uit een beginsel van bezuiniging, dan bestaat er alle
reden, om de noodzakelijkheid van den maatregel ernstig te
betwijfelen.
Dit is het, wat in het oog der kamer den maatregel ook als
onbillijk doet beschouwen. Indien toch de vrachten boven
matig hoog waren, zoo dat de reederijen belangrijke winsten
behaalden ten koste van het algemeen belang (wat zij voor
het oogenblik eens met het belang der schatkist gelijk wil stel
len), dan zou men zoodanigen stand van zaken als irrationeel
mogen beschouwen, en het billijke om daarin verandering te
brengen zou niet betwijfeld kunnen worden, maar, naar het
vrij algemeen heerschend gevoelen is de vracht van f 110 met
15 pet. averij en kaplaken maar ter naauwernooil genoeg, om
de reederijen met voordeel (dat haar toch in billijkheid toe
komt) gaande te houdeu, terwijl de minste averij of andere
tegenspoed op de reis bijna al de winst kan doen verdwijnen.
Daarbij komt dat, gelijk dit in het adres der amsterdamsche
reedevs uitvoerig en helder is uiteengezet, nu de scheepsbouw,
eerst door toekenning van premien en voorkeur voor nieuwe
schepen b:j de bevrachtingen, op ruime schaal is aangemoe
digd, het tijdstip is gekomen van rgactie, en de reederijen de
kwijning ondervinden.die een gevolg is van de overspanning.
De ongunstige toestand waarin de reederijen dien ten gevolge
verkeeren, de onverkoopbaarheid van scheepsaandeelen, de
vermindering in waarde der schepen, door ouderdom en zui
nigheid iu onderhoud, en de steeds toenemende vermindering
onzer koopvaardijvloot iu aantal bodems en gehalte, dit alles
te zatnen begint een dreigend aanzien te krijgen, enhet eenige.
wat nog de reederijen met moeite staande houdt, namentlijk
het uitzigt van om de twee of drie jaren eene billijke vracht
voor ile Nederlandsche handelmaatschappij te bevaren, wordt
door den genomen maatregel geheel vernietigd, daar toch de
geringe winst.welke zoodanige bevrachting aanbiedt, door de
korting van 15 pet. bijna wordt opgelost.
Het is waar, de vracht is altijd nog hooger dan bij particu
lieren is te bedingen, doch daar staat tegenover dat de handel
maatschappij op bezwarender voorwaarden chartert; zoo
onder anderen,bedingt zij de overbrenging van een zeker getal
lasten tin voor een vierde van de vracht, en van debiudrotting,
hoewel voor garnering der lading dienende, om niet, en heeft
zij daarenboven eischen ten aanzien van zeewaardigheid, be
manning, inventaris, bepalingen van onderscheidene lading
plaatsen, hetwelk kostbare verzeilingen veroorzaakt, behalve
nog het tijdverlies enz., die bij eene particuliere bevrachting
onbekend zijn, en niets is billijker dan dat de handelmaat
schappij, voor exceptionele voorwaarden die zij maakt, ook
exceptioneel betaalt,en dat de vervrachter iu eene matige winst
vergoeding vinde voor de meerdere lasten die hij zich laat
welgevallen.
Indien de regering van meening mogt zijn, dat het belang
der schatkist, zelfs daar waar zij verrijkt wordt ten koste van
de welvaart der ingezetenen, boven alles gaat, en alle belangen
daarvoor moeten zwichten, dan meent de kamer dat zelfs van
dit onhoudbare standpunt de maatregel der vrachtverminde
ring niet verdedigbaar is. Wat toch zal het gevolg zijn van de
ver gedrevene zucht tot bezuiniging? Vernietiging van den
scheepsbouw en zoo vele daarmede in verband staande tak
ken van nijverheid en belemmering van den handel, de krach
tigste hefboom ter ontwikkeling van de algemeene welvaart.
Dit kan de bedoeling van den staat niet zijn, even min als het
in zijn belang kan zijn, eene koopvaardijvloot, die nu nog
door talrijkheid en soliditeit dei- bodems uitmunt, prijs te ge
ven aan eene tijdelijke besparing.
Wanneer de handel niet bloeit en zijne weldaden niet door
alle ril'.'reu van bet mruif schappelijke k ven hcjnvloeijeu, kan
het vaderland geen welvaart genieten, al ware de schatkist tot
overloopens toe vul. Daarentegen luidt de geschiedenis van
de afgeloopene eeuwen, dat in alle benarde omstandigheden
waarin Nederland ooit heeft verkeerd, het altijd de welvaart,
de rijkdom en de goede gezindheid van den handel waren die
hulpe boden. De handel is de trouwste bondgenoot van de re
gering. Zij ontleenen van elkander kracht, inaar bieden ook
elkander hulp. Dit beginsel treedt ook in het oog loopend op
den voorgrond in het organiek besluit van wijlen Z. M. onzen
geëerbiedigden koning Willem I, waarbij hoogst deszelvende
handelmaatschappij in het leven riep. Dit beginsel is steeds
gehuldigd, zelfs toen er vrij wat meer redenen bestonden tot
besparing en bezuiniging dan tegenwoordig, maar thans
wordt het door den hier besproken maatregel teruggezet, een
maatregel die, al schijnt het dat hij niet terstond leidt tot de
opgesomde treurige uitkomsten, toch een antecedent daar-
stelt en een beginsel iu het leven roept, dat consequent door
gevoerd. leiden moet om de antipathie van den handel op te
wekken, terwijl zijne sympathie voor den staat op den duur
onontbeerlijk is.
Slechts weinige woorden zal de kamer, na het tot dus ver-
gezegde, noodig liebbeu om te betoogen dat de besproken,
maatregel ook ontijdig is te noemen.
Wat onnoodig en strijdig is met het welbegrepen staatsbe
lang, kan met geene mogelijkheid aanspraak maken op de
verdiensten van op den waren tijd te ziju tot stand gebragt.
Evenwel acht de kamer de opmerking niet misplaatst, dat
de invoering van de vrachtvermindering nooit op een ongun
stiger tijdstip kon zijn geschied dan het tegenwoordige. Ilad
die invoering plaats gehad eenige jaren vroeger en was zij een
behoorlijken tijd te voren aangekondigd, dan had zij mis
schien nog eenig nut kunnen stichten door iu ïijds dc over
dreven scheepsbouw wat te doen inkrimpen en langzamer
hand dezen belangrijken tak van industrie wat meer in over
eenstemming te brengen met de wezenlijke behoefte. Thans
echter, nu alle scheepstimmerwerven voor degroote vaartledig
staan en de meesten die daaraan vroeger een bestaan vonden
met volslagen armoede bedreigd zijn, een maatregel in te voe
ren die tot zelfs het vooruitzigt op verbetering (helaas reeds
beneveld genoeg!ontneemt, is hard. Ja meer dan hard, het is
doodend. Had de regering den bewusten maatregel van vracht
vermindering niet, of nog niet ingevoerd, de reederijen zou
den hun kwijnend bestaan voortgesleept, de scheepstimmer
werven alle hoop op verbetering nog niet opgegeven hebben.
Thans echter wordt het bestaan van deze te gelijk met de
vooruitzigten van gene vernietigd.
Het tot dus ver voorgedragene zon misschien voldoende
zijn om uwe exc. van het onraadzame van den bestreden
maatregel te overtuigen, doch de kamer mag het daarbij niet
laten berusten. Tot hiertoe had zij in het algemeen de han
delsbelangen op het oog, zij moet zich thans de vrijheid ver
oorloven nog kortelijk de aandacht van uwe exc. tc vestigen
O}) de stad, welker handelsbelangen zij geroepen is ter harte
te nemen, de belangen van Middelburg.
Deze stad, vroeger een der voornaamste onder de neder
landsche handelssteden, is thans door de vereenigde kracht
van staatkundige gebeurtenissen, wending van locale toestan
den en tegenwerking van hare belangen, zóó ver achteruitge
gaan dat niets dan de bewonderingswaardige volharding haver
inwoners, nog eene schaduw van hare vroegere grootheid
overlaat.
liet is hier de plaats niet om al de gebeurtenissen op te
noemen, die van de vrijverklaring der Scheldevaart af (in liet
laatst der vorige eeuw) tot op het tegenwoordige tijdstip toe,
den trapsgewijzen achteruitgang dezer stad hebben te weeg
gebragt. Het zij genoeg op te merken dat, toen ten jare 1825
de Nederlandsche handelmaatschappij werd opgerigt en aan
deze stad 2/40 in de voordeden der maatschappij zou afwer
pen. werd toegekend, een nieuw leven ontwaakte en zij door
de opvigting van reederijen cn uitbreiding te geven aan hare
scheepstimmerwerf, geheel iu den geest en de bedoeling der
maatschappij, het hare toebragt. om den handel te doen her
leven, door arbeid te vermeerderen en de industrie in deze stad
op te beuren. Vele gegoede ingezetenen namen deel aan de
reederijen. die destijds geene ouvoordeelige geldbelegging
bleken te zijn. Later werden de vruchten verminderd, en of
schoon toen de uitkomsten minder voordeelig werden, bleek
het toch dat de reederijen konden bestaan en eenige winst
opvaren. Langzamerhand verminderden die voordeelen, ten
gevolge van den toenemeuden scheepsbouw, die in geene ver
houding stond tot de behoefte aan scheepsruimte.
Het gevolg er van was, dat men al langer en langer naar de
beurt van bevrachting moest wachten, omdat alle nieuwe
schepen dadelijk in de bevrachting vielen, waar door het aan
tal bodems, door de Nederlandsche handelmaatschappij in