MIDDELBURGSCHE
COURANT.
N°" 37.
Dingsdag
1861,
26 Maart.
Deze courant verschijnt des dingsdags, donderdags en zaturdags.
Binnen deze gemeenteen Viiasingen geschiedt de uitgave den avond te voren tem 8 ure.
De abonnementsprijs per drie maanden is ƒ3, franco per post f 3,40.
De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgens.
UITGEVERS:
DE GEBROEDERS ABRAHAMS.
De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regelvan huwelijks, goh >orte
dood bekendmakingen enz van één tot zes regels f 1,50, voor eiken regel daarboven 22
centmet 35 cent zegelregt voor elke plaatsing. De betaling geschiedt kontant.
Buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij innemen.
Editie van maandag avond S ure.
Tlanhon&tgmgm
VAN HET RIJK, PROVINCIALE EN GEMEENTEBESTUREN.
PLAN voor cene aan te gane leening. groot hoogstens
negentig duizend guldenten laste
der gemeente Vhssingen.
Art. 1.
Ten laste en name der gemeente Ylissingen wordt aange
gaan eene leening van hoogstens negentig duizend gulden. Tot
waarborg van het te leenen kapitaal, zoo wel als der daarop
verschuldigde renten en aflossingen, worden verbonden
a. de geheele gasfabriek met al wat daartoe behoort, bui
zenleiding enz. daaronder begrepen en
b. de door de gemeente geheven wordende opcenten op de
rijks personele belasting.
Art. 2.
De leening wordt aangegaan a pari, bij ronde sommen van
vijfhonderd gulden of de veelvouden van deze. tegen eene
rente van l j ten honderd 's jaars. leder heeft de bevoegdheid
om in te schrijven; eene inschrijving echter in eens a 4 ten
honderd voor het volle bedrag, zal de voorkeur hebben en alle
andere inschrijvingen doen vervallen.
Art. 3.
Voor het bedrag der leening worden uitgegeven schuldbe
kentenissen aan toonder; zij worden» van een volg- en waar-
borgnommer, en bet zegel der gemeente voorzien, en, namens
burgemeester en wethouders, door den burgemeester en den
secretaris geteekend, tevens voorzien van co upon be wij zen op
de zelfde wijze genommerd en geteekend.
Art. 4.
De verschenen coupons worden jaarlijks betaald ten kan
torevan den gemeente-ontvanger op den 1 mei van elk jaar,
aanvang nemende met 1 tnei 1863.
Art. 5.
De stortingen der inschrijvingen geschieden als volgt
Op den 1 mei, een vijfde.
1 junij, een vijfde.
1 julij, een vijfde.
1 augustus, een vijfde.
1 october, een vijfde.
Van de gedane stortingen worden voorloopige bewijzen af
gegeven. die later tegen schuldbekentenissen zullen ingewis
seld worden.
De renten van liet ingeschreven bedrag zullen beginnen te
loopen van den dag der storting en bij de uitgifte der effecten
worden verrekend.
Indien liet geheele bedrag van het kapitaal niet mogtbe-
noodigd zijn, zal daarvan bij de vierde storting kennis gege
ven worden.
Art. 6.
Te beginnen met het jaar 1863, zullen jaarlijks een of meer
actiën a pari afgelost worden.
De v olgorde van aflossing der onderscheidene aandeelen
zal bij loting bepaald worden, en de uitbetaling geschieden
op den 1 mei van elk jaar.
Art. 7.
De aflosbaar gestelde kapitalen en vervallen coupons ver
jaren ten voonleele der gemeente, overeenkomstig de bepalin
gen van art. '22S der wet van 29 jnmj 1851. Bij vermissen van
schuldbekentenissen of coupons, zullen van toepassing zijn
de bepalingen die voor de rijks schuld zijn vastgesteld.
Art. 8.
Vau elke schuldbekentenis met tienjarig stel coupons,
wordt aan de inschrijvers in rekening gebragt f 1, en voor elk
later stel coupons, hetwelk op vertoon van het aandeel wordt
afgegeven, 5Ü cent.
Art. 9.
Aan kassiers enz. wordt het gewone commissieloon ad
percent toegestaan.
Art. 10.
De inschrijving wordt opengesteld ten kantore van den
gemeente-ontvanger, gedurende de maand april 1861.
Aldus vastgesteld door den gemeenteraad van Vlissingen,
den 16 maart 1861.
De burgemeester,
J. W. CALLENFELS.
De secretaris,
P. FORBES WELS.
0tnitritl<m&ft"')c fijDmgcn.
Middelburg 25 maart.
Bij de kamer van koophandel en fabrieken alhier is ontvan
gen en ligt voor belanghebbenden ter inzage eene opgaaf
betreffende den handel en scheepvaart van Groot-Brittanje
en Ierland, gedurende de maand, geëindigd 31 januarij
1861.
Een onzer haagsche correspondenten schrijft het vol
gende
Dat de aftreding van den minister van Hall veroorzaakt zou
geweest zijn door een dispuut met zijne ambtgenooten over
den duur van het praesidium van het kabinet of over den
vorm, waarin hem dat praesidium zou worden opgedragen,
is terstond aan velen onaannemelijk voorgekomen. De vraag
echter bleef: wat was dan de oorzaak? Dat het ministerie geen
steun in de kamer had, was voor geen tegenspraak vatbaar
dat het dus waarschijnlijk binnen niet lang verwijderden tijd
zou moeten aftreden, helder als de dag, maar door wat werd
die aftreding nu in februarij zoo plotseling geprovoceerd
Men verzekert mij, dat hof-intrigues hier in het spel zijn
geweest.
Door verschillende ministers, wijd uiteenloopende van rig-
ting,moeten reeds herhaaldelijk pogingen zijn aangewend om
den tegen woord igen directeur van het kabinet, den heer de
Koek, te verwijderen; welke redenen hen daartoe bewogen,
het zou onbetamelijk zijn die hier uiteen te zetten, veel meer
nog hare gegrondheid of ongegrondheid te onderzoeken.
Genoeg zij het op te merkt n, dat de genoemde heer hoege
naamd geen smaak had noch h ^-eftin eene verwijdering, tenzij
het er eene ware naar zeer verre gewesten, en dat ongelukki
gerwijze, hoe afdoende in zeker opzigt die maatregel ook
wezen mogt, een ieder te regt of ten onregte toc.li huiverig en
Onwillig schijnt te zijn om het koninklijke besluit, voor zoo-
danigen maatregel noodig. te contrasigneren. Van daar her
haaldelijk een ligt begrijpelijken strijd een strijd, dien. hoe
gewigtig en gevaarvol ook, nu op zijn beurt weer de minister
van Hall begrepen heeft bij den aanvang van dit jaar le moeten
ondernemen: en daarvan is zijn aftreding liet resultaat ge
weest, terwijl de voorziening in het praesidium, waarvan de
opdragtjuist (oen expireerde, niets anders was dan een onder
geschikt middel in :1e handen der tegenpartij.
Nog een enkel woord voeg ik hierbij over het tegenwoordig
ministerie. Het voorzitterschap in den ministerraad is nu
weer geregeld als vroeger: liet wordt aan ieder op zijne beurt
voor drie maanden opgedragen. Een vasten president minister,
zoo als de heer van Hail in dit laatste kabinet was. hgbben wij
dus niet meer, maar wij krijgen daarentegen iets anders: een
ministre orateur, één van de negen, die bij alle voorkomende
gelegenheden, waarde groote zaken, de leading principles ter
sprake komen, officieel voor allen het woord zal voeren, en
dat zal zijn de heer van Zuijlen.
Aan eene andere correspondentie ontleenen wij het
volgende
„Men ziet nu met belangstelling uit naar de op 16 april
bepaalde bijeen komst der tweede kamer, war. neer er natuurlijk
weder eenig leven in de staatszaken komen zal. Het nieuwe
ministerie zul dan gelegenheid hebben om te ve klaren, in
welke rigting het de zaken des lands denkt te besturen. Een
eigenlijk programma hoe wenschehjk ook schijnt men
niet. te mogen verwachten.
„De heer London zal, door de behandeling van het wets
ontwerp omtrent het koloniaal batig slot, al dadelijk in de
gelegenheid komen om zijne denkbeelden over het bestuur
der koloniën bloot te leggen. Men schildert hem af als gema
tigd liberaal op koioniaal gebied. Nog tijdens het aanzijn van
den heer van Hall moet hij, na de aftreding van den heer
Rochussen, in den ministerraad in aanmerking zijn gekomen
voor de portefeuille van koloniën; doch om ne\en-omstan
digheden heeft men toen afgezien van het plan om hem die
portefeuille aan te bieden. Wat er na de behandeling van liet
batig slot nog ontbreken mogt aan de bekendheid met de
beginselen van den heer Loudon, zal eerlang geheel kunnen
worden aangevuld door de cornptabiliteits-wet voorindie.
die, indien ik wel onderrigt ben, reeds gereed is en onmidde-
lijk bij de hervatting der zitting ingediend zal worden.
„Men verhaalt mij, dat de heer van Zuylen van Nyevelt de
politieke rigting van het kabinet tegenover de kamer zal ver
tegenwoordigen, met andere woorden, dat hij het hoofd
van het ministerie is. Na eerst de portefeuille geweigerd te
hebben, zou hij die vervolgens hebben aangenomen op deze
J conditie. Hij moet, indien ik mijne berigtgevers vertrouwen
j mag. zich bij Z. M. dit „leadership" van het kabinet uitdruk
kelijk hebben voorbehouden.
„V au eigenlijke nieuwtjes is het een en ander mede te deelen,
dat ge misschien der opneming waardig keurt. Zoo heb ik
vernomen dat onze stadgenoot de heer P. de Meijer, fabrie-
kunt van gouden en zilveren werken en hofleverancier, van
den koning der belgen de eerste gouden medaille, vergezeld
van eene veveerende missive, ontvangen heeft, voor zijne
verdiensten in zijn kunstvak en bijzonder naaraanleidmg van
een den koning aangeboden kunstwerk.
„Kapitein van Voss. van de Wassenaer, heeft van den kei
zer der fiauseheu de orde van het legioen van eer ontvangen,
wegens zijn edelmoedig gedrag jegens de bemanning vau
een franseh vaartuig, (lat in de wateren van Rio de la Hacha
ingrooten nood verkeerde.
„Als een zeldzaam voorkomend geval meld ik u ten slotte,
dat aan zekeren fransehman. doeieur en médecine. ancien,
professeurde la faeulté de Paris, het verlof om de orde der Ei
kenkroon te dragen, ingetrokken is, „wegens slecht gedrag.""
De Nieuwe rotterdamsche courant van zaturdag bevat het
volgende berigt uit Amsterdam
„Ter beurze hoorde ik herhaalde malen beweren, dat de
reeders. die zich hier hebben verbonden om hunne schepen
met aan de Nederlandsche handelmaatschapij aan te bieden,
juist diegenen zijn, die er op dit oogenbhk geen aan te bieden
hebben."
Geheel daarmede in strijd, wordt uit Amsterdam aan ons
geschreven
„Heden zijn door de Nederlandsche handelmaatschappij
•i schepen bevracht, namelijk voor Amsterdam i k voor llat-
terdam 9 en voor Dordrecht en Schiedam 1 schip. Bij die
welke echter voor Amsterdam bevracht zijn. behooren 6 rot
terdamsche en 1 dortsche bodem, terwijl van de overige nog
2 ook niet aan eigenlijk amsterdamsche reederijen behooren.
H.eruit blijkt reeds vrij duidelijk dat het berigt, hetwelk de
Nieuwe rotterdamsche courant in hare kolommen heeft
geplaatst, als zou de vereeniging van amsterdamsche
reeders, die besloten hadden ditmaal geene bodems aar te
bieden, samengesteld zijn uit de zulken die thans geene bo
dems hadden op te geven, met waar is. In tegendeel waren er
velen, waarvan verscheidene schepen geheel in de termen
vielen. Het plan bhjft nu, om ook in de eerstvolgende maan
den geene aanbiedingen te doen, in de verwachting, dat het
dan de Nederlandsche handelmaatschappij niet mogelijk zal
zijn, duurzaam de bevrachtingen te completeren. Er zijn
eeders die zich van die houding goeds voorstellen." u. b.
De amsterdamsche dagbladen, met naipede Amsterdamsche
courant, hei Algemeen handelsblad en liet Handels- en effec
tenblad, naiuen 11. vrijdag gelijktijdig en eensluidend het vol
gende berigt op
„Wij vernemen van goeder hand dat het berigt van de
Muldelburgsche courant, alsof de minister van koloniën bet
niet aanbieden der schepen tot de gestelde vracht, den reeders
zoude hebben aangeraden, geheel bezijden de waarheid is."
Het zou welligt voldoende zijn hierop alleen te antwoor
den dat men een dergelijk berigt niet in onze courant heeft
kunnen lezen. Maar daar wij niet kunnen vergen dat onze
lezers zich de door ons gebezigde uitdrukkiugen nog herin
neren, en wij hen toch gaarne over de wijze van tegenspraak
in genoemde bladen, uitspraak zouden laten doen. herhalen
wij hier de op dit punt betrekking hebbende woorden.
„Het bleek dat, niettegenstaande veelvuldige pogingeu, de
„tegenwoordige minister bleef persisteren bij het besluit,
„hetwelk niet van zijn voorganger, den heer Cornets de
„Groot afkomstig, maar door den laatste schijnt gevonden
„te zijn. Het thema waarop zijne exc. variëerde, schijnt luerop
„neder te komen: kunnen de reederijen voor de vracht niet
„varen, waarom weigeren ze dan niet."
Uit meldde ons een onzer correspondenten, die de verga
dering niet heeft bijgewoond maar toch zeer goed was inge
licht, zoo als blijkt uit ook van andere zijden ontvangen
mededeelingen. In het verslag toch dat aan de vergadering
van reeders omtrent den afloop der audiëntie werd medege
deeld, is verklaard, dat in den loop der discussie door den
minister tot drie maal toe de vraag herhaald is„wanneer
de reederijen daarvoor niet kunnen varen, waarom weigeren
zij dan niet?" Het zal ons genoegen doen als de genoemde
couranten dit tegenspreken of anders onze teregtwijzing
overnemen.