<lie omstandigheid is niet toerekenbaar, is geen misdrijf. Daarom zal de hoogere regter hier moeten vrijspreken, omdat niet naar de regelen der wet is bewezendat moedwillig is verslagen. Maar. toegegeven eens zegt pleiterbet was niet aan te nemen dat de manslag was geboden, door wettig zelfbehoud, is dan nog wel het vonnis van den zeekrijgsraad juist? Hij gelooft neen, en zal daarom subsidiair de vraag behandelen Heeft de krijgsraad in elk geval niet verzuimd te letten op art. 321 van het aangehaalde wetboek? Is er hier niet, zoo al geene wettige zelfverdediging, in ieder geval provocatie van de zijde van den verslagene. Spreker is van meening. dat het vroeger gezegde meer dan genoeg is oru liet hof te doen erkennen,(hit voor het aannemen van provocatie alle gronden en termen bestaan. Men zegge niet: de krijgsraad heeft op dat art. gelet en juist daarom slechts 15 jaar opgelegd, want in het vonnis wordt dat artikel niet aangehaald, en eene zoo zware straf zou bij het aannemen van provocatie ook nietge- evenredigd zijn aan het misdrijf. Neemt dus het hof de provo catie aan, zoo vraagt pleiter (hoezeer geheel subsidiair) eene veel ligtere straf voor impetrant. Intusschen zijn er behalve al het gezegde, hier nog twee belangrijke vragen te doen, zonder welker stellige bevesti gende beantwoording geene veroordeeling wegens moedwil lige mandag kan geschieden. En wèl: u. is er hier bewezen de animus cecidendi? b. is de dood geweest een noodzake- 1 ijk gevolg van de verwonding Spreker betoogt uit de omstandigheden der zaak: dat geen animus occidendi naar zijn inzien is bewezen, alsmede dat èn lijkschouwing (als men het gedane zoo heeten mag) èn procesverbaal van nadere bevinding, èn relaas van ziektege schiedenis allen wetenschappelijk zoo weinig afdoende en overtuigend heeten mogen, dat naar beginselen van bewijs in regten daarop niet mag worden afgegaan, daarop geen be schuldigde mag worden veroordeeld. De verdediger tracht zijne beschouwingen door aanhalin gen uit de jurisprudentie en de wetenschap te staven, en concludeert: primair tot vrijspraak, secundair tot toepassing van veel ligtere straf op grond van provocatie. De advocaat-fiscaal voor 's konings zee- en landmagt be kwam hierop het woord. Hij vangt aan met de verklaring: dat de eenvoudige lezing van het vonnis van den zeekrijgsraad de beste wederlegging zal zijn van al het gepleite voor den impetrant. Hij noemt het vonniskort, maar duidelijk en goed, de instructie juist en volledig. Hij sustineert, dat de verdedi ging bij het beroep op de artf. 328 en 321 van het wetboek van strafregt.de feiten voor zich zelf als het ware gegroepeerd heeft, zoo als voor hem en den impetr.mt wenschelijk zou zijn dat ze konden worden aangenomen. Het openbaar ministerie kan zich daarmede echter geenszins vereenigen. Al dade lijk moet het toch tegenspreken, dat de gedetineerde zou zijn te beschouwen als het slagtoffer van de dolle woede van den verslagene. De verdediger toch heeft verzuimd het hof opmerkzaam temaken, dat reeds in den morgen iets tus- schen de twee menschen was gebeurd; dat de één den ander had beschuldigd en verweten „dat hij nooit opzijn plaats op het schip was"; en toen zij nu elkander's avonds ter plaatse van het voorval ontmoetten, en de gedetineerde zonder dit te weten ongelukkigerwijs plaats nam op den stoel waarop vroeger de verslagene had gezeten, zag deze daarin eene nieuwe be- leediging en was deze (het is waar, op zich zelve geheel on schuldige) handeling voor den makker, die door den drank ver hit was, reden genoeg om hem te vertoornen en zich in zeemans taal grofheden en beleedigingen te doen ontvallen waarvoor geen aanleiding bestond. Maar. al had de verslagene daarin grootelijks ongelijk, wij toonden het aan dit feit stond niet op zich zelf, het knoopte zich vast aan wat 's morgens was gebeurd, en van daar 's mans doen te verklaren, van daar de eigenlijke grief tegen impetrant. Wie van de twee op die ruwe taal nu het eerst heeft geslagen, is niet bewezenmaar, genoeg voor den gedetineerde, liet onnis neemt aan dateindelijk de verslagene hem impetrant heeft uitgedaagd en gezegd „kom uit". De advocaat fiscaal wil dit ook aannemen. Maar en dit verdient alle aandacht, omdat dit in eens wegneemt alle denkbeeld aan eene handeling van wettige zelfverdediging hij den gedetineerde wat is op die uildaging gevolgd De stukken bewijzen het: toen de uitdaging was aangenomen, heeft men den verslagene aangespoord om zijn mes achter (e laten en af te ge\en, en deze heeft onmiddellijk daarop den gordel los gemaakt, waarin dat mes zat, en dien tegen den grond geworpen. En wat deed de gedetineerde, toen men het zelfde van hem eischte? Hij weigerde, hield zijn ines en nam het mede naar bui ton. Eu nu rijst de vraagwat kon den gevva- pendenman tegenoverden ongewapende, die in zijn bijzijn het mes had afgelegd, noodzaken zich\ot zelfverdediging te be dienen van liet zijne? Niets, niets. Er is dan ook geene schijn of schaduw van reden tot zelfverdediging. Neen, het opzet is duidelijk uit de weigering van het afgeven van het mes. Hij ging uit. met het doel om te steken, anders had hij het goede voorbeeld van den makker gevolgd. En als men nu ziet welk gebruik hij, een ondeelbaar oogenbhk later, van dat mes heefc gemaakt, dan is er wel geen twijfel meer voor iemand of de animus occidendi, waartegen men zoo veel heefc gepleit, bestond. Wie nu het eerst naar buiten is geloopen, mag onzeker zijn en door liet vonnis in het midden zijn gelaten, het doet niets tot de zaak. De twee zeelieden zijn als het ware te gelijk naar buiten gegaan. W. is een oogenblik daarna vlak bij de voor deur, die onmiddellijk correspondeert met de publieke straat en regts opengaat, een weinig links af met eene belangrijke wonde gevonden, terwijl de gedetineerde weg was en zijn mes had medegenomen naar Zr. Ms. fregat De admiraal van Wassen aer. Wat is er onder die omstandigheden nu hier zelfs voor ver zachting? Wederom niets. De vroegere twist binnen was afgeloopen; dat impetrant buiten op nieuw zou zijn aange rand, is door niets bewezen; en de venlediging, die zich op provocatie beroept, zou die provocatie moeten bewijzen. Van dat bewijs geen spoor, en zóó lang ook geen enkele reden tot toepassing van art. 321 van het strafwetboek, waarop men zich subsidiair heeft willen beroepen. De verklaringen der getuigen in onderling verband en zamenliang, en mede beschouwd in haar verband tot het verder ten processe consterende en de processen verbaal en relazen der deskundigen, bewijzen genoeg - zoo vervolgt de fiscaal wat er is van de zaak. .yviit van de schuld des itnpe- trants; ik behoef mij daarbij verder niet op te houden. Ik wil, alvorens te eindigen, nog ter sprake brengen de vraag: of de wond wel de dadelijke oorzaak is van den dood De verdediging toch heeftin zeeralgemeene termen de waarde, volledigheid, juistheid en wetenschappelijkheid van de stuk ken, geëmaneerd van de gehoorde deskundigen, bestreden. Maar de omstandigheden bewijzen genoeg: dat die beden kingen alleen gezocht zijn en er geene kwestie kan bestaan of de dood, 9 uren na het voorgevallene gevolgd, is enkel en alléén een noodzakelijk sequeel van het geweld, van de wond. Als de wetenschap niet te ver was gevorderd op dit gebied, zouden wij hier zeggen: het natuurlijk verstand beslist liet pleit in het nadeel van den beschuldigde. Maar wij hebben hier voldoende verklaringen en rapporten. Nooit toch is er door een' deskundige een onderzpek te rapporteren, een relaas te tonneren, dat uit het oogpunt der critiek gezien, aprés coup niet voor débat zou vatbaar zijn of voor den criticus geene aanleiding tot bekamping overlaten. Maar hier is alléén de vraag: of de gevolgtrekkingen, waartoe de deskundigen kwa men, afdoende zijn? En, daarop moet ik zeggen: zij zijn zulks. En dit was met mij van oordeel één der grootste, waar schijnlijk de eerste, der geregtelijk geneeskundigen in onsland. Wèl waren op die stukken onderscheidene bedenkingen te maken en bleven vragen onbeantwoord, maar uit hetgeen zij bevattedep en beantwoorden, rnogt veilig de gemaakte conse quentie in regten volgen. En op dit standpunt moet ik, moet mijns inziens liet hof, die beschouwingen volgen. Hetgaatdan ook met aan, om, zoo als de verdediging deed, zóó maar in liet algemeen die bedenkingen daar neêr te leggen men zou (als men daarvan iets wilde) naauwkeurig en schriftelijk gefor muleerd daaromtrent vertoogen moeten leveren, en als men in dier voege een' vvetenschappelijken strijd wenscht, zou ik geheel bereid zijn dien aan te nemen. Intusschen, het zou tot niets kunnen leiden. Men heeft later op nieuw een oordeel geprovoceerd om te weten te komen of de dood ook aan iets anders kon toegeschreven worden dan aan de wond, en liet antwoord is stellig ontkennend geweest. En of nu de dronken schap van den verslagene de uitwerking van die wond kan hebben verergerd, den dood verhaast, doet niets tot de zaak, niets in het belang van impetrant. Hij wist dat hij een be schonken man verwondde, en stelde door dit te doen zich voor de gevolgen van dat feit aansprakelijk. De advocaat fiscaal meent voldoende te hebben aangetoond dat noch van ivetiige zelfverdediging, noch van provocatie kan sprake zijn, en dat het vonnis van den zeekrijgsraad wel en te regt is gewezen en tegen den iwj-.etrant zal behooren te wor den gehandhaafd, waartoe hij dan ook concludeerde. Na re- en dupliek zijn de debatten gesloten en is de zaak in advies gehouden. De minister van marine heeft ter kennis van zeevarenden en verdere belanghebbenden gebragt. dat in het zeegat De roompot het getal zwarte tonnen met ééne is vermeerderd, en geplaatst tegen de zuidzijde van eene droogte tussclien de banken, genaamd De hompels en Neeltje Jans of wel tussehen de zwarte tonnen no. 5 en (5, in 110 palmen of GJ- vademen diepte bij gewoon laag water, in de navolgende landmerken of peilingende toren van Middelburg eene handspaaklengte bewesten den molen de Koe te Veere; "de westelijke molen van Wissekerke, rakende aan den oostkant van de eerste hof stede bewesten dat dorp. In peiling de toren van Veere Z. W. ]- W.die van Zierik- zee O. 5 Z., bij miswijzend kompas; en voorts dat de zwarte ton no. 'j. genaamd de ton van hetSehaapskooitje, is verplaatst 3£- kabellengten om de N. O. ten in 102 palmen of 6 vade men diepte. Volgens het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage, zal de tweede kamer der staten generaal waarschijnlijk tegen de helft der maand april hare werkzaamheden hervatten. liet zelfde blad deelt mede dat de lieer mr. J. 13. Hengst, oud lid der kamer, de kandidatuur voor liet district Roermond heeft aangenomen. Naar men verzekert, heeft liet Z. K. H. prins Frederik dei- Nederlanden behaagd, aan den heer Verliaegen en aan elk der acht overige heeren, uitmakende de deputatie van de bel- gisclie loges, die dezer dagen herwaarts zijn gekomen, om eene ruime gift ten behoeve van de ongelukkigen door den watersnood over te brengen, eene medaille te doen toekomen, voorzien aan de eene zijde van zijn borstbeeld, met de insig- nien van grootmeester-nationaal, en aan den anderen kant van den naam van elk der heeren terwijl een en ander bege leid wordt met toepasselijke ma^onnique dagteeker.ingen enz. Omtrent de inscriptie door den lieer Nagtglas te Sierra-Le- one, ter westkust van Afrika gevonden, leest men in liet Dag blad van 'sGravenhage liet volgende: Wij meenen te moeten opmerken, dat dit opschrift, hetwelk aan den beroemden togt van de Ruyter naar de kust van Guinea herinnert, niet onbe kend is. De heer Ambt, luitenant bij de koninklijke marine, ontdekte het op den kruistogt, dien hij-in 1815 ter hoogte van Sierra-Leone deed, bij gelegenheid dat hij water innam. Hij vermeldt, dat het opschrift (geheel overeenkomstig het boven opgegevene) bestaat uit romeinsche letters en meer dan een rijnlandsehen voet groot in de rots gebeiteld is. (Zie het leven van admiraal de Ruyter, II, blz.713.) Volgens berigten uit Antwerpen is, het succes van de neder- landsche zangeres, mevrouw Óffermans van Hove, in de zaal van de philharmonie aldaar schitterend geweest. Het was in zonderheid na het zingen van een lied van Verhuist, een van Nicolai en van dc aria van Handel'mit Klagelout), dat zij zich in den bijval van de toehoorde s mogt verheugen. Zoo men weet, heeft mevrouw Otterman? te Antwerpen voor een liefdadig doel gezongen (voor een ast huis van zieke onver mogende kinderen). De liefdegiften in de volle zaal ingeza meld, bragten dc som van ruim twee di.i? nul francs op. Men schrijft uit Amsterdam, aa le Nieuwe rotterdamsche courant „Door de Nederlandsche handelmac.>chappij zijn weder aan verschillende schepen de 15 pet. bid de vracht van f 110 toegestaan." Dingsdagjl. heeft men een aanvang gemaakt met het om heinen van liet gebouw op liet bin non bofte 's Gravenhage, waarin de zoogenaamde loterijzaal gelegen is. Met het her stel van dat gebouw zal onverwijld worden begonnen. Men verneemt, dat de trekking van de nederlandsehe staats-loterij, na afioop der thans trekkende loterij, aldaar geen plaats meer hebben zal, maar die elders zal worden gehouden. Jl. zondag avond werd door den bekenden letterkundigen August Sniedeps te 's Hertogeijbosch. in tegenwoordigheid van een talrijk gehoor, eene voorlezing ten voordeele van de slagtott'ers der overstrooming gehouden Hij sprak eerst over den vlaamsehen (lichter Theodoor van Rijswijk en daarna droeg hij een stuk, „Het sneeuwvlokske" getiteld, voor waar in li ij een treffend tafereel gaf van den watersnood. De op brengst bedroeg f 300. Jl. maandag werd, bij de slooping van een huis te Aspeven bij Leerdam, een kelder opgegraven, waar men gevonden heeft een menschelijk geraamte. Nimmer is er op die plaats een kerkhof geweest, zoo dat men zich in gissingen verdiept. EïcsiocitJingen cm besluiten. waterstaat. Eervol ontslag verleend aan den opzigter 3e klasse D. Binnendijk, en daartoe bevorderd de opzigter 4e klasse F. J. M. Bourdrez. ridderorden. Ten gevolge op dc koninklijke besluiten van 13 april, 10 julij en 19 October 1SG0, houdende toeken ningvan eervolle belooningen ter zake der gedurende de ja ren 1S58 en JS59 in het palembangsche plaats gehad heb bende verrigtingen, ter zelfde zake 1. benoemd tot ridder dei- Je klasse van de militaire Wil lemsorde den gegageerden sergeant van het wapen der infan terie van het leger in Oost-Indie H. Gofvin, ten regte genaamd H. A. E. Goffin -, 2. bepaald dat bij afzonderlijke dagorders, zoo in Indie als in Nederland, zal worden vermeld, dat de voord ragt, om den fuselier van het leger in Oost-Indie II. Moritz te benoemen lot ridder der 'le klasse van de militaire Willemsorde, buiten overweging is moeten blijven, vermits hij sedert is overleden. leger. Bepaald dat voorlaan, in stede van tc Utrecht, een plaatselijke kommandant te 's Gravenhage zal gevestigd zijn. Benoemd bij den provincialen staf, tot majoor en provin cialen adjudant in Noord-Brabant, den kapit. van de le kl. J. D. Evers, van het 5e reg. inf.bij den plaatselij ken staf, tot kol. en plaatselijken kommandant der 2e kl. te 's Herto genbosch, den luit.-kol. L. Sweemer, van het 5e reg. inf.; tot kol. en plaatselijken kommandant der 2ekl. te 's Gravenhage, den luit.-kol. j. W. C. van Gorkum, van 'net 3e reg. drag. tot kapit. en plaatselijken adjudant der le kl. te Neuzen, den len luit. F. C. Blees, van het le reg. drag. Bij liet wapen der infanterieb:j liet 1 e reg., tot kapit. van de 3e kl. (naar ouderdom van rang), den len luit. W. J. H. G. Keetell, van het korps; hij het 4e reg.. tot kapit. van dc 3e kl. (naar ouderdom van rang), den len luit. J. A. Timmer man, van het korps; bij het 5e reg.,tot luit.-kol., den maj. C. N. Peperkamp, van het 8c reg.; tot kapit. van de 3e kl. (naar ouderdom van raag), de le luits. II. C. Meeima. van het korps, en H. F. IC. van Overveldt, van het 7e reg.bij liet Ge reg.. tot kapit. van de 3e kl. (naar ouderdom van rang), den len luit.-adjud. A. J. Krafft. van het korps; bij het Se reg., tot maj., den kapit. der le kl. F. J. A. Esau, van het 6e reg.; tot kapit. van de 3e kl. (naar ouderdom van rang), den len luit. F. G. Kruyt, van het 3e reg.. en den len luit.-adjud. B. J. V. Vink. van het Je reg. Bij den grooten staf van het leger, tot ritmeester van de 3e kl. (naar ouderdom van rang)Zr. Ms. adjud., de leluit. der kavalerieW.C. baron Snouekaert v. Scbauburg, van dien staf. B;j het wapen derkavalerie: b j hecle reg. drag, tot maj. den ritm. der le kl. II. A. Tobias, van het 5e reg. drag.tot ritm. van de 3e kl. (naar ouderdom van rang), den len luit. C. L. Schcidler List, van het korps-, tot len luit. (naar ouderdom van rang), de 2e luits. G. II. baron Taets van Amerongen, van het 5e, en F. Ypev, van het 3e reg. drag.bij bet 3e reg. drag., tot luit.-kol.. den maj. G. A. Hamming, van het 2e reg. drag. Necrologie. Den 17 dezer overleed te Utrecht jh: Oomelis Anthonij Rethaan Macaré; zijn lijk werd eergisteren overgebragt en op de begraafplaats alhier ter aarde besteld. Ilij was in deze gemeente geboren, den 26 augustus 1792, en heeft er onderscheidene betrekkingen bekleed. In 1823 werd hij benoemd tot ontvanger der registratie en bewaarder van de hypotheken en het kadaster, welke post hij behield tot zijne verplaatsing als ontvanger der registratie te Utrecht in 1848. In 1829 werd dc heer Macaré gekozen tot lid van den stede lijken raad,in 1836 tot wethouder dezer gemeente en in 1838 tot lid der provinciale staten van Zeeland. Deze betrekkin gen vervulde hij tot op het oogenbhk van zijn vertrek. Hij was een ijverig beoefenaar van geschiedenis en oud heidkunde. Daarvan getuigen o. a. zijne verhandelingen over de bij Domburg gevondene munten, opgenomen in de werken van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen, waarvan hij van 1819 tot 1857 directeur en sedert lid was. De verza-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 2