MIDDELBURGSCHE
COURANT.
Zaturdag
K ,;<>KS ,7 1861.
23 Maart.
iHflnliaiïïïtjjingm
öinnenUmöscljc tijdingen.
r 36.
Ml
Deze couraut verschijnt des diogsdags, donderdags en zaturdags.
Binnen deze gemeenteen Vlissingen geschiedt de uitgave den avond te vo
De abonnementsprijs per drie marfnden is ƒ3franco per post ƒ3,40.
De inzending van advertenticn kan geschieden tot tien ure des morgens.
UITGEVERS:
DE GEBROEDERS ABRAHAMS.
De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regelvan huwelijks, geboorte,
doodbekendrnakingen enz. van één tot zes regels 1,50, voor eiken regel daarboven 22
centmet 35 cent zegelregt voor elke plaatsing. De betaling geschiedt kontant.
Buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij innemen.
Editie van 'vrijdag avond S* ure.
VAM HET I1IJR, PROVINCIALE EN GEMEENTEBESTUREN.
AAN BESTJESlIft'Cr.
Op vrijdag den 5 april 1861, des voor middags ten 10 ure
zal, onder nadere goedkeuring, door den commissaris des
konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne afwezigheid,
door een der leden van de gedeputeerde staten, en in bijzijn
van den hoofdingenieur van den waterstaat in het 11de dis
trict, aan het lokaal van liet provinciaal bestuur te Middel
burg, worden aanbesteed
Het afbreken, 0nd.3rh.eijen en weder opmetse
len van e9n gedeelte van den rondeel muur
en het herstellen der gesloopte batterij te
Vlissingen, in twee perceelen.
Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrijving.
Het bestek ligt ter lezing aan liet lokaal van het ministerie
van binnenlandsche zaken, aan dat van het provinciaal be
stuur van Zeeland, te Middelburg, en op alle zoodanige
plaatsen, alwaar gewoonlijk de bestekken van waterstaats
werken in gemelde provincie ter lezing gelegd worden.
Zullende acht dagen vóór de besteding de noodige aanwij
zing in loco worden gedaan, en voorts nadere inlichtingen te
bekomen zijn bij den hoofdingenieur van den waterstaat te
Middelburg.
's Gravenhage, G maart 1SG1
De minister van binnenlandsche zaken,
S. VAN HEEMSTRA.
Miildelbmrg 22 maart.
Het muziekgezelschap Uit kunstliefde gaf gistereren avond
aan de leden en hunne dames een concert,dat in alleopzigtcn
voortreffelijk kon worden genoemd. Aan den heer en me
vrouw Léonard uit Brussel, die zich daarop lieten hooren,
vielen de ondubbelzinnigste bijvalsbetuigingen te beurt.
Wij vernemen, dat ook door de kamer van koophandel en
fabrieken alhier een adres is ingezonden aan den minister
van koloniën. Daarin worden bezwaren aangevoerd tegen de
door de Nedei'landsclie handelmaatschappij bepaalde vracht
vermindering op de retourladingen uit Oost-Indie.
Gisteren heeft de arrondissementsregtbank alhier uitspraak
gedaan in eene de vorige week behandelde zaak tegen den
hoofdagent van policie A. A. Botzen, beklaagd van op den
14 december 1S6Ü, tijdens hij in de uitoefening van zijne dienst
was, een jongen bij den arm vasthoudende en naar het stad
huis geleidende, dezen, die geen de minste tegenweer deed,
zonder noodzaak moedwillig met de hand eenige klappen en
duwen te hebben gegeven, zonder dat hierdoor echter voor
den mishandelde eenigerlei ziekte of beletsel om te werken
is ontstaan.
De regtbank heeft den beklaagde schuldig verklaard aan
het hem bij dagvaard te laste gelegde feit, gepleegd onder ver
zachtende omstandigheden, als hoedanig o. a. is aangemerkt,
dat de jongen, dien hij wegens bedelarij wilde arresteren, hem
trachtte te ontvlugten. Hij is derhalve veroordeeld tot eene
geldboete van f 25 en de kosten.
Uit Vlissingen schrijf! men ons heden.
Naar ik verneem, heeft de algemeene kerkeraad der neder-
duitsclie hervormde gemeente alhier zich mede gewend tot
de tweede kamer der staten generaal, met het verzoek om de
belangen der jeugdige dienstboden wel in overweging te willen
nemen. De kerkeraad verlangt tot bevordering daarvan, voor
het houden van dienstboden beneden de 22 jaren, verminde
ring of algeheele vrijstelling van belasting.
Uit Utrecht schrijft men ons, 20 dezer
De Ode, tevens de laatste, letterkundige voorlezing van den
lieer Busken Iluët diende niet tot herhaling, maar tot aanvul
ling van het reeds vroeger door hem meegedeelde. Bragt het
karakter van het laatste gedeelte der vorige eeuw mede, dat
onze letterkunde zich meer en meer in het staatkundige op
loste, thans wilde de spreker ons bepalen bij een van de poli
tiek onafhankelijk gebied onzer litteratuurde kinderschool,
de huiskamer en het tooneel maakten het terrein uit, dat wij
aan zijne hand doorwandelden, en we ziju er hem dankbaar
voor dat hij ditmaal, zonder ver afvoerende zijpaden te betre
den. ons steeds langs den - üen. koninklijken weg voerde.
In deze lezing heerschte meer orde en geleidelijke gang dan
in eene der vorige, en het publiek, dat onafgebroken aan de
lippen des sprekers hing, huichelde niet, toen het bij het einde
der zamenkomst den spreker met warmte de hulde der toe
juiching bragt.
Terwijl de lieer Busken Huët de kerk en de akademie on
aangeroerd liet, deed hij ons. gelijk wij zeiden, een blik slaan
op de lectuur der kinderschool en der huiskamer en op hetgeen
in die dagen in de schouwburgen ten tooneele werd gevoerd.
Het schoolonderwijs was in 1780. volgens hetgeen de ons
reeds bekende Cornelis van der Palm (de vader van den hoog
leeraar) vermeldt, hoogst gebrekkig, en zoowel liet onderwij
zend personeel als de gebruikte boeken lieten bijzonder veel
te wensclien over. Twintig jaren later, in 1800, kon van der
Palm, de agent van opvoeding, geen betere getuigenis geven.
Echter werd in 1795 door de vóór 11 of 12 jaren opgerigte
maatschappij „Tot nut van 't algemeen" een werkje van den
vroeg gestorven doopsgezinden proponent van Oosterwijk
Hulshotf bekroond, de bekende „Geschiedenis van Jozef," dat
in vele opzigten voortreffelijk was en waarvan, naar men zegt,
200,000 exemplaren verspreid zijn. De 3 deelen van het „On
derwijs voor kinderen" van den utrechtschenedelman de Per-
poncher leverden eene uitstekende proeve op, hoe allerlei za
ken. zelfs afgetrokken begrippen, aan jonge kinderen kunnen
wordeu duidelijk gemaakt. ILierouyuus van Alphen heeft
zich door zijne kindergedichtjes, niettegenstaande de pedant
heid van vele daarvan, eene beminnelijke onsterfelijkheid
verworven. Ook Pieter 't Hoen schreef kinderversjes, ten
deele, even als die van onzen tijdgenoot Gouverneur, fabelen
uit de sprekende dierenwereld. Verder waren de arnhemsche
predikant Ahasuerus van dei^Berg en de zutphensche Mar
tinet in dit opzigt niet zonder verdiensten.
In de huiskamers werden de werken van A. Loosjes en die
van "Wolff en Deken gelezen; de laatste waren vol echten
humor. Doch het verbaast ons tevens te zien, hoe veel valsche
sentimenteliteit en wansmaak toen onze grootmoeders kon
behagen. Men denkeaan zoo veel van hetgeen geschreven werd
door Feiih, wiens slecht hollandsch te regt door Bilderdijk
werd afgekeurd; men denke aan den eersten bundel dien
Tollens uitgaf, meest idyllen in proza. Ilelmers, wiens krach
tige, zelfstandige taal weerklank vond bij het volk, en D. J.
van Lennep staan veel hooger. Doch over het algemeen was
de tijd arm aan letterkundige voortbrengselenniet het minst
goede daarvan was, hetgeen bij den reeds vroeger genoemden
atnsterdamschen uitgever van Uijlenbroek het licht zag. De
„Dichterlijke handschriften" en de „Arke Noachs" boden het
lezend publiek vaak niet onverdienstelijke, soms zelfs zeer
goede stukken aan.
Ook met de to on eel stuk ken, die onze natie toen zag opvoe
ren. was het, even als met haren goeden smaak, treurig gesteld.
De heer Viselius te Amsterdam beantwoordde de vraag van
van der Palm. of er geen middel was om den smaak van ons
volk, dat al te veel behagen schepte in de vertaalde tooueel-
stukken van vreemden bodem en bovenal in balletten, te ver
beteren, met de wedervraag: hoe de smaak kon verbeterd
worden waar die in het geheel niet bestond Niet onaardige
proeven van wat toen op het tooneel werd aangeboden, gaf
Busken Huët ons door de mededeeling van het een en ander
uit het drama „Abel Kvombeen" („Abevcvomby," de aanvoer
der van het engelsche leger in Noordholland) en uit het treur
spel „Eritia of de vestaalsche maagd," door de Barbas uit het
fransch vertaald. Dit laatste stuk is eigentlijk een modern
klooster-drama, in romeinsche namen en toestauden inge
kleed. Doch er spreekt hartstogt in, en dit werd miskend door
de „Arke Noachs," die het stuk al te sterk afkeurde. Daaren
tegen was de lof, aan de Barbas als vertaler toegezwaaid, on
verdiend. Zeer gunstig zijn de parodieën van Kinker, die de
bloedige moordtooneelen, waarmede de treurspelen gewoon
lijk eindigden, op meesterlijke wijze bespottelijk maakte, en
waarvan Busken Huët ons proeven meedeelde, die aan Molière
herinnerden.
De spreker eindigde meteen krachtig slotwoord, waarin hij
er nogmaals op wees hoe wij. om te weten waar wij staan,
moeten weten waar wij van daan komen hoe de kennis van
den vorigen toestand noodig is, om den tegenwoordigeu te be
grijpen en om ons op den goeden weg te doen vooruitgaan.
Ons doel moet zijn, onze vrijheid te behouden en onze vorige
kracht te herkrijgen.
De heer Busken Huët verdient den dank zijner hoorders
voor het vele schoone en belangrijke, dat hij lnm in den afge-
loopen winter meedeelde. Voorzeker zon het den criticus aan
geen stof tot gegronde aanmerkingen ontbreken voorzeker
had men vaak meer orde en zamenhang tusscheu het behan
delde gewenscht en vele staatkundige uitweidingen gaarne,
voor een gedeelte althans, door opmerkingen van meer litte-
ïcrischenaav-t'. vervangen gezift»Men zou kumnuv-: mv-ne k >n
dat de toon van bijna al de lezingen te koud-crifisch was en
te weinig het aesthetiseh-schoone van vele letterkundige wer
ken deed gevoelen. Maar wij mogen getuigen en vele uit
stekende beoordeelaars doen liet metonshet goede overtrof
verre het gebrekkige. Moge de heer Busken Huët lust en tijd
en gelegenheid vinden, om nog lang zijne krachten te wijden
aan de te lang verwaarloosde historie onzer nationale letter
kunde; moge hij eenmaal ook een uitgebreider publiek de
vruchten van zijn onderzoek aanbieden. Er is behoefte, groote
behoefte aan een goed werk over de geschiedenis der neder-
landsche litteratuur. In die behoefte te helpen voorzien, het
zou eene schoone taak zijn vooreen man, zoo veelzijdig ont
wikkeld, zoo ijverig onderzoekend, zoo klaar en logisch den
kend, zoo onpartijdig beoordeelend, zulk een open oog voor
al het menscheli jke hebbend, zoo schoon en helder schrijvend,
als de heer Busken Huët.
Vóór eenigen tijd werd een matroos van Zr. Ms. fregat De
admiraal van Wassenaer, genaamd Clermont, door den zee-
krijgsraad te Vlissingen schuldig verklaard aan moedwdligen
manslag, gepleegd op den matroos W. van dat zelfde schip,
en veroordeeld tot kruiwagenstraf voorden tijd van 15 jaren.
Van dat vonnis kwam de veroordeelde in hooger beroep voor
het hoog militair geregtshof te Utrecht.
Omtrent de behandeling dier zaak voor dat hof op dingsdag
den 19 dezer, zendt een onzer utrechtschecorrespondenten
ons het volgende verslag.
Als verdediger van den impetrant trad op de heer advo
caat inr. TI. J. van Lier, die na eene korte inleiding tot het
vonnis komende, waartegen appèl, deed uitkokendat 'het
beklaagde vonnis wèl aannam, datde manslag was bc"
doch vergat op te geven door welke bewijsmiddelen men tot
het aannemen dier stelling was geraakt. Als ..:"udanook
naging de verklaringen der getuigen, zoo als die uit uc ^.0
cesstukken te zien waren, dan zou blijkendat geen van hen
het begaan van dat feit had waargenomen. Het bekomen der
wonde, liet ineenzakken van den verslagene, al hetgeen buiten
was gebeurd, geschiedde buiten iemands tegenwoordigheid.
Men zal dus uitnevenomstandigheden moeten besluiten, en als
wij daaromtiv.. de getuigen raadplegen, dan merken wij op,
zegt de verdediger, dat allen het hieromtrent eens zijn datin
den avond van den noodlottigen dag de verslagene aanleiding
is geweest tot de twist; dat hij namelijk, toen de impetrant in
de zaal was gekomen en op een stoel was gaan zitten, die
door den verslagene was bezet geweest, hij dezen allergrofste
woorden heeft toegevoegd en eindelijk hem heeft uitgedaagd
om naar buiten te gaan en „uit te komen;datde impetrant
die uitdaging heeft aangenomen en zij zich onmiddellijk
daarop uit de deur hebben begeven zonder dat men het eens
is wie daarbij de eerste was, en dat kort daarop de verslagene
is bevonden daar buiten ineengezakt, terwijl de impetrant
was vertrokken. De getuige PetronellaS. zegt: dat de ver
wonde heeft verklaard: „ik hen gestoken," zonder er bij te
zeggen „door vvien." Ook door de opgave van den ve slagene
blijkt niet van de schuld aan het geimputeerde en g. icrimi-
neerde leit. En als we ons dan afvragen/hoe kan die steek zijn
toegebragt, en we herinneren ons, dat liet niet zeker is wie het
eerste naar buiten liep, dat het even weinig zeker is welke
tusscheuvuimte van tijd er is geweest tusschen het zich ver
wijderen der twee zeelieden en het ineengezakt-bevinden
van den e'ëne, dan kan even goed de verslagene, door in zijne
dolle drift te loopen in het mes van den impetrant, zich zei ven
verwond hebben, als dat de impetrant het mes heeft gestoken
in den buik van zijnen tegenstander. De impetrant kau, dat
mes tot zelfverwering in de hand hebbende, zulks daarin heb
ben gehouden en in afwachtende houding zijn gebleven. Dit
stringeert te meer, daar het meest waarschijnlijk is dat W.
het eerst naar buiten is geloopen, en in dat geval de gedeti
neerde als hij zonder nieuwe provocatie had willen ver
wonden hem dus de wond van achteren reeds zou hebben
toegebragt, en nietgewachttothij werd aangevallen en dus de
kans beliep vanzelf verwond te zullen worden.
Het is, volgens pleiter, ook om die reden van belang te
vragen: wie liep het eerst naar buiten? want, als er zoo veel
tijd voor W. is geweest om buiten zich om te keeren, dan is er
ook tijd genoeg voor hem geweest om C. aan te vallen,
in het mes in te loopen en zich zelf te verwonden.
En bij dien twijfel, valt er bier niet te denken aan bewijs van
„moedwilligen manslag." Hier kan even goed worden gedacht
aan wettige zelfverdediging van den impetrant, die bedaard
was geweest, doch was gehoond en getart en nu stond tegen
over den op" nieuw doldrifligen, beschonkenen, en dus te
meer gevaarlijken tegenstander. Noodzakelijk eigenbehoud
regtvaardigt verwonding, doodslag. Art. 328 wetboek van
strafregt bewijst dat. En het verslaan van eeri.ander onder