MIDDELBURGSCIIE COURANT. K* 31. Dingsdag 12 Maart. öinncnlandsdje tijïiingcn. 1861. Deze courant verschijnt des dingsdags, donderdags en zaturdags. Binnen deze gemeenteen Vlissingen geschiedt de uitgave den avond te voren te» 8 u De abonnementsprijs per drie maanden is ƒ3, franco per post ƒ3,40. De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgens. UITGEVERS: DE GEBROEDERS ABRAHAMS. I De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regelvan huwelijks, geboorte, doodbekendmakingen enz. van één tot zes regels 1,50, voor eiken regel daarboven 22 centmet 35 cent zegelregt voor elke plaatsing. De betaling geschiedt kontant. Buitengewoon groote letters wordeu berekend naar de plaats die zij innemen. Eclitie van maandag avond 8 ure. Middelburg 11 maart. Bij de kamer van koophandel en fabrieken is ontvangen en ligt voor belanghebbenden ter inzage, eene opgave betreffende den handel en de scheepvaart van Groot-Brittanje en Ierland, over de maand en de twaalf maanden, geëindigd 31 decem ber I860. Het 11. vrijdag gehouden jaarlijkseh examen der industrie school strekte op nieuw ten bewijs dat de daar onderwezen kundigheden tot vorming van den bekwamen werkman kun nen bijdragen. De besturen van het middelburgsch departe ment der maatschappij Tot bevordering van nijverheid, van het departement der maatschappij Tot nut van 't algemeen en der teekenakademie waren daarbij tegenwoordig. De school werd in het afgeloopen jaar gemiddeld door 57 leer lingen bezocht. Wij vernemen dat op het eerstvolgende concert, doorliet muziekgezelschap Uit kunstliefde aan de leden te geven, zich zullen doen hooren de heer Leonard, onderwijzer aan het conservatoire te Brussel, violist, en mevrouw Leonard, chanteuse. Dat concert is bepaald op den 21 dezer en men heeft er eene zeer gunstige verwachting van. De minister van marine heeft ter kennis vanbelanghebben den gebragt, dat het klolcbakenschip bij de Schouwenbank van zijn ankertuig is weggeslagen en zoo spoedig mogelijk zal worden herplaatst. Een onzer amsterdamsche correspondenten schrijft ons het volgende. De oppositie tegen den grooten bezuinigingsmaatregel der Handelmaatschappij, waarover ik u reeds meermalen sprak, heeft reeds eenige vruchten afgeworpen. De maatschappij heeft namelijk het verband op de uitgaande ruimte, bij de bevrach ting van schepen voor retourreizen van Java of Sumatra, ge heel opgeheven. Daaruit volgt dus, datraen niet alleen vracht teen den loopenden koers kan aannemen, maar ook niet ge bonden is om, zoo de maatschappij dat verlangt,naar drie plaat sen van Java te worden beladen. Evenwel is daarmede nog niet veel gewonnen, immers nagenoeg te gelijker tijd heeft de maatschappij scheepsgelegenheid aangevraagd naar de drie hoofdplaatsen op Java voor p. m. 10U last stukgoederen, eu dit geheel behandeld als eene inschrijving. Ik vlei mij dat onder deze omstandigheden de maatschappij niet te goed koop zal te regt komen, ofschoon daarvan niet veel is te zeggen; inschrijvingen toch, zoo als de maatschappij die uitschrijft, zijn niet anders dan premien op oude schepen. Daar immers een bejaarde bodem een veel kleiner kapi taal representeert, kost deze ook veel minder aan premie van assurantie, zulk een belangri jken post op het budget der reederijen. Het natuurlijk gevolg is dus, dat voor een oud schip lager wordt ingeschreven en de maatschappij, tegen haar eigen belang in, om betrekkelijk een bagatel verschil in de vracht, dikwijls in schepen van achttien of twintig jaren laadt, wanneer er in alle opzigten deugdzame bodems van jeugdigen leeftijd in lading liggen. Voor de reederijen heeft deze wijze van vracht accorderen hare schaduwzijde, voor de maatschappij zelve komt ze ons echter ingeenen deele voor- deelig voor. Doch, zal men mij afvragen, wat moest zij dan doen? Het antwoord is eenvoudig: Handelen gelijk ieder koopman. Het zal geen handelshuis, noch te Amsterdam, noch elders, in hethoofd komen,om bij inschrijving voor belangrijke partijen scheepsruimte te bedingenzij geven hun vertrouwen aan een' cargadoor met wier, zij spreken, niet uitsluitend over het vrachtcijfer, maar tevens over zoo vele andere.omstau- digheden, die bij de keuze van eene scheepsgelegenheid in aanmerking komen; de cargadoor tracht partijen bij elkander te brengen, en in den regel is het natuurlijke gevolg, dat er eene vracht bedongen wordt, die zoo wel voor bevrachter als voor vervrachter billijk mag worden genoemd. Het ware, dunkt mij, te wenschen, dat de maatschappij zich meer en meer losmaakte van het exceptionele standpunt dat zij heeft ingenomen. In het najaar van 1SG0 heeft zij scheepsruimte voor kolen aangevraagd bij inschrijving, en veel te hooge vrachten moeten geven. Had zij gesproken met de menschen wier betrekking is den handel voor te lichten en te dienen, zij had stellig toen zoo hooge sommen niet besteed. Het is even min te wenschen dat zij V veel. pis dat zij te weinig be taalt, en hiertoe is maar één middeldat zij meer en meer zich zelve beschouwt als een gewoon handelaar. Vergeten wij niet, dat, doordien de buitengewone voordeelen die zij som tijds nog geeft, allengs kleiner worden, zij van zelve niet meer gelijk voorheen, als boven allen verre uitstekende wordt be schouwd; vergeten wij vooral niet, dat zij. door haar veel omvattenden werkkring.de hulp derspeciale deskundigen,(de cargadoors, de makelaars, de tusschenpersonen in één woord) meer nog behoeft dan een gewoon handelshuis. Ik zou dit beweren met vele voorbeelden kunnen staven. d. b. Men schrijft ons uit Utrecht 6 dezer De 7de voorlezing van den heer Busken Huëtmogtbij zijne hoorderessen en hoorders niet dien algeineenen bijval ver werven, die aan zijne vorige lezingen met zoo veel regt was ten deel gevallen. Was het geheel op den voorgrond treden der politiek, het bijna volslagen gemis aan behandeling der litteratuur, er de oorzaak van Voor een groot gedeelte zeker ja. In plaats van, gelijk meermalen vroeger, door den spre ker te worden binnen geleid in een kring van meer of min be roemde mannen op 't gebied der letteren, zagen wij ons de deuren van de voormalige stadhouderlijke danszaal te 'sGra- venhage ontsloten, om er getuigen te zijn van de eerste zitting der nationale vergadering op 1 maart 1796. Belangrijk moge die dag en die zitting geweest zijn voor de staatkundige bewe gingen in ons vaderland van hun gewigt voor onze letter kunde zijn wij niet overtuigd geworden. Wel troffen wij er een' Pieter Paulus, een' Adriaan Loosjes Pz., een' Simon Stijl e. a. aan, maar als politieke, niet als litterarische mannen. Zoo zagen wij bijv. bijna niets van den romanschrijver en dichter Loosjes, die toch voor ons doe, belangrijker zou geweest zijn dan liet kostuum van Siinon Stijl of de kleuren der sjerp van Pieter Paulus. Waartoe kon het zeer uitvoerig uittreksel uit het zeer onbeduidende dagboek van Adriaan Loosjes dienen, anders dan om ons een denkbeeld te geven van het onbedui dende en vervelend-langdradige der werkzaamheden van 's lands regering in die dagen? Maar was dat doel niet reeds voldoende en voor ons onderwerp veel beter bereikt door het geestige stuk, dat Busken Huët ons uit dr. van Woensel's „lantaarn" meedeelde, en voor welks meêdeeling wij den spreker dankbaar zijn De geestige en scherpe satyre, waar mede van Woensel, eene senaatszitting te Lucca schilderende, de ijdelheid, onbekwaamheid en onbeduidendheid onzer volksvertegenwoordigers in 1797 en volgende jaren heeft ge- geeseld, heeft zeker velen der hoorders van den heer Busken Huët begeerig gemaakt naar eene nadere kennismaking met de thans bijna vergeten „lantaarn." Even als de vorige lezingen was ook de 7de rijk aan puntige opmerkingen, al waren ditmaal sommige misschien niet fijn genoeg „voor het oog van de naald der aesthetica." Behar tiging verdient de geestige wenk van den spreker, om toch niet, door naast vader Cats, vader Feith, vader Tollens enz. ook mannen als Loosjes e. a. den vadernaam toe te kennen, een vaderliefje tot het meest geschikte symbool onzer neder- landsclie letterkunde te maken. Met veel meer voldoening keerden wij na 't hooren der Sste voorlezing huiswaarts. Ook hier nam de staatkundige toe stand van onsland weder eene misschien al te groote plaats in, maar toch kwam de letterkunde er meer tot haar regt. en waar iemand als Busken Huët over van der Palm, over Wolf en Deken spreekt, daar moeten zijne hoorders wel geboeid wor den. Het engelsch-russische leger is na zijn inval in Noord- Holland verslagen, en geheel 's Gravenhage viert feest. Vroeg- tijdig door de vreugdeschoten van het kanon uit hunne rust gewekt, spoeden zich de inwoners naar de plaats waar de nieuwe zegepraal der vrijheid plegtig wordt afgekondigd, om na het verlaten van dit luidruchtig tooneel zich in de Kloos terkerk te vereenigen, waar van der Palm, de agent der natio nale opvoeding, eene feestrede zal houden. Ook wij vernemen een gedeelte dier rede, maar hoe voortreffelijk gestileerd ze ook zij, we kunnen ons noch uit haar inhoud, noch uit haar vorm den verbazenden opgang verklaren, door van der Palm, die daarenboven altijd lezende sprak, als redenaar gemaakt, en de vraag, door eeue bejaarde dame later na't hooren van van der Paltn gedaan: „zou Cicero nog welsprekender ge weest zijn?" zou ons ongerijmd voorkomen, wisten we niet dat van der Palm ooktooneelspeler is geweest, d. i. door zijne uiterlijke voordragt bovenal dien ovenneesterenden invloed op al wie hem hoorde heeft uitgeoefend. Van der Palm stond, als agent der nationale opvoeding, aan het hoofd van eene der S afdeelingen van algemeen bestuur. Geneeskundig toezigt, de zedelijke ontwikkeling des volks, onderwijs, kun sten en wetenschappen waren onder zijn bestuur geplaatst. Maar heeft de voormalige en latere leydscbe hoogleeraar der oostersche talen in die staatkundige betrekking groote dien sten gedaan? Al is de latere onderwijs-wet van 1806 reeds onder zijn bestuur bewerkt, toch moet over Tt algemeed het antwoord ontkennend zijn. Het hooger onderwijs heeft van van der Palms staatsambt geene vruchten geplukt, en de kun sten hebben er niets aan te danken gehad. Van der Palm beschouwde zich in deze betrekking als „zedemeester der natie." De verwonderlijke traagheid waar mede, toen hij aan het bestuur was, voldaan werd aan een ver zoek der fransche regering, die tot model van eene marmeren buste van M. A. de Ruyter een afgietsel van des admiraals gelaat naar de amsterdamsche graftombe wenschte te ontvan gen, kan tot beeld dienen van die treurige langzaamheid en laauwheid, van dat gebrek aan energie en ondernemingsgeest, waarmee onze natie („een volk van catechiseermeesters, niet alleen in zwarte rokken maar ook onder ruischende man- tilles") toen bezield was en waarvan ze ook nu nog niet is verlost. En die ongelukkige toestand, die verslapping van den volksgeest zal voortduren, zoo lang een groot deel der natie het gebrek niet erkent en een ander aan demogelijk heid der herstelling wanhoopt. Betje Wolf en Aegtje Deken wanhoopten aan die herstelling niet. Busken Iluet deed het ons zien, terwijl hij ons de beide vriendinnen schetste in hare latere periode. Vroeger om hare patriottische gevoelens naar Frankrijk gevlugt. doch thansop eene stille achterkamer in den Haag woonachtig: doorliet schandelijk bedrog van haren zaakwaarnemer van bijna alle geldelijk vermogen beroofd, het meer dan oOjarig voorhoofd reeds met de rimpels des ouderdomsgegroefdzoo ontmoeten wij de beide vrouwen, en al wat we van haar hooren, doet ze ons kennen als echte optimisten. De druk der tijden heeft haren levensgeest niet uitgedoofd, hare opgeruimdheid'niet verminderd, hare geestigheid niet weg genomen. Hoor slebhts den geestigen berijmden brief, door Betje aan den heer Hen drik Vollenhoven te Amsterdam geschreven, en waarin zij om de kostelooze toezending van een kalfskop verzocht. Ten huize van den stads secretaris Arnolds, willen de beide dames er een aantal harer haagsche vrienden en vriendinnen op ont halen, en zoo toonen dat zij niet ondankbaar zijn. De gasten zijn genoodigd, en met meer spoed dan vroeger de lluyters buste te Pari js, arriveert het verwachte geschenk bij den heer Arnolds. Door Maurits Cornelis van Hall met zijn rijtuig afgehaald, begeven zich Betje en Aagtje naar de gastvrije woning, waar we op nieuw van een liefelijk en belangrijk tooneel getuigen zijn. Velen der volksrepresentanten zijn tegenwoordig; van der Palm. die heden morgen zijne straks vermelde feestrede in de Kloosterkerk heeft uitgesproken, ontbreekt even min als de ons van vroeger bekende Iviuker. Het diner is afgeloopen, en het gezelschap schaart zich in lossere groepen; dezen aan de theetafel, anderen rondom van Hall en Kinker. De staatkundige gebeurtenissen der laatste dagen, vooraL de overwinning in Noord-Holland, de mislukte afleiding in Gelderland en het gedrag van Daendels worden besproken; wij hooren er uit, hoe eenzij dig gewoonlijk de toenmalige toe stand des lands door het nageslacht wordt beoordeeldwij hooren er uit, dat de feestrede van van der Palm (die hier veel moest aanliooren dat in strijd was met menige bewering, 's morgens uitgesproken) dien toestand veel te gunstig voor stelt en dus voor ons niet tot de zuiverste bronnen behoort, om de gebeurtenissen en toestanden dier dagen te leeren kennen. Toen deengelschen en russen uitNoord-Holland verdreven waren, werden overal op nieuw de vrijheidsboomen geplant. Te Enkhuizen werden in den kuil, waarin hij straks zou worden opgerigt, eerst de zamengestelde Oranjevanen neer gelegd, die kort te voren van de huizen hadden gewapperd symbool hoe Oranje moest wijken voor vrijheid. Maar afkeu rend verhief zich eene stem, die voorspelde dat de boom, aan zijn voet met Oranje bemest, ook vruchten zou dragen waar aan iets geels, iets van Oranje was. Die stem heeft waarheid gesproken. De vrijheid van het laatst der vorige eeuw heeft de herrijzing van het Oranje-huis voortgebragt. Toch is de toestand anders dan vóór de groote omwenteling: toen groeide de vrijheid aan Oranje, thans groeit Oranje aan de vrijheid. Nog eenmaal hopen wij den heer Busken Huët over zijn onderwerp te zullen hooren; we zijn hem er dankbaar voor, dathij bij zijne 8 voorlezingen nog eene 9de wil voegen. Moge hij dan de nu nog zeer onvolledige schets van Wolf en Deken voltooijenmogen we haar dan ook als schrijfsters zien optre den Hoe het zij, de politieke achtergrond der schildering is, dunkt ons, nu genoeg afgewerkt, om de overige plaats bijna geheel te kunnen overlaten voor personen en zaken van letter kundige beteekenis. Beantwoordt de laatste lezing aan de eerste, dan vucht den hoorders van den heer Busken Huët nog een aangename, hoogst belangrijke eu zeer leerzame avond.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 1