tuigen daaraan medepligtig, en hen veroordeeld, de eersten
ieder tot eene geldboete van f 25 en de drie overigen ieder
van f 15.
Benoemingen en besluiten.
leger. Op verzoek eervol ontslag uit de dienst verleend
aan den officier van gezondheid 2e klasse A. F. Umbgrove.
van het regement grenadiers en jagers.
Kerk- en schoolnieuws.
Door tien grooten kerkeraad der evangelisch luthersche
gemeente te Utrecht, is tot predikant beroepen de heer J. W.
T. Lublink Weddik, te Zutplien.
Marine en leger.
O]) Zr. Ms. wachtschip te Hellevoetsluis wordt niet den 11
dezer geplaatst, de luitenant ter zee le klasse A. Jarman, van
Zr. Ms. transportschip De heldin, en worden overgeplaatst van
het wachtschip op De heldin, de luitenant ter zee le klasse
A. Rietveld, de adelborst le klasseH. J. Borgerhoft'van den
Bergk en de scheepsklerken D. A. van der Laan en J. Gallas.
Aan boord van dat schip wordt met voornoemd tijdstip als
le officier geplaatst de luitenant ter zee der le klasse jhr. A.
Meijer, en voorts de luitenant ter zee 2e klasse L. M. de Laat
de Kanter en de officier van gezondheid 2e klasse P. J. Feit-
kamp. benévens nog een zevental adelborsten le klasse.
In Indie zal de geheele etat-major overgaan, met uitzonde
ring van den kommandantook de ekwipage gaatgeheel over
met uitzondering van 2 onderofficieren. Verder zullen met
particuliere gelegenheid naar Oost Indie vertrekken, om zich
hij aankomst aldaar te stellen ter dispositie van den komman
dant der zeemagt, de officieren van administratie 2e kl. B. A.
Stieler, J. C. L. 11. van Welij en deoffic. vauadm. 3ekl. A.L.
Thierens. De offic. van adm. 2e kl. C. J. Vos zal benoemd
worden tot pakhuismeester te Amsterdam.
Naar men verneemt zal de offic. van adm. lekl. J. A. L.
den Ouden tot inspecteur worden bevorderd en als zoodanig
naar Oost Indie vertrekken.
Di Amsterdam ligt zeilklaar en zal hij gunstige gelegenheid
zondag van het IS'ieuwediep naar zee vertrekken.
Koloniën.
Uit de berigten per overlandmail van Oostlndieontvangen,
en de dagteekening dragende van 16 jan., blijkt dat in den
stand der zaken geene belangrijke verandering is gekomen.
Het Bataviaasck handelsblad zegt, dat de tijdingen uit
Ban dj er massing de zelfde zijn als bij het vertrek der vorige
mail, en laat daarop volgen: De vijand gaat voort met bier
en daar versterkingen op te rigten, die door de onzen zonder
veel moeite worden overweldigd. Het gouvernement schijnt
een spoedig einde van den opstand te verwachten, maar men
heeft ons met die verwachting reeds zoo dikwijls gevleid, dat
wij huiverig zijn haar thans als gegrond te beschouwen. Wij
gelooven aan geen duurzame» vrede, zoo lang Iiidayat en
Antasari niet in onze handen zijn. De inlandsche ceremonie
meester alhier, zal, naar men zegt. met eene zending worden
belast om hen en de overige aanvoerders vafi den opstand tot
onderwerping over te halen. Dit ware voorzeker een schitte
rende zege der diplomatie, maar wij durven er niet op re
kenen.
Overigens wordt de rust op de buitenbezittingen alleen
door amok-makers en zeeroovers gestoord. De eersten wor
den gewoonlijk op de plaats zelve afgemaakt; de laatstenzijn
onlangs in een hunner schuilhoeken, te Sajoessae (Sumbawa).
naar verdienste getuchtigd door Zr. Ms. stoomschip Reijnier
Claaszen, dat om hen op te sporen derwaarts gezonden was,
en het doel van zijn togt, in strijd met alle antecedenten, in
derdaad heeft bereikt. Hun kampong en praauwen zijn ver
brand, en eenige slaven vrijgemaakt, doch een nieuwe togt
van de Reijnier Claaszen en de Gedeh zal noodig zijn om het
roofnest geheel uit te roeijen.
Op het eiland Nias wordt de slavenhandel steeds op groote
schaal voortgezetmen heeft nog geen afdoende middelen
kunnen vinden om aan het bestaan van dien gruwel aldaar
een einde te maken.
Zijne exc.de gouverneur-generaal is den 16 december jl.
te Ban da Neira aangekomen, en zou den 21 dier maand van
daar vertrekken naar Amboina. Het verslag zijner reis is tot
dusver geheel onbelangrijk.
Eene andere reis. die van het japansche gezantschap naar
Amerika, is ten einde geloopen. Men weet nog niet of de rei
zigers door hun heer en meester in genade ontvangen, of als
gevaarlijke personaadjesonscbadelijkgemaaktgeworden zijn.
Het laatste ware meer overeenkomstig de japansche zeden,
doch het is mogelijk, dat het veelvuldig verkeer met vreem
delingen in den laatsten tijd daarin eene gunstige verandering
heeft te weeg gebragt.
Deheermr. J. H. Donker Curtius.de gewezen nederland-
sche commissaris in Japan, is voor eenige dagen van Siam,
waarheen hij met eene diplomatieke zending belast was, hier
aangekomen eu vertrekt met deze mail naar Europa.
Den 23 december jl. is te Soerabaya met goed gevolg te
water gelaten hetgouvernements ijzeren stoomvaartuig Boni.
Uit de Zuid-en Oosterafdeeling van Borneo wordt ge
meld, dat de stand van zaken een gunstig aanzien verkreeg.
Tot den 15 december hadden geene nadere ontmoetingen
met den vijand meer plaats gehad.
Volgens bij het bestuur ingekomen tijdingen, welke ech
ter nog allezins bevestiging vereischen, zoude Hidayat zende
lingen naar alle zijden hebben rondgezonden om de bevol
king aan te zeggen, dat hij zich terugtrok, niet meer tegen het
gouvernement wilde strijden, en aanried om slechts de be
velen van het gouvernement op te volgen. Ook zouden bij de
bevolking van Tabalong zendelingen van Pasir zijn gekomen
methetberigt.dat de sultan van dat rijk de opstandelingen
den raad heeft gegeven da partij van Hidayat en Antasari te
verlaten, en de zendelingen van den hoofd-opstandeling
Djahi, die bij hem hulp kwamen inroepen, heeft afgewezen.
In her>gten van daar, tot den 3 januarij. wordt nog van
eenige krijgatogten gewaagd, bij welke echter de opstande
lingen nergens hebben stand gehouden. Te Asem hebben zij j
gepoogd eene benting te verdedigen, doch deze is door de
manschap van den radja van Pegatan stormenderhand ver- j
meesterd, hi j welke gelegenheid een der beruchte hoofden van
den opstand is gesneuveld. Een ander hoofd is door zijne j
nabestaanden zeiven in onze handen geleverd. In de Marta- 1
poera was weder eene benting opgeworpen, doch de verdedi- I
gers hebben de aankomst eener kleine afdeeling, onder bevel
van den kapitein de "Wolff, niet durven afwachten, en hebben j
hunne versterking ontruimd, die dadelijk is vernield.
Brieven, in het huis van een der opstandelingen gevonden,
van den zoon van Antisari, getuigden van hunnen wanhopigen
toestand, en over het algemeen kon worden gezegd, dat de 1
bevolking meer en meer in onderwerping kwam en grooten- I
deels naar hare kampongs terugkeerde.
Aan een particulier schrijven uit Makassar van 5 novem
ber jl.. ons welwillend daartoe afgestaan, ontleenen wij het
volgende
„De commissie tot vrijmaking der slaven is alhier op loffe
lijke wijze ten uitvoer gebragt. Ik wed dat de meeste raen-
sclien in Nederland nu van meening zijn, dat de slavernij vol
komen is uitgeroeid, en toch bestaat de slavernij hij eene
inlandsche bevolking nog in v^Jhuk^cht. Alleen de christenen,
de chinezen, de arabieren en anuere vreemde oosterlingen
toonden geene slaven meermaar om die kwaal bij de inland
sche bevolking uit te roeijen, daartoe geloof ik dat ons gou
vernement de magt en middelen ontbreken. Die kwaal is zoo
diep m den volksaard ingeworteld, dat het zeker tot een alge
meenenopstand zou leiden, wanneer men zich daarmede ging
bemoeijen, terwijl het bovendien onnoemeli jke schatten zou
vorderen, als men eene eenigzins billijke schadeloosstelling
wilde verleenen. Hadden wij hier een groot leger, overeen
komstig met de uitgebreidheid onzer bezittingen, dan zou
men kunnen bepalen, dat de kinderen, welke voortaan gebo
ren werden, vrij zouden wezen, dat na een zeker aantal jaren
alle verbindtenissen, welke de menschelijke vrijheid belem
meren nul en nietig zonden zijn. Doch als men niet één
krijgsman tegen duizend inlandsche mannen kan overstellen,
zijn zoodanige bepalingen onbezonnen. Bovendien zijn er
nog eene massa inlandsche rijken, waarover wij niets hebben
te zeggen, of waar wij op zijn best een soort van leenheer
schappij uitoefenen. In zulke rijken worden inwendige zaken
naar eigen goedvinden geregeld. Wees dus niet verwonderd
als ik u schrijf, dat verleden zondag een slaaf van een voor
namen inlander een vreesselijke amok-partij heeft gehouden.
Eerst heeft hij zes zijner huisgenooten vermoord, daarna het
huis, waarin hij woonde, in brand gestoken, waarbij drie huw
bare meisjes, die in een gesloten kamer waren gevlugt, zijn
omgekomen, en eindelijk is hij zelf bij het verlaten van het
brandend gebouw door de inlandsche bevolking afgemaakt.
Hetgaf een pijnlijke indruk op Makassar. Eene niet noemens
waardige kleinigheid had tot dit geval aanleiding gegeven.
Zóó zijn de inlanders, wanneer de hartstogten in beweging
raken. Overigens zijn het menschen, die soms onbegrijpelijk
veel geduld aan den dag leggen en gemakkelijkte leiden zijn."
Verkoopingen cn aanbestedingen.
Heden zijn alhier in het openhaar geveild
Een huis, staande in de gemeente Grijpskerkeaan dePeke-
lingsweg, verk. tot afbraak voor f 255. Een huis, staande als
voren, verk. voor f 527. 67 roed. 30 ell. weiland opgeh. voor
f 581; 51 roed. bouwland verk. voor f 820; 52 roed. 30 ell.
bouwland verk. voor f 835 43 roed. 40 ell. bouwlamFverk.
voor f 615; 40 roed. 20 ell. bouwland verk. voorf5l0;42roed.
80 ell. bouwland verk. voor f 410; 39 roed. 20 ell. bouwland
opgeh. voor f33540roed. 70ell.bouwland opgeh. voor f339;
3S roed. 80 ell. bouwland opgeh. voor f335; 47 roed. 20 ell.
bouwland verk. voor f 40540 roed. 20 ell. bouwland verk.
voor f 4301 bund2 roed. 40 ell. weiland opgeh. voor f 1350;
58 roed. 30 ell. weiland opgeh. voor f999,25; 80 roed. 60 ell.
weiland opgeh. voor f 1550; 53 roed. weiland opgeh. voor
f825; 1 bund. 11 roed. 10 ell. weiland opgeh. voor f1250, alle
gelegen in de gemeente Sint Laurens; 2 bund. 89 roed. 80ell.
wei- en bouwland opgeh. voor f 3150,25; 1 bund. 6 roed.
30 ell. bouwland opgeh. voor f750,25 90 roed. 10 ell. wei
land opgeh. voor f 675.76; 72 roed. 30 ell. weiland opgeh.
voor f 1025, alle gelegen in de gemeente Grijpskerke.
Staten generaal.
tweede kamer.
Dingsdag werd door den voorzitter, na het overleggen van
eenige ingekomene stukken, gedeeltelijk met betrekking tot
de aftreding van den minister van Hall, o. a. medegedeeld dat
tot rapporteurs over het door de afdeelingen onderzocht wets
ontwerp op het regt van zegel voóVhandelspapier zijnhenoemd
de heeren van Eek, van Hcukelom, Begram, van Bosse en
Dirks. Daarna stelde hij voor, donderdag in behandeling te
nemen het wetsontwerp tot regeling van het koloniaal batig
slot over 1S58.
De heer Betz verlangde echter dat aan hem vooraf verlof
zou gegeven worden om aan het ministerie eenige vragen te
rigten, aangaande de redenen der aftreding van den heer van
Hall, en omtrent de voornemens «Ier overige leden van het
kabinet. Hij zeide zich daartoe genoopt te vmden, omdat men
zich, zijns inziens, in een eenigzins zonderlingen toestand be
vond tegenover dit ministerie, dat gedurende een jaar den
naam van een erkend hoofd gedragen heeft, en nu, daar de
minister-president zijn ontslag gevraagd en bekomen had,
zich zonder den heer van Hall bevond. In deze omstandig
heden en in den toestand waarin men verkeerde, die den
gang van alle werkzaamheden verlamde en belemmerde, ge
loofde hij dat de kamer regt had te weten, wat tot die aftre
ding aanleiding had gegeven, en welke de voornemens der
overige ministers waren.
De heer Mackay ondersteunde dat gevoelen, en daar de
minister van binncnlandsche zaken verklaarde dat de regering
bereid was de verlangde inlichtingen te verstrekken, werd den
heer Betz verlof gegeven woensdag zijne interpellatie te doen.
Toen de heer Betz woensdag het woord bekwam, ving hij aan
met te herinneren, hoe de heer van Hall vóór ruim een jaar,
belast werd met de zamenstelling van een kabinet. Deze
heeft toen aan zijnen last voldaan en gedeeltelijk leden
van het kabinet om zich vereenigd zijne politiek toege
daan, en gedeeltelijk nieuwe staatsmannen opgenomen, die
mede met de beginselen van den heer van Hall instemden.
Dus ontstond een ministerie van Hall. De vraag: was er over
eenstemming tusschen die ministers? bestond er, wat men
noemt, politieke homogeniteit; scheen toestemmend beant
woord te moeten worden: 1. omdat de politiek van den heer
van Hall was eene bekende politiek en de leden van het kabi
net, zich aan hem aansluitende, ook noodwendig daaraan
adhaesie schonken; 2. om (lat de heer van Hall als de ziel van
het kabinet optrad en in de gewisselde stukken zich steeds op
die homogeniteit beriep3. omdat spreker geloof hechtte aan
politieke eerlijkheid, en bij geen derleden politieke oneerlijk
heid wilde vooronderstellen, en 4. wees spreker op de aftre
ding van den heer van Zuylen van Nyevelt, die, na aanneming
van zijn budget, zich genoodzaakt zag het kabinet te \erlaten,
maar die aftrad omdat hij zich niet langer kon verantwoor
delijk stellen voor de politiek van den heer van Hall. Daar
door wilde spreker geen enkel verwijt rigten tegen de andere
leden van liet kabiViet, die hunne portefeuille behielden. Qc
heer van Zuylen trad af, omdat hij zich met de staatkunde
van den heer van Hall niet langer kon vereenigende overige
leden bleven aan,en moesten dus geacht worden met de ziens
wijze van dien minister ook toen nog eenstemmig te zijn.
Dit kabinet bleef bestaan, dat hij het kabinet der minder
heid noemde, (lat bij zijne optreding met wantrouwen werd
begroet, telken male slagen bekwam, dat bij iedere zegepraal
een morele nederlaag leed, dat zwak was in zich zelve en dus
onmogelijk kracht naar buiten kon vertoonen, dat homogeen
moge zijn geweest in zich zelve, maar niet met de vertegen
woordiging der natie. De minister van koloniën trad af, die
vervangen werd door een anderen minister, die zich dus mede
aan de staatkunde van den heer van Hall aansloot, ofschoon
diens vroegere beginselen dit niet deden vermoeden, en in de
plaats van den heer van Zuylen trad een minister op, die in
het geheel geene politieke antecedenten had.
Naauwelijks was dit ministerie weder bijeen, of wij hoor-
den, ging spreker voort, wederom van oneenigheid, oneenig-
heid over een ondergeschikt punt, en ter zelfder tijd vernamen
wij uit de Staatscourant dat de heer van Hall zijn ontslag
gevraagd en verkregen had. Daarmede hield het ministerie
van Hall op te bestaan. Met den grondslag viel het gebouw
ineen. Wij hebben op bet oogenblik dus geen ministerie meer,
maar slechts overgebleven individu's van het kabinet. Die
toestand mogt niet voortduren op nieuwen gvondslag moest
een nieuw gebouw worden opgetrokken. De overige leden
van het kabinet moesten dit zeiven inzien, en het was vooral
in hun belang, dat spreker kim de gelegenheid openstelde
zich te verklaren, de redenen mede te deelen van de aftreding
van den heer van Ilall en hunne voornemens bloot te leggen.
Ilier zou hij kunnen eindigen. Maar hij wenschte zijne
redenering consequent voort te zetten. Het kwam hem voor
dat in den tegenwoordigen stand van zaken, de gang van de
werkzaamheden der kamer werd belemmerd. De rei van
onvruchtbaren arbeid mogt niet vermeerderd worden. Spre
ker wenschte daarom na afloop der interpellatie voor te stel
len, dat de kamer hare werkzaamheden voorloopig stake.
De minister van binnenlandsche zaken, die namens de
regering het woord voerde, zeide te kunnen begrijpen dat de
kamer met bezorgdheid en belangstelling den toestand van
het land en der regering gadesloeg. Aan die belangstelling
willende te gemoet komen, was hij bereid op de gedane
vragen te antwoorden, echter voor rekening van den voor
steller latende, den vorm waarin ze waren ingekleed, de aan
leiding die tot het doen daarvan had geleid, en de toelichting.
Vóór dat hij tot die beantwoording overging deelde hij
eenige bijzonderheden mede over de zamenstelling en de
handelingen van het kabinet, en deed daarbij uitkomen, dat
de heer van Ilall niet was geweest het hoofd van het bewind,
in den zin waarin dit was opgevat, maar alleen de voorzitter
in den ministerraad gedurende den tijd van een jaar; eene
betrekking, waaraan men naar buiten wel had gegeven eene
politieke beteekenis, doch die niet in het besluit der benoe
ming was gegrond, zijnde de zaak alleen geweest eene zaak
van orde. Met betrekking tot de handelingen van het minis
terie deed hij.' opmerken, dat het begrip van de homogeniteit
van het kabinet niet zoo ver moest gedreven worden, dat de
leden tot in alle bijzonderheden met elkander eenstemmig
moesten zijn, maar dat er zamensteraming omtrent groote
beginselen bestond. Nimmer was het hem gebleken dat het
bewind dat der minderheid zou geweest zijneven min als de
groote tegenwerking waarop was gewezen, aangezien de
ondervinding had geleerd welke belangrijke zaken het tot
stand had gebragt, waardoor het bewijs had geleverd van niet
zwak te zijn geweest.
Aangaande de redenen der aftreding van den heer van Hall
gaf hij te kennen, dat, toen (le regeling van het voorzitter
schap op nieuw moest plaats hebben, dienaangaande ver
schil van gevoelen tusschen den heer van Hall en de overige
leden was ontstaan, om welke reden de eerste zijn ontslag
gevraagd en bekomen had. Deze aftreding maakte die van de
overigen, zijns inziens, niet noodig; wat gebeuren kon,hier
omtrent vermeende hij zich niet te kunnen uitlaten. Wel was
de raad gegeven dat de overgebleven ministers tevens hun
ontslag zouden indienen; maar daartegen moest hij stellen
de bijzonderheid dat de koning vrij in zijne keuze moest, zijn
en deze alleen had te beslissen wat in het belang van het land
en de toekomst oorhaar mogt wezen. In dezen onbeslisten
toestand geloofde hij niet dat het noodig was de werkzaam
heden te schorsen, want zoo lang de overige leden het ver
trouwen des koningsraogten blijven bezitten, stond tegenover
de kamer een verantwoordelijk ministerie, dat bereid was met
de kamer te handelen, als deze met hen handelen wilde. Over
de toekomst kon hij niet in bijzonderheden treden, en al kon