het aandeel van zijn nog te Sas van Gent gestalde paard in de
fouragemassa, over de zes laatste maanden van 1S60, toebe-
taalde f 6,90.
De advocaat-fiscaal drukte de raeening uit, dat, waar bena
deeling is, er altijd eene bevoordeeling tegenover moet staan.
Dit schijnt oppervlakkig zoo, maar gaat niet door. Spreker
zal het door een klein voorbeeld staven. Wanneer hij het
glas met water dat op zijn lessenaar geplaatst is, tegen den
grond werpt, zoo dat dit breekt, heeft er eene dadelijke be
nadeeling van den eigenaar plaats; maar wie is de bevoor
deelde? Niemand. Het verdient alzoo opmerking dat die
stelling in ieder speciaal geval aan een bijzonder onderzoek
behoort te worden onderworpen.
Spreker herhaalt verder dat uit de berekeningen en het
erkende feit dat de prijzen te Sas van Gent altijd hooger dan
elders waren, blijkt dat de kosten van het drooge voeder bij
de andere brigades, terwijl de klavervoedering plaats greep,
betrekkelijk niets minder waren.
Ter loops wil hij nog eene omstandigheid releveren, die
een groot bewijs levert voor de goede trouw van kapitein
Peeters. Het is bekend dat ook van de haver over de vier
brigades een middenprijs werd gemaakt, ter voorkoming van
aanmerkingen over het prijsverschil door den raad van admi
nistratie. Nu is het een onmiskenbaar feit dat te Sas van
Gent, waar Peeters verblijf hield, de prijzen altijd hooger
waren, zoo dat, als deze daarnaar was uitbetaald, hem altijd
meer had toegekomen dan nu hij naar een voor al de brigades
gelijkelijk vastgestelden middenprijs werd betaald.
Met betrekking tot de vroeger aangehaalde sententie van
20 junij 1837 heeft spreker de hem onbekende omstandigheid
vernomen, dat de tegenwoordige advocaat-fiscaal destijds op
trad als verdediger van den daarbij betrokken hoofdofficier.
Hij betuigt eerbied te hebben voor ieders overtuiging, ook
waar die, door een veranderd standpunt, verschilt van vroegere
inzigtenmaar het is toch bijna ondenkbaar datart. 17 van
het crimineel wetboek, die zoo bekende en min gelukkige
bepaling waarmede de minst ervarene,in krijgsraadszaken, zoo
vertrouwd is, niet even goed in 1837 als thans bekend was. 1)
En thans verklaart pleiter, zijne taak als geheel volbragt te
kunnen beschouwen. Het hoog militair geregtshof is na de
uitvoerige debatten, na de heldere en gedetailleerde uiteen
zetting aller onderdeelen, naar hij zich vleit, grondig bekend
geworden met deze geheele zaak. Gij, hoog edel gestrenge
heeren! roept hij den leden toe gij waart mensch vóór
dat gij regter waart! En zou dan nu bij u, als mensch, de in
nerlijk gevestigde overtuiging kunnen bestaan, dat ten deze
aan strafbare ontrouw en valschheid moet gedacht worden?
Het beginsel, dat wij met regtmatigen trots in onze wetgeving
zien weggelegd, is bovenal dit: dat de regter, ook bij den
ongunstigsten schijn, ja de volledigste bewijzen tegen eenen
beschuldigde, geene veroordeeling behoeft uit te spreken, als
hij de hartgrondige overtuiging mist dat werkelijk boos op
zet aanwezig is. Kan men nu aannemen, dat een man als
kapitein Peeters een roemrijke, eervolle loopbaan als met e'e'n
pennestreek zou uitwisschen voor de ellendige winst van
enkele centen 't Is onmiskenbaar dat er onnaauwkeurighe-
den zijn gepleegd, maar even zeer dat deze het uitvloeisel
waren van de slechte voorschriften op het beheer, waarover
de strengste veroordeeling is uitgesproken door de met het
begin dezes jaars nieuw ingevoerde voorschriften. Het kan
niet anders, of er bestond bij den beklaagde volkomene goede
trouw, terwijl geene benadeeling heeft plaats gehad. Met
kalm vertrouwen ziet hij dan ook'sbofs beslissing tegemoet.
De zitting wordt hierop voor een kwartier uurs geschorst.
Daarna wordt het woord verleend aan den heer advocaat
fiscaal voor 's konings zee- en landmagt, tot dupliek.
De heer mr. W. J. van I-Ioytema vangt aan met de taak
van het openbaar ministerie bij het hoog militair geregtshof
bovenal daarom hoog ernstig te noemen, omdat bij de daartoe
betrekkelijke voorschriften is bepaald dat de advocaat-fiscaal
het laatste aan het woord is. Daarin, spreker mag het niet
ontveinzen, ligt als het ware iets onedelmoedigs. Wei behoort
het door hem gesprokene immer de vrucht van ernstige over
tuiging en onafhankelijke beschouwing te zijn, maar hier
vooral, waar den verdediger geen wederwoord wordt toege
staan. Hij wil er zich dus zorgvuldig van onthouden om eenig
onderwerp ter sprake te brengen, waarover de verdediging
niet reeds bare beschouwingen heeft geleverd dat is dubbel
noodzakelijk bij den bestaanden strijd tusschen de beschul
digden onderling.
Aller gewigtigst voor den wachtmeester Noutenzouhet
zijn, wanneer inderdaad bleek van zedelijke overmagt, door
den kapitein op hem uitgeoefend. Immers, ook bij bet vonnis
was de vrijspraak van een, en de verzachtende straf van een
anderen beklaagde op die aangenomene omstandigheid ge
grond. Maar men ziet overliet hoofd dat juist de vrijgespro-
kene Carels, in een onmiddellijk verband daarmede gezegd
wordt de administratie te hebben geleerd van Nouten. Het is
alleen de vraag of die zedelijke dwang werkelijk op Nouten
ook is uitgeoefend. Om dat naauwkeurig na te gaan, is het
dadelijk noodig den persoon van kapitein Peeters nader te
beschouwen. De fiscaal verklaart zich lange en ijverig met
deze geheele procedure te hebben bezig gehouden. Hij ont
veinst niet, dat het vonnis, hoe uitvoerig ook, niet helder alle
bewijzen bevat. Daarom moest hij,zoo wel als de verdediging,
met veel arbeid die bewijzen opsporen; beide zijn in dien
arbeid geslaagd, hoe verschillend ook de opvatting der feiten
moge zijn. Hoe komt nu kapitein Peeters hem voor Han
gende de procedure ontving hij van het departement van
justitie een geheel dossier stukken, met betrekking tot ano-
1) Het meermalen genoemd art. 17 van liet crimineel wetboek voor
het krijgsvolk te lande, is van den volgenden inhoud
Indien er eeuige misdaden mogten voorkomeu.welke bij dit wetboek niet
zijn omschreven, zal men zich in het straffen eu heoordeelen van dezelve
zooveel doenlijk moeten schikken naar de artikelen van dit wetboek, dio
met de voorjrekomene misdrijven ten aanzien van hel misdadige de meeste
overeenkomst hebben.
nyme klagten, tegen dien officier ingediend. De procureur-
generaal in Zeeland en de officier van justitie te Goes geven
hunne gunstige meening te zijnen opzigte te kennen. Al die
stukken zond hij aan den betrokken auditeur-militair. Deze
vroeg, wat daarmede moest gedaan worden, en sprekers ant
woord lag voor de handdaarvan het noodige gebruik te
maken, waar hij zou meenen dat dit belangrijk was om licht
over de zaak te verspreiden. Als slotsom Yan zijn onderzoek,
zegt de fiscaal, had hij eene gunstige meening omtrent den
kapitein, en hij vroeg zich afhoe het mogelijk was dat een
geacht officier, na zulk een loopbaan, zijne antecedenten in
eens zon verloochend hebben, om eene dusdanige onnaauw-
keurige administratie te voeren Ook thans moet hij zich het
antwoord op die vraag schuldig blijven, en niet dan uit de
omstandigheden is eenige explicatie te vinden.
Met betrekking tot het punt van den beweerden zedelijken
dwang heeft spreker bij zijne eerste rede geene melding ge
maakt van de aangevoerde order van denkapitein.om de prij
zen van den haver op te geven, en nader den middenprijs te
regelen. Zoo als zijn verdediger te regt deed opmerken, is dit
meer dan eenig ander geschikt om een blik te slaan in des ka
piteins karakter. De raad van administratie had vroeger zijne
verwondering te kennen gegeven over het prijsverschil op de
onderscheidene stations,waarop destijds voldoende toelichting
werd gegeven, maar Peeters vermeed die aanmerking en gaf
niet bedektelijk, maar officieel order aan de brigade-
kommandanten om hem de aankoopsprijzen op te geven, ten
einde, feitelijk in zijn privé nadeel, zoo als is aangetoond, den
middenprijs teregelen. De fiscaal verklaart die handelwijze
niet volkomen te kunnen goedkeuren, maar vindt haar in elk
geval niet misdadig. En uit zoodanige handelwijze zou Nou-
tens verdediger nu willen afleiden,dat de kapitein door derge
lijk bevel om de prijzen aan hem op te geven, zedelijke over
magt op den wachtmeester uitoefende, en de laatste dus niet
vrij meer kbn handelen.
De fiscaal verklaart verder, dat hem gebleken is dat de wacht
meester den middenprijs van de overige artikelen opmaakte.
Inderdaad deed laatstgenoemde dan ook alle aankoopen en
was dus geen ander bevoegd tot die opmaking, zoo dat geloof
kan gehecht worden aan de verklaring van kapitein Peeters,
dat hij zich daarmede niet inliet. Inzonderheid geldt zulks
van de maand junij 1859, toen het beheer nog feitelijk door
Nouten werd gevoerd. Wel is waar. had de kapitein zijn visum
moeten weigeren aan de betrekkelijke staten. Maar wanneer
men wenscht des kapiteins zedelijk overwigt tebetoogen, dan
behoort men allereerst te leveren het bewijs, dat deze onder
meerder medewerkte tot vaststelling van den algemeenen
middenprijs.
Ten opzigte der missive van den majoor van Citters, waarbij
deze zeide datf kapitein Peeters zijne ondergeschikten demo
raliseerde, wil spreker geenszins ontkennen dat in het alge
meen kan gezegd worden dat men zulks doet, wanneer tnen
zijne onderhoorigen als het ware noodzaakt onware kwitan-
tien over te leggen, maar dat stelt volstrekt geen zedelijke
ovenuagt daar.
Men heeft herhaald, dat onbewezen is dat door Nouten in
de plaats van een ration hooi slechts een ration stroo (en geen
twee) zouden zijn verstrekt. De fiscaal heeft dit niet zonder
grond beweerd, want, welke uitleg ook moge gegeven worden
aan sommige verklaringen door den heer van Lier aangehaald,
de wachtmeester Nouten zelfheeft zulks bepaaldelijk erkend
in de instructie.
Het staat alzoo vast dat de wachtmeester zich dus daarmede
heeft bevoordeeld, al mogt hi j daarvan een deel aan een ander
hebben overgedragen. De verdediger van Nouten heeft met
betrekking tot de gevondene winststaten opgemerkt dat deze
geregtigd was tot verdeeling der overwinst onder de manschap
pen zijner brigadewant dat zij hun toebehoorde. Die bewe
ring is echter ontvaar,want niet de manschappen van ééne bri
gade, maar die van de geheele kompagnie zijn de daarop regt
hebbenden. Bij het vonnis is echter aangenomen dat de be
wering onbewezen is, volgens welke die gelden geheel aan den
kapitein werden overgegeven. De fiscaal meent dat hij zich
dus mogt onthouden van een nader onderzoek hiervan, even
zeer als hij het onnoodig heeft geacht eenige punten aan te
roeren, zoo als den door Nouten aan den auditeur-militair ge-
rigten brief uit de gevangenis en andere ondergeschikte zaken,
door de instructie aan het licht gebragt.
Terwijl de fiscaal verklaart met betrekking tot de qualifica-
tie der feiten aan het slot zijner rede nog een woord te zullen
spreken, verdedigt hij verder de toepasselijkheid der doorhem
aangehaalde sententien in zake beheer van de menage. Bij
de erkende waarheid dat de aard van het beheer zeer veei
overeenstemming heeft, trok hij alleen een paralel, om te doen
zien, dat in soortgelijke zaken een dusdanig oordeel door dit
geregtshof was uitgesproken. Wat betreft de meermalen
reeds genoemde sententie in de zaak van den brigadier J. C.
Koks, is door den heer van Lier de opmerking gemaakt dat
deze nu eens ten voordeele, dan weder ten nadeele door hem
zou zijn aangehaald.
Het openbaar ministerie zegt de fiscaal 3peelt niet op
die wijze met woorden; het is volkomen onafhankelijk, en
zoekt niet naar argumenten maar naar de waarheid. Reeds
vro'éger toonde hij aan. dat de onvolledige grondslag der pro
cedure aan het hof aanleiding gaf om het crimineel wetboek
niet toe te passen, maar dit kan geenszins worjjen gelijk ge
steld met niet-ontvankelijk verklaring. Van die duidelijke
verklaring bij zijnen eersten termijn had die verdediger nota
kunnen en moeten nemen, en niet andermaal en ten onregte
zulks den fiscaal voor de voeten moeten werpen.
Tot eene korte beantwoording van den verdediger van ka
pitein Peeters overgaande, moet hij al aanstonds doen opmer
ken dat, zoo al in zijne conclusie van antwoord eenige weife
ling mogt doorstralen, deze alleen betrekking heeft, niet tot
de beslissing over schuld of onschuld, maar tot de meerdere of
mindere mate van schuld. Hij herhaalt dat de kapitein zich
heeft bevoordeeld, en dat de fouragemassa is benadeeld. Bij
de berekening, door de verdediging geleverd, mag het legstroo
niet in aanmerking komen, want dit is ook geheel buiten de
fourage der maréchaussee.
Even zeer herhaalt de fiscaal dat men niet kan uitgaan van
de stelling dat kapitein Peeters, tijdens de klavervoedering
nog meer bekostigde dan de rijkstoelage welke hij ontving.
De eenig geldige vergelijking zou kunnen gedaan worden met
den effectief kostenden prijs van het fourageren bij de man
schappen. Immers, de kapitein in privé kon wel veel duurder
voedsel verschaften en dat dan in vergelijking brengen. De
minister van oorlog geeft te kennen dat bijv. ook kosten van
beslag soms uit de fouragegelden moeten worden bestreden,
en op die wijze kon de kapitein zijne rekening wel opvoeren
door het is wel absurd, maar mogelijk zijn paarden met
zilver te doen beslaan.
Om de stelling te wederleggen, dat tegen eene benadeeling
van zelve eene bevoordeeling moet overstaan, heeft men een
gelukkig voorbeeld bijgebragt, dat intusschen meer aardig
dan juist is. Althans bij een geldelijk beheer, zoo als het hier
geldt, is de stelling zonder eenigen twijfel onwederlegbaa.r
De fiscaal acht dan ook volkomen bewezen dat ten deze de
fouragemassa is benadeeld.
Men heeft verder gezegd dat hij die het meerdere mag, ook
liet mindere wel zal mogen. Dat is eene stelling, die goed
klinkt en in liet afgetrokkene moge opgaan; hier is het onjuist.
Wanneer men zich al geheel moge onttrekken aan de fourage
massa, dan staat men ook bij den raad van administratie be
kend als geen deel daarvan uitmakende, maar men mag zich
geenszins ten deele er aan onttrekken, wanneer men admini
stratief toch blijft aangemerkt als deelgenoot.
Wat den kapitein Peeters is te laste gelegd, kan tweederlei
qualificatie genoemd worden: I. als arrondissements-kom-
mandant te hebben medegewerkt tot liet onnaauwkeurig be
heer, en toegestaan dat uit de fouragegelden werd bestreden
een te kort in het magazijn, en 2. dat hij ratificeerde een staat,
waarop zijn paard voorkwam als de volle rations in natura
genietende. De verrekening is, zegt men, eene privé zaak
tusschen den kapitein en den wachtmeester, en eerstgenoemde
bemoeide zich natuurlijk niet met de kas. Spreker verklaart
dat ook wel eens gedacht te hebben, maar die bewering gaat
juist niet op, omdat ook des kapiteins paard voorkomt op de
verantwoordingsstaten. Dat de voedering met droog voeder
bij de brigades welke daarmede voortgingen, betrekkelijk niet
goetlkooper is geschied dan te Sas van Gent en Axel tijdens
de klavervoedering, is een feit dat niet wordt betwist, doch
ook niets ter zake afdoet.
Wat nu de qualificatie der feiten betreftde kapitein viseerde
fautieve verantwoordingsstaten; art. 17 van het crimineel wet
boek is door den krijgsraad toegepast, en bij gevolg vermeent de
advocaat-fiscaal dat ook art. 200 toepasselijk is. Art. 17 heeft
de verdediging genoemd een min gelukkige bepaling; ofschoon
spreker zich met het daarin vervatte voorschrift niet zoo on
voorwaardelijk kan vereenigen, is het in vele gevallen toch
zeer wenschelijk en noodzakelijk. Bij het crimineel wetboek
is onmogelijk alles kunnen voorzien worden, wat zich in mili
taire delicten zou kunnen voordoen. Wat nu betreft het ver
strekken van visum, heeft spreker zich afgevraagd of dit in ze
delijken zin niet nog afkeurenswaardiger is dan het onnaauw
keurig beheer zelf. Door dat teekenen voorgezien toch alleen,
konden de staten worden comptabele stukken, die als geldig
bij den raad van administratie mogen worden overgelegd.
Wat nu betreft de aangehaalde sententie van 20 junij 1887
verklaart spreker dat hij deze en alle andere sententien alleen
heeft aangehaald om te doen zien, hoe in deze en gene zaak
ten tijde liarer behandeling het oordeel was van het hoog
militair geregtshof. Het behoeft geen betoog dat, bij vorde
ring in leeftijd en ondervinding, bij veranderde tijdsomstan
digheden, het inzigt in zaken ook vaak eene wijziging on
dergaat, hetgeen spreker bij ondervinding verklaart te weten.
Wat moet in den gegeven stand der zaken herhaalt
thans de advocaat-fiscaal, aan het einde zijner dupliek gena
derd de straf zijn Zoo als hij in zijne eerste rede aan
toonde, is ook hij van oordeel dat er in groote mate verzach
tende omstandigheden bestaan; de bij het vonnis aangenomene
heeft hij zelfs nog uitgebreid en toegelicht. Ten opzigte van
kapitein Peeters, herbaalt hij zijne meening, dat geenszins de
administratie in dier voege is ingerigt, opdat hij er eenige
winst bij zoude behalen. Zijn dan de als bewezen aangeno
mene feiten van dien aard, dat er eene cassatie van dien offi
cier moet worden uitgesproken In hoe verre hebben de
verzachtende omstandigheden bij het vonnis genoeg gewo
gen Wanneer hij nagaat dat bij den eisch van den auditeur
militair voor den kri jgsraad wasgeeischt: voor den wachtmees
ter Nouten een jaar kruiwagenstrafen wegjagen als eerloozen
schelm, en.voor kapitein Peeters den derden graad van cassa
tie, zoo als die omschreven is bij art. 32 van het crimineel wet
boek. dan vraagt spreker met hoogen ernstis de afstand tus
schen de bij.de.wet bedreigde en de uitgesprokene straf, voor
eerstgenoemden (een jaar detentie in de gewone gevangenis)
niet oneindig grooter dan voor laatstgenoemden (vervallen
verklaring van zijne militaire charge).
De advocaat-fiscaal eindigt, met te herhalen dat hij weifelt,
niet over schuld of onschuld, maar omtrent de meerdere of
mindere mate van schuld. Met klem bepaalt hij er de aan
dacht der leden van dit hoog geregtshof bij, dat de eisch van
bet openbaar ministerie altijd wordt opgevolgd door de ge
wone formule „of zoodanige andere straf als het hof in het
belang eener goede justitie zal geraden oordeelen." Die for
mule staat gedrukt onder alle van het officie uitgaande stuk
ken, maar vooral ten deze is zij meer dan een ijdele vorm.
Waar hij dus handhaving moet vragen van het vonnis, op den
22 november 1860 gewezen door den krijgsraad in de 5c
militaire afdeeling,daar maakt hij, voor zoo veel den kapitein
Peeters aangaat, met den meesten nadruk op die salutaire
clausule opmerkzaam.
De debatten worden daarop verklaard te zijn gesloten.
[De dag der uitspraak is nog niet bepaald.]
SNKLPERSDUUKKKItlJ VAN DE GEBROEDERS AI1KAHAMS.