verklaringen afgelegd. De fiscaal wenscbt den kapitein daar
over niet hard te vallen, maar hij is toch verpligt er op te
wijzen. Hij gelooft gaarne diens verklaring dat Peeters, in het
naauw gebragt, ontsteld en zenuwachtig, somtijds verward,
zich niet altij d j uist kon verdedigen. Maar, wat mag, wat moet
de ambtenaar van het openbaar ministerie in deze doen Het
zelfde wat bij het vonnis is gedaan: in het midden latende wat
hierop te zeggen valt, de verklaringen van den beschuldigde
als geldig aannemen, waar die in het verband der zaak allen
schijn van waarheid voor zich hebben, ook al werden ze som
tijds later weder ingetrokken of verzwakt. Daarom mag als
bewezen worden aangenomen dat de kapitein reeds veel vroe
ger bekend was met de wijze waarop de voedering, in strijd
met de reglementaire bepalingen, uit andere bestanddeelen
Was zamengesteld.
Spreker gaat hierop in bijzonderheden na, wat in deze is
verklaard. Bij zijn schrijven van 25 October 1S59 zegt de ka
pitein dat de handelingen van Nouten buiten zijne voorken
nis zijn geschied. Is het denkbaar dat de kapitein een geheel
jaar lang bijv. zou onbekend zijn gebleven met de wijze
waarop het paard van zijn oppasser van Zal, dat op zijne eigene
stal stond, werd gefourageerd Op eene zeker zeer naïve
vraag tot den majoor van Citters gerigt, of het kapitein
Peeters geoorloofd was, zich sedert september 1S58 niet meer
te vergewissen welke bestanddeelen voor dc fourage werden
aangekocht, is door dezen, zeer natuurlijk, ontkennend geant
woord. In zijne eigene standplaats is het ondenkbaar dat hij
met zoo iets onbekend bleef.
Voorts blijkt dat op 13 september 1859-kort vóór de
inspectie door den kompagnieskommandant het eerste hooi
weder te Axel werd gelost. Dit strijdt met de opgave van
Peeters dat hij reeds vóór den 10 der zelfde maand order gaf
om voor Sas van Gent hooi uit Axel te doen halen.
De zitting wordt hierop voor een kwartier uurs geschorst.
Bij de hervatting der zitting gaat de advocaat-fiscaal er
toe over, het bewijs te leveren, dat kapitein Peeters ook ken
nis moet hebben gedragen van het voederen der paarden met
klaver, over junij, julij en de eerste helft van augustus 1S59.
In den aanvang ontkende de kapitien die wetenschap, doch
bij zijn verhoor van 10 april 1S60 bleek dat hij wel degelijk
hiermede bekend was, en dat wel reeds op een tijdstip, ante-
rieur aan junij 1859. Trouwens, acht de fiscaal dit zoo boven
twijfel verheven, dat hij het onnoodig acht alle afwijkingen
na te sporen, waartoe de beschuldigde geleid werd om een
begonnen onwaarheid zoo mogelijk vol te houden.
Te dezen aanzien erkende de gedetineerde, en dat is van
belang, ofschoon het reeds van elders is bewezen, dat er door
de klavervoedering winst is bekomen. Aan den kapitein
werden door den wachtmeester over de 2opgenoemde maan
den bepaalde sommen uitgekeerd; de verdediger leverde te
dien aanzien eene berekening, en betrekkelijkbetgeoorloofde
dier verwisseling van het voeder en de verantwoording onder
de bestaande gedrukte rubrieken, verwijst de fiscaal naar liet
ook in den aanvang der tegenwoordige audiëntie kenbaar
gemaakte gevoelen van den minister van oorlog. Als het nu
waar is, dat eene verwisseling van ingrediënten, onder voor
waarde dat het zelfde geldelijk bedrag werkelijk wordt be
steed is geoorloofd, en de verantwoording blijkens degedrukte
modellen der maandstaten mogt geschieden, herleid tot de
daar uitgedrukte bestanddeelen, dan mag de fiscaal niet ver
zwijgen dat daarin ligt opgesloten de toelating van onware
kwitantien.
Maar. het mag geenszins uit het oog verloren worden, dat,
zoodra de verantwoorde som grooter is dan de werkelijk be
stede prijs, ontrouw wordt gepleegd. Intusschen vermeent de
fiscaal dat de kapitein werkelijk meer bekomen heeft dan
hem competeerde, maar tevens is het eene onorastootelijke
waarheid dat zulks een gevolg was van den loop der
omstandigheden; dat hij het geenszins deed om zich iets
toe te eigenen, om eenige winst te doen, maar in dien
toestand toch in elk geval en zij het ook après coup voor-
deelen genoot en dus in casu ontrouw is gepleegd. Er
zijn echter, en spreker zal daarover later meer bepaald spre-
ken. zeer verschoonende beschouwingen bij. Hij zou dan ook
een oogenblik aarzelen eene mindere straf te eischen. als het
icr niet gold een officier van het wapen der koninklijke
maréchaussée, van een korps, dat zoo als hij in den aanvang
vau zijn betoog breeder uiteen zette tevens belast is met
de opsporing van misdrijven, en hij gevolg liet voorbeeld van
strikte eerlijkheid behoorde te geven. Dit wenscht spreker
juist hier te laten voorafgaan, omdat hij thans overgaat tot het
betoog dat de kapitein Peetera zich zeiven bevoordeeld heeft.
Bij deze beschouwing wenscht pleiter zich voor een oogen
blik te plaatsen op het meer ruime standpunt van de verdedi
ging. Zich bepalende bij het tijdperk der klavervoedering,
kan hij aannemen dat de kapitein over de eerste maand de
verantwoordingsstaat heeft geviseerd, in weerwil dat daarop
5 paarden waren uitgetrokken in plaats yan 4, en alstoen
order gaf om den middenprijs te verminderen. Maar de vol
gende maanden ging hij voort met viseren. Was het genoeg,
toestemming tot stroovoedering te geven ouder voorwaarde dat
het geheele geldelijk bedrag moest worden besteed, zonder
zich te vergewissen dat die voorwaarde werd nageleefd?
Als de verdediger spreekt van geene geldelijke winst, moet
de fiscaal dajir tegenover stellen, dat in ieder geval de fourage-
massa is beiiadeeld en ten haren koste een te kort is gedekt,
hetwelk in het magazijn bestond. Hij trad hierop verder in
eenige bijzonderheden, ten betooge dat zoodanig te kort van
36 rations hooi trouwens spreekt slechts een getuige van
30 rations onbestaanbaar-was, omdat in het geheele jaar
geen hooi in voorraad is geweest. Verder blijkt dat het pro
cesverbaal der opname van het magazijn op 31 mei 1859
ten eenenmale fictiefis, en geenszins sluit met het daaraan
volgende verbaal, zoo dat de berekening op deze stukken
gegrond, mede moet vervallen.
Ten opzigte der bewering, dat ook door den kapitein
Peeters geenerlei benadeeling van anderen is geschied, moet
de fiscaal verder doen opmerken, dat niet opgaat de bewering
dat de uitgave altijd nog is gebleven beneden de van rijks
wege verleende toelage. Immers die rijkstoelage kan nooit,
maar alleen de werkelijke uitgaaf moet de maatstaf zijn,waar
naar eene eigen bevoordeeling is af te meten.
Verder wordt eene vergelijking geleverd met den midden-
prijs, en zoodanige middenprijs was immers in de besprokene
tijdvakken geheel fictief, dus kon niet tot grondslag strekken.
Een middenprijs kan alleen gevormd worden, zoo als vroeger
is uiteengezet, uit de bijeentrekking der effectieve aankoopen.
Voorts sprak de verdediger van de bevoegdheid des kapi
teins om zich te onttrekken aan de fourage massa. Dit wordt
in het afgetrokkene toegestemd, maar dan moet ook ten
eenenmale geen aandeel worden genomen in het fonds. Een
maal daarin deel genomen zijnde, mag men niet, buiten mede
weten van den kommanderenden officier en den raad van
administratie (bij wien de officier bekend staat als deelge
noot) daarvan zich ten deele onttrekken.
Ten aanzien van het 5e punt, door den verdediger van kapi
tein Peeters besproken, dat geen eigene bevoordeeling heeft
plaats gehad, merkt de fiscaal aan, dat het geheele proces wel
is waar loopt over zeer geringe geldsommen.doch de bewijzen
voor bevoordeeling lossen zich, naar zijne meening, op in het
vonnis; er is winst behaald op de klavervoedering, kapitein
Peeters kreeg restitutie, en dus hij deelde in de voordeelen, hoe
gering ook. Nu heeft de verdediger eene berekening gele
verd ten opzigte van het paard des kapiteins en zijn oppasser,
waaruit zou voortvloeijen dat hij in tegendeel nog meer uit
gaf aan fourage dan hij ontving. Bij het vonnis is echter, naar
sprekers oordeel te regt, aangenomen dat zulks hier de vraag
niet kan zijn. Wanneer is bewezen dat de kapitein zich gel
den liet uitbetalen, kan hij zich niet verantwoorden door het
in rekening brengen van het vrijwillig door hem verstrekte
dure voedsel. Op de fouragemassa was door de klavervoede-
ring winst, en reeds daarin deelde de kapitein als regtlieb-
bende in die massa. De fiscaal meent alzoo dat de geheele
geleverde rekening is gegrond op een onjuist denkbeeld.
Voorts heeft de verdediger ook van het legstroo gesproken
en dit mag bi j eene vergeli jking, volgens spreker, niet worden
in rekening gebragt, omdat de manschappen verpligt zijn
daarin afzonderlijk zelve te voorzien. Waar nadeel is en
bet bestaan daarvan acht spreker bewezen daar is, zegt hij,
j van zelve ook bevoordeeling.
Ten opzigte van het negende punt, door den advocaat van
kapitein Peeters besproken (de qualificatie der feiten) wenscht
i de fiscaal allereerst op te merken dat laatstgenoemde was ge-
steld boven, en de onmiddellijke chef van Nouten.Hij herhaalt
dat de brigade-kommandanten de verantwoordings-staten op-
j maken en de juistheid daarvan wordt geconstateerd door de
arrondissements-kommandanten. Nu zegt men: het rijk is
niet te kort gedaan, zoo lang niet meer besteed is dan de door
- den koning vastgestelde indemniteit. Dit moge waar zijn,
maar in ieder geval is de fourage-massa benadeeld, en dat
deze is eene militaire administratie,of daarmede gelijk gesteld,
wil hij thans betoogen.
Bij onderscheidene sententien van dit hoog militair geregts-
hof is aangenomen dat het beheer van de ménage der solda
ten, welke eigenlijk ook alleen geldt de inviduen, toch als
geheel staande onder het gezag der militaire autoriteit, in reg-
ten wordt geacht te zijn eene militaire administratie. Bij drie
sententien, waar het gold onderofficieren-menagemeesters, die
zich hadden schuldig gemaakt aan ontrouw opzigtens die
menage, in art. 200 van het crimineel wetboek voorliet krijgs
volk te lande toegepast, ofschoon in een dier gevallen, krach
tens de artt. 53 en 54-, slechts eene veroordeeling tot militaire
detentie is uitgesproken.
Voortsjis beweerd dat kapitein Peeters zelf geen administra
tie heeft gevoerd. Dat is in strikten zin waar, maar het von
nis spreekt dan ook, krachtens art. 17 van het crimineel wet
boek. zijne veroordeeling uit wegens een misdrijf, „het meest
overeenkomende met de feiten, genoemd in art. 200." De
door de verdediging aangehaalde sententie van 20 junij 1837
is naar de raeening van den heer advocaat-fiscaal, ten deze
niet zoo geheel van toepassing. Daar betreft het ook een
hoofdofficier, die geviseerd had onware verantwoording-
sta ten. Die geheele zaak is aan spreker bij uitnemendheid
bekend, want bij hare behandeling, had hij zelf, die thans het
openbaar ministerie bij dit hoog militair geregtsbof waar
neemt, de eer op te treden als verdediger voor den beklaagden
hoofdofficier. Men zie echter in dat geval de conclusie van
den toenmaligen advocaat-fiscaal bij's konings zee-en land-
magt, en men zal ontwaren dat aldaar bij het oorspronkelijk
vonnis alleen was melding gemaakt van art. 200, en geens
zins met verwijziging naar art. 17, en het is juist dat, wat hier
alles afdoet. Naar het burgerlijk regt zou hier sprake zijn van
strafbare medepligtigheid.
Thans is de fiscaal genaderd tot zijne beschouwing over
de straf. De in het vonnis zelf reeds uiteen gezette verzach
tende omstandigheden zijn drieërlei: 1. de gunstige antece
denten der gedetineerden; 2. het zeer geringe der benadee
ling, en 3. dat de gebrekkige inrigting der modellen en
voorschriften voor het beheer schijnt gewettigd te hebben
eene aanvankelijk geringe, en trapsgewijze meer belangrijke,
afwijking in de getrouwe invulling, enz.
De fiscaal wenscht die bij het vonnis gevoerde redenering
nog uit te breiden. Hij herinnert het te dezer zake uitgebragfc
en meermalen aangehaald advies van zijn exc. den minister
van oorlog. Nu wil spreker aannemen datook de verwisseling
met groen voeder geoorloofd is, ofschoon dit doel op andere
wijze te bereiken was, namelijk door vormelijke aanvrage.
Intusschen mag worden aangenomen en dat is eene ver
zachtende omstandigheid van hoog gewigt dat de door
kapitein Peeters genotene eigene bevoordeeling, is het gevolg
van de in den laatsten tijd gebruikelijke onregelmatige ver
antwoording, en in geenen deele dat die verantwoording voor
bedachtelij k derwijze is ingerigt, met het oogmerk dat hij er
voordeel uit zou trekken. Ofschoon spreker dan ook meent
dat er ontrouw is gepleegd, wil hij met den meesten nadruk
zijn gevoelen uitspreken, dat het behaalde voordeel tlfafchèi
doel. maar eenig en alleen hel uitvloeisel der handelingen is ge
weest. De fiscaal heeft zich met hoogen ernst afgevraagdof
de handelingen van kapitein Peeters, in een militair mogen
geacht worden te zijn van zoodanige zedelijke strekking, dat
daardoor wordt gewettigd, diens cassatie uit te spreken. Ilij
verklaart het vonnis van den krijgsraad, zoo als hij reeds
deed bij zijne conclusie van antwoord op de conclusie van
eisch door den impetrant in hooger beroep ingeleverd, te moe
ten handhaven, omdat, zoo als hij bij den aanvang zijner rede,
ter vorige audiëntie, meer uitvoerig heeft uiteen gezet, liet in
deze geldt een officier van het wapen der maréchaussee,
iemand die in zijne dubbele en hoogst belangrijke betrekking
van militair en hulpofficier van justitie bovenal een voorbeeld
van gestrenge pligtsbetrachting moest geven. Hij mag daarbij
echter niet ontveinzen, dat hij den wensch koestert dat de
leden van het hoog militair geregtsbof vrijheid mogen vinden,
neen dat zij uit hetgetrouwen ernstig onderzoek dezer ge
heele zaak naar hunne innige en wel gevestigde overtuiging
geraken mogen tot de toepassing van zoodanige mindere of
andere straf op den kapitein Peeters. als zij in het belang
eener goede justitie zullen geraden oordeelen.
De openbare zitting wordt hierna opgeheven tot vrijdag
voormiddag.
SNELPERSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS, UITGEVERS VAN DE MIDDELBURGSCIIE COURANT.