vraagd, verklaarde dit register slechts te hebben onderteekend
a la suite van al de direct belanghebbenden, en dus vertrou
wende dat zij dit naauwgezet zouden hebben nagegaan. Bij
gevolg moest hij zich ten slotte zelf verdedigen door de op
merking, dat die mede teekenende manschappen dan in de
eerste plaats verantwoordelijk waren voor de onjuistheid.
Nu werden die tien ondergeschikte manschappen mede in
staat van beschuldiging gesteld, en het werd hun kenbaar ge-
m.aakt dat zulks geschiedde naar aanleiding van de verklarin-
en des kapiteins en op zijn verzoek.
Van daar hunne vooringenomenheid tegen den man wien
zij, zeer ten onregte, ook hun ongeluk wijtten. Trouwens zijn
al die beschuldigden later en naar sprekers overtuiging te
regt, vrij gesproken, op grond dat later gebleken is dat het
feheele bedoelde register no. 13 alleen was een bijboek, ge-
eel van buislioudelijken aard, en ingesteld, niet op last van
de bevoegde magt, maar volgens het persoonlijk gevoelen van
den kapitein Olivier.
Ad VI. Ten aanzien van dit punt: dat de kapitein Peeters
even min anderen heeft willen benadeelen en ditook niet heeft
gedaan, verklaarde de heer Borsius kort te kunnen zijn. Aan
schade, door het rijk geleden, valt onmogelijk te denken zoo
lang de fouvages niet meer kostten dan de van rijkswege ver
strekte indemniteit. Ook de d us genaamde fouragemassa werd
niet benadeeld, hetgeen spreker door eenige cijfers aantoont,
speciaal tijdens het tijdperk derklavervoedering. Toen kostte
(over junij, julij en augustus 1859 gezamenlijk) de fourage
per man en per paard dagelijks te Sas van Gent f 1,781, te
Axel f 1,784, te Oostburg f 1,73 en te Aardenburg f 1,73£. Bij
gevolg was het totaal cijfer over driemaanden te Sas van Gent
6 cent, of per maand 2 cent, duurder dan op de stations waar
opgegeven is dat destijds droog voeder werd gebruikt, en dit
verschil is nog minder dan onder gewone omstandigheden, als
wanneer altijd het ration te Sas van Gent, ook als een gevolg
van de speciale ligging dier plaats, meer dan 2 cent kostbaar
der was dan elders. Niettegenstaande over die zelfde maan
den dus geen droog voeder was verstrekt, heeft de fourage
massa ontvangen 92 dagen voor 5 paarden ad 65 cent f 299,
terwijl slechts is uitgegeven in junij 30 dagen ad 64$ cent,
julij 31 ad 59 cent en augustus 31 ad 55£ cent voor 5 paarden
volgens den vastgestelden middenprijs te zamen f275,22^,
zoodat de fouragemassa eene bate had van f 23,77^.
Ad VII. Bij dit punt erkent pleiter dat hij genaderd is tot
dat, hetwelk hij ook moet beschouwen als het zwakste in zijne
verdediging. De geregtelijke contenance van den kapitein
was namelijk bet valt niet te ontkennen in den aanvang
niet zeer gelukkig en het is vooral te dien opzigte dathij reden
heeft te bejammeren, niet vroeger met den beschuldigde in
kennis te zijn geweest. Wave hij van den aanvang der instruc
tie af. zijn raadsman geweest, dan had hij hem dadelijk kracht
dadig aangespoord om, als Peeters zich bewust was welligt
reglementaire onjuistheden te hebben kunnen begaan, aan
stonds met de meest mogelijke rondborstigheid alles open en
bloot te leggen. Dat deed Peeters echter niet geheel in den
aanvang; wèl later; wèl bij zijne aan den krijgsraad ingele
verde memorien.
Intusschen is die houding geheel te expliceren uit de per
soonlijkheid van denman. Van onaanzienlijke afkomst, kon
hij met regtmatigen trots terugzien op zijne loopbaan, terwijl
hij naast God alleen aan zich zeiven verpligtwas wat hij tot
biertoe met zoo veel onderscheiding geworden was. En nu zou
liij, die zoo ijverzuchtig op zijne eer was, eensklaps te regt
staan wegens reglementaire overtredingen, welke ook vaak
eene gestrenge straf te duchten hebben. Eene te ver gedrevene,
misplaatste eigenliefde bragt er hem toe om, plotseling geroe
pen om zich te verantwoorden, te spreken van officieuse en
niet officiële bekendheid met de wijzigingen in de voeding
enz. Strikt genomen zijn die uitdrukkingen nog te verdedi
gen, daar officieel toch wel zal zijn blijkens schriftelijke mis
siven van de bevoegde autoriteiten, en dat die bewoordingen
niet zoo ongebruikelijk zijn, blijkt daaruit dat ze ook voor
komen in eene bij de processtukken aanwezige missive van
den majoor van Citters. Pleiter protesteert intusschen nadruk
kelijk tegen eene verklaring in het nadeel van den kapitein,
aan zijne hiervoren uiteen gezette houding welligt te geven
bij eene oppervlakkige en afgetrokkene beschouwing.
Ad VIII, „de exceptie van niet-ontvankelijkheid van den
militairen strafregter om van deze zaak kennis te nemen, op
het eenvoudig initiatief van den auditeur-militair, zonder
voorafgaand bevel, magtiging of aanklagte van des kapiteins
meer of min onmiddellijken chef," verklaarde pleiter mede
zeer kort te kunnen zijn, en dat wel hoofdzakelijk omdat hij
in het belang van zijn cliënt hoopt, dat deze in casu niet zal
worden toegegeven, daar hij een grondig onderzoek van de
geheelc zaak hoogst wensclielijk acht oin tot eene vrijspraak
te geraken. Alleen ter wille der consequentie, roert pleiter
dan ook nu nog dit middel aan, hetwelk hij bij de ingeleverde
memovie in eersten aanleg meende te moeten aanvoeren. Hij
mag echter niet voorbijgaan, hoe deze opmerking is gerescon
treerd door den auditeur-militair bij diens consideratien in
antwoord op de bedoelde memorie. Daar toch leest spreker
„dat uit de voorwaarde, volgens welke een auditeur, om be
noemd te kunnen worden, aan een der nederlandsche univer
siteiten gegradueerd moet zijn, de gevolgtrekking mag wor
den geput dat hij kan lezen, en genoeg gezond verstand bezit
om dit met oordeel te doen," enz. Is dat spot of valsch ver
nuft. dan is zulks hoogst afkeurenswaardig in een geding
waarvan liet wèl of wee van een gezin.de eer van een neder-
larvdsch officier, afhangt. Is het ernst, dan gaat de stelling
volstrekt niet op, ook blijkens sententien van dit hof, waarbij
zoo menigmaal vonnissen van krijgsraden, bij welke feiten als
misdaden gestraft waren, in appèl werden vernietigd en gekwa
lificeerd overtredingen van het reglement op de krijgstucht.
Onder anderen beroept hij zich op de reeds meermalen aan
gehaalde sententie van den brigadier Koks ten vorigen jare.
Inmiddels is spreker er dankbaar voor, dat hij bij de zelfde
consideratien opmerkzaam is gemaakt op een koninklijk be
sluit van 16 november 1818, waarbij in den aanhef wordt ge
zegd dat „ter wegneming van het wezenlijk bezwaar dat de
beklaagden na eene dikwijls langdurige preventieve gevan
genschap, slechts schuldig worden bevonden aan overtreding
van het reglement van krijgstucht, enalzoo reeds feitelijk eene
zwaardere straf ondergingen dan hun bij vonnis wordt toege
legd," de kommandanten zijn aangeschreven, ondermeer, om
vóór de arrestatie het advies in te winnen van den auditeur
militair, terwijl bovendien de geest van de regtspleging bij de
landmagt en van het crimineel wetboek aantoont dat d e hoofd
officieren, na eene ingediende klagt, moeten beslissen of er eene
vervolginglater al of niet behoort ingesteld te worden. Hier
bij vindt pleiter onwillekeurig aanleiding om de eenige vrees
te bespreken welke hem is bijgebleven, dat namelijk op kapi
tein Peeters de minste straf, eene disciplinaire, mogt worden
toegepast. Met klem beroept hij zich dus op het aangehaald
koninklijk besluit, om aan te dringen dat ook zoodanige ver-
oovdeeling niet moge volgen, voor hem die reeds zoo zwaar
beproefd is.
Eindelijk ten IXde wil spreker nog met eenige woorden de
qualificatie der feiten bespreken. Met het oog op de vooraf
gegane uiteenzetting van alle feiten en omstandigheden, her
innert hij hierbij, dat Pe.Cters is veroordeeld krachtens art. 200
van het crimineel wetboek voor het krijgsvolk te lande, we
gens feiten, het meest overeenkomende met ontrouw of falsi-
teit in eene militaire directie of administratie, commissie of
bewind van penningen. Volgens pleiter outbreken hier ech
ter de criteria van valschheid, en hij beroept zich daarbij op
eene sententie van dit hof van 30 junij 1837, waarbij op een
hoofdofficier, die valsche bescheiden voor „gezien en goedge
keurd" had geteekend, bedoeld artikel niet is toepasselijk
verklaard, uit overweging dat deze niet was gesteld in eene
geldelijke administratie of bewind van penningen en dus ook
daarin geene ontrouw heeft kunnen plegen.
Ten slotte verklaart pleiter, aan het einde zijner taak gena
derd, dat hij deze eensdeels eene zeer moeijelijke, anderdeels
eene hoogst aangename mag noemen. Aangenaam vooral,
omdat hij zich in deze meer dan ooit gelukkig roemde, door
zijne ambtsbetrekking te zijn geroepen om met volle overtui
ging onregt af te breken en regt op te bouwen. Hij w^enscht
verder te besluiten met een woord van dank voor de hem be
toonde welwillendheid, en vooral de voor den pleiter zoo
hoogst aangename en bemoedigende oplettendheid,waarmede
zijne rede is gevolgdeen verzoek om verschooning, waar hij
welligt zich somwijlen teveel mogt hebben laten beheerscben
door zijn gevoel, door zijne overtuiging; een wensch, dat de
leden van het hoog militair geregtshof, die als menschen zeker
meer gezind zijn vrij te spreken dan te veroordeelen, in deze
het geluk mogen smaken om naar pligt en geweten met volle
overtuiging er toe gebragt te worden om den kapitein Peeters
vrij te spreken.
Alsnu wordt het woord verleend aan den heer mr. W. J.
van Hoy tem a, advocaat-fiscaal voor 'skonings zee-en land
magt. Inden aanvang zijner sierlijke rede wijst deze er op,
dat alle zaken vatbaar zijn om Van verschillende standpunten
te worden beschouwd. Hij acht het in deze vooral voor de
verdediging gelukkig dat ook deze zaak in dat lot deelt. Hare
taak toch, is onschuld en trouw toe te lichtende zijne, het be
wijs te leveren van schuld en ontrouwom de uitspraak van
den eersten regter te adstrueren, te beschouwen, te handha
ven. De verdediging vervulde hare taak op uitnemende wijze,
en wordt baardoel bereikt, dan volgt eene vrijspraak. Als het
gevolg van sprekers uiteenzetting zou echter eene veroordee
ling voor de deur staan. En eene veroordeeling van wie Van
een kapitein en een wachtmeester van het wapen der konink
lijke maréchausse'e, die zoo wel krijgslieden als hulpofficieren
van justitie zijndie ter eenre onder de bevelen staan van den
minister van oorlog, ten anderen onder die van den minister
van justitie, wier relazen, krachtens art. 437 van het wetboek
van strafvordering, als bewijzen in regten geldendie volgens
art. 32 en volgende van dat zelfde wetboek zijn belast met liet
onderzoek en de nasporing van misdrijvendie zoo als de
auditeur in de processtukken zeer juist heeft opgemerkt be-
hooven omgeven te zijn door een krans van braafheid, eerlijk
heid en goede trouw. En beide appellanten hebben zeer gun
stige antecedenten. Nu is het mijne taak vervolgt de fis
caal ora aan te toonen dat er een tijd kwam, waarop beide
die gunstige gedragslijn hebben verloochend. Beide beklaag
den beschuldigden elkanderde wachtmeester zijn chef, de
chef zijn onderhoorige. Het openbaar ministerie behoort van
zijn onafhankelijk standpunt aan te toonen de grenzen, waar
die wederzijdsche beschuldigingen ophouden waar te zijn.
Met aandacht en ernst onderzocht hij de vele processtukken,
en hij hoopte er toe gebragt te kunnen worden om te conclu
deren tot vrijspraak van den kapitein Peeters. Hij won alle
mogelijke inlichtingen in hij den minister van oorlog; hij
kreeg die in ruimte, en legde ze openhartig over, gaf ze dei-
verdedigingin handen. Thans kent hij volledig de betrok
kene administratie, en hij heeft zich tot liet besluit gebragt ge
zien dat er schuld bestaat, dat er ontrouw gepleegd is. In die
meening werd hij, ook na de gehoorde uitnemende verdedi
ging der appellanten, niet tot wankelen gebragt. De fiscaal
verklaart dat bij hem de volgende hoofdpunten ontwijfelbaar
vast staan:
1Er is in casu gevoerd beheer van gelden, administratie of
bewind van penningen.
2. De posten, in uitgaaf gebragt, zijn gestaafd door onware
kwitantien.
3. De brigade-kommandanten hebben dat beheer gevoerd
en de arrondissements-koramandanten hebben het gejustifi-
ceerd. wetende beide dat meer in uilgaaf was gebragt, dan
werkelijk uitgegeven is.
4. Door die meer in uitgaaf gebragte gelden zijn natuur
lijk anderen benadeeld en hebben zoowel de brjgade-kom-
mandanten als de arrondissements-koramandant zich zeiven
bevoordeeld.
5. Wanneer hier sprake is van beheer van gelden, zou dan
art. 200 van het crimineel wetboek niet toepasselijk zijn?
Alvorens tot de ontwikkeling van deze punten over te gaan,
wenscht de fiscaal echter een woord te rigten tot den verdedi
ger Yan kapitein Peeters, die zich een vrij scherpe uitval
veroorloofde tegen den heer auditeur-militair in de 5e militaire
afdeeling. Men heeft gezegd dat uit diens consideratien bleek
zekere animositeit tegen iemand, die feitelijk onverdedigd
was. Wanneer de fiscaal daarop thans het stilzwijgen bewaarde,
zou ook van den auditeur kunnen gezegd worden, dat hij
is aangevallen toen hij zich niet kon verdedigen. En spreker
kan hem verdedigen. Hij bewees door de overlegging van
alle stukken die ook wapenen in de hand der pleiters zijn,
de volkomene onafhankelijkheid van liet openbaar ministe
rie. Maar, zou de auditeur-militair in Zeeland inlichtingen
kunnen inwinnen, zoo als de advocaat-fiscaal dat kan
Mogt deze zijne chefs voorbijgaan en zich dadelijk tot een
minister wenden IS een, maar hij deed wat hij kon en moest
doen. Gaarne gelooft spreker aan de waarheid zijner verkla
ring, dat de met zoo veel naauwgezetheid en zorg gevoerde,
langwijlige doch noodzakelijke instructie hem eene onge
steldheid berokkende. En wat is de hoofdoorzaak van die
zoo langdurige en uitvoerige instructie? Deze: dat een der
eerste processtukken, een brief van kapitein Peeters, onware
opgaven behelst. Dien gedetineerde, dien hij thans ook in
zijue persoonlijkheid beter heeft leeren kennen, wil hij daar
over niet liard vallen; zijn toestand leverde veel verschoon
baars op. Maar de auditeur verdient den lioogsten lof voor
de wijze waarop liij deze omslagtige procedure lieeft geleid.
Dat hij volkomen onpartijdig was, bewijst zijne ontzenuwing
van de aanvankelijk door den wachtmeester tegen den kapi
tein ingebragte beschuldiging, alsof alle gelden, voortsprui
tende uitliet verschil tusschen de vroeger door de verdediging
genoemde ware en onware kwitantien door hem aan den kapi
tein zouden zijn afgedragen. Bij spreker is dan ook thans de
volkomene overtuiging gevestigd, dat die beschuldiging niet
alleen geheel in strijd is met de waarheid, maar dat daarvoor
zelfs geen de minste grond bestaat.
Ten betooge dat er ten deze beheer is gevoerd in den zin
der wet. treedt de fiscaal hierop in eene uiteenzetting. De
brigade-kommandanten voeren dat beheer feitelijk. Hoe
vreemd dit voor ondergeschikten klinke het is een feit; zij
zijn liet die belast zijn met den inkoop van alles, met de ont
vangst der voorschotten van den raad van administratie en de
indemniteiten der officieren; zij vormen de fouragemassa (die
door de verdediging bereids is omschreven;) zij doen maan
delijks rekeningen geworden aan de arrondissements kom
mandanten, en deze rekeningen worden ten grondslag gelegd
voor de kwartaalsrekeningen, opgemaakt door den raad van
administratie bij de koinpagnie. Dit alles blijkt uit de
instructie, en nog meer: driemaandelijks wordt een zooge
naamd respect geopend door dien raad. hetwelk gedebiteerd
moet worden voor alle uitgaven bij de brigades gedaan, en
ook voor weidegel den, wanneer daarvoor contracten zijn ge
sloten, en gecrediteerd voor het montant der in het geheel van
rijks wege vastgestelde fouragegelden. Uit den geheelen loop
der instructie, blijkt verder dat een der manschappen zien
nooit kan verantwoorden door aan te geven dat hij eigener
autoriteit voor zijn ongesteld paard kosten, als bijv. van wei
den, heeft moeten maken.
De fiscaal gaat hierop nog in bijzonderheden na, welke
administratieve regelen vroeger en thans geldende waren voor
de bijzondere rekeningen bij iedere korapagnie en voorts met
betrekking tot het onderhoud der paarden van de officieren
bij dit wapen. Hij ontveinst niet dat hij in het afgetrokkene
ule vergunning vreemd vindt om door hen deel te doen uit
maken van de fouragemassa der kompagnie, en hen bij gevolg
gelijke belangen te geven als hunne ondevhoovigen. Daav uit
vloeide echter voort, dat eigenlijk het fouragebeheer twee
derlei was, deels voor de officieren, die zelve hunne indemniteit
maandelijks ontvingen en daarvoor per kwartaal kwitantie
gaven, doch maandelijks in de kas der brigade moesten over-
storten deels voor de manschappen, wier indemniteit werd te
goed gedaan bij wege van voorschot aan den brigade-kom-
mandant, op den 1 der maand. Het aandeel der officieren in
de fouragemassa, of liever hunne indemniteit, was alzoo naar
sprekers beschouwing, een onvervreemdbaar en onverander
lijk bestanddeel van die massa geworden. Vroeger werden
de maarulelijksche verantwoordingsstaten vegtstreeks door de
brigade-kommandanten opgezonden aan den raad van admi
nistratie, doch deze oordeelde beter dat zij eerst werden
onderworpen aan de goedkeuring der arrondissements-kom-
mandanten, en, blijkens de daartoe betrekkelijke circulaire,
door dezen geteekend als gezien voor juistbevinding. In liet
breede te wederleggen wat de verdediging aanvoerde, dat dit
visum alleen strekken zou voor de becijfering, acht spreker
onnoodig, dewijl hij niet gelooft dat aan een dusdanig argu
ment door dezen verdediger veel waarde kan gehecht, worden.
En toch is ook het nazien der cijfers op die staten niet zoo
bijzonder eenvoudig. Tot regt verstand van (le hier opge volgde
uiteenzetting der verschillende kolommen, legt dc fiscaal hier
toe aan den voorzitter een gedrukt model over, hetwelk hij in
de kleinste bijzonderheden nagaat, met aanwijzing der invul
ingen in goederen en geld.
Hierna treedt de fiscaal in eene nadere uiteenzetting, welke
beteekenis het woord middenprijs in deze heeft (zoo als dit
ook reeds door de verdediging is geschied;. Hij acht dit vooral
belangrijk, omdat, zijns inziens, de wachtmeester Nouten,
door onware voorstellingen van said os, in de magazijnen in
voorraad opgegeven op den 1 der maand, en evenzeer aan het
einde dier maand gebragt als over, de zoo doeltreffende instel
ling van het bepalen van dien middenprijs ten ecnenmale tot
een hersenschim heeft gemaakt. En toch op dien onjuisten
middenprijs is het systeem der verdediging gvootcmleels ge
grond. Spreker heldert dit door een voorbeeld op en toont
deonregelmatige'en fictieve administratie van den wacli tinees
ter aan. Op dit beheer nu moest de kapitein toeziendoor
diens visum werd de maandstaat geldig, en zoo als deze bij
een zijner verhooren heeft erkend, was dit toezigt ingesteld,