r niet, omdat hij zich niet bewust is dat de verdediging aan be kwamer handen zou kunnen worden toevertrouwd, maar om dat zeker niemand meer dan hij op den toon der innige, heilige overtuiging zou kunnen spreken omdat welligt een ander de zaak zonder den persoon zou behandelen en voor hem beide onafscheidelijk zijn. Spreker stipt hierop aan, dat hij vóór 10 maauden onbe kend was met kapitein Peeters. Toen deze zich, juist even vóór zijne arrestatie, bij hem aanmeldde, was hij uit den aard der zaak zeer tegen liera ingenomen. Met achting steeds be zield voor den krijgsmansstand, voor de kenmerkende kiesch- heid op de eer, de heiligheid van het woord, de camaraderie welke over het algemeen, vooral bij den nederlandschen ofli- cier wordt aangetroffen, kwam het hem ondenkbaar voor, dat èn zijne gelijken in rang èn de als een gematigd man bekende auditeur-militair in Zeeland, zonder zeer stellige en onweder- legbare bewijzen van schuld, eenen kapitein zouden doen ar resteren. Deze moest dus wel schuldig zijn. En toch, bij iedere nadere kennismaking, steeg de gedeti neerde in sprekers achting; bij iederen blik, dien hij, soms onder zeer vreemde omstandigheden, in zijn hart mogt slaan, verwierf hij zich daarop telkens meer aanspraak, en zóó ont stond eene hartelijke vriendschap.Hierna schetste spreker met vlugtige trekken des kapiteins loopbaan. Zuid-Nederlander van geboorte, nam hij in 182S als volontair dienst bij de kaval- lerie en werd spoedig wegens zijn uitmuntend gedrag bevor derd tot wachtmeester. Tijdens het uitbreken der belgische revolutie te Maastricht in garnizoen, was de desertie bij zijn regement enorm. Peeters wederstond echter alle verzoeking, en sloeg zelfs eene schriftelijke benoeming tot len luitenant bij de „chasseurs," hem ongevraagd toegezonden, van de hand. Hij bleef zijn koning getrouw en oefende door zijn voorbeeld een zoo gunstigen invloed uit, dat hij voor het front van het geheele garnizoen door den generaal Dibbets allen ten voorbeeld gesteld werd. In 1832 werd hij tot 2en luitenant, en in 1840 tot len luite nant bevorderd. Zoo wel op voordragt van onderscheidene speciale diensten als zijne overplaatsing in 1853 bij het wapen der koninklijke maréchaussee, bewijst genoegzaam dat hij zich aller achting verwierf. Bij dit wapen onderscheidde hij zich zóó, dat in 1856 een kapiteinsrang boven de formatie voor hem werd gecreëerd, en hem het luitenantschap Zeeland werd toevertrouwd, Pleiter gaat hierna echter eenige jaren terug, en moet een punt aanroeren dat ten deze niet mag verzwegen worden, in 1840 te 's Hage in garnizoen ging Peeters, die in het roomsch-katholiek kerkgenootschap was opgevoed, tot het protestantsche over, en geheel in overeenstemming met zijne persoonlijkheid was hem dit niet genoeg, maar voerde zijne overtuiging hem er toe om zich aan te sluiten bij vele exclusief protestantsche vereenigingen, zoo dat hij weldra een hevig bestrijder werd van den godsdienstvorm welke vroeger ook de zijne was. Pleiter kent zich vrij van sectengeest, maar in deze procedure, welke zoo als hij zich uitdrukte zijn hoofd met een zoo treurige kennis van personen en zaken heeft ver rijkt, doch zijn hart zoo heeft verarmd in zijn geloof aan goede trouw en menschenwaarde, is hij toch tot de overtui ging gebragt dat hoe onverklaarbaar dat in ons land en in den tegenwoordigen tijd ook klinken moge sectenhaat een zeer groote rol heeft gespeeld. Op deze plaats, in het openbaar, wil spreker er alleen op wijzen, dat het opmerking verdient dat nagenoeg al de getui gen in twee afdeelingen kunnen gesplitst worden: eene welke in zijn voordeel, de andere welke bepaald tegen hem getuig den. Blijkens aller extract-stamboek behooren, met uitzon dering van de beide mede-veroordeelden al de beschuldigers van Peeters tot zijn vorig al de zulken die zich gunstig voor hem verklaarden, tot zijn tegenwoordig kerkgenootschap. De gevolgtrekkingen hieruit laat spreker aan ieders oordeel over, met voorbehoud, later nog sterker sprekende en even onwederlegbare voorbeelden aan te voeren. Ook in Staats-V laan deren bleef Peeters, welligt wat on- voorzigtig, ijveren voor zijne overtuiging. Van daar dat hij zich weinig vrienden en veel vijanden verwierf. Niet minder dan vijf anonieme klagten werden er tegen hem ingediend, en alle bleken bij onderzoek louter laster te behelzen. De pro cureur-generaal in Zeeland heeft bij een dier gelegenheden zelf schriftelijk (blijkens eene missive, welke bij de proces stukken is overgelegd) een loffelijk getuigenis van Peeters af gelegd, en geeft daarin ookniet onduidelijk te kennen dat die laster veelligt zijn oorsprong vindt in den sectenhaat, waarop vroeger gedoeld is. Spreker rigtte hierop een woord van opregten dank aan den heer advocaat-fiscaal voor de welwillendheid hem in deze zaak betoond. De erkentelijkheid daarvoor brengt hem er toe, om zich te onthouden van al wat kwetsend zou kunnen schijnen voor het openbaar ministerie. En toch, hoe geheel anders zou hij moeten spreken, wanneer hij zich hier bevond tegenover den heer auditeur-militair in de 5e militaire afdee- ling. Dien ambtenaar zou hij met klem onder het oog moeten brengen dat de kapitein Peeters hem volstrekt geen dank ver schuldigd is voor de leiding dezer zaak, voor eene langdurige instructie, die bijna een jaar aanhield, Yoor eene preventieve gevangenis van zeven maanden, voor een Iangwijlig onder zoek van zaken, die niet in regt^treeksch verband stondentot deze procedure. Als van zelve gevoelt spreker zich intusschen geleid tot eene onderlinge vergelijking van de wijze, waarop deze zaak in Zeeland behandeld is, en hier gevoerd wordt. Uit den eiseh van den auditeur-militair, uit zijne consideration op de memorie van verdediging spreekt, naar sprekers raee- ning, zekere animositeit, die allerminst zou mogen worden aangetroffen bij eene krijgsraadsprocedure, waar de beklaagde feitelijk schier onverdedigd is-, althans ten deze is aan spreker, als zijn raadsman, zelfs de eisch niet bekend gewor den. dan na de veroordeeling. Hoogst aangenaam steekt daarbij af de heldere, onpartijdige voorstelling der feiten in de conclusie van den fiscaal, waarbij wel is waar de bevesti ging van het vonnis gevraagd wordt, maar zóó oneindig veel voorkomt tot verschooning. Zijne vergelijking voortzettende, herinnert spreker dat beide ambtenaren zich op een vreemd terrein bewogen en licht behoefden. De auditeur-militair zocht dat op eigenaar dige wijze bij twee officieren van administratie, en dat wel bij wege van een stel vragen, zóó geformuleerd dat inhetafge- trokkene het antwoord a priori in het nadeel van den gede tineerde moest zijn. zoo als de laatste dan ook zelf verklaart dat hij die cathegorische vragen niet anders zou hebben kun nen beantwoorden. De heer fiscaal daarentegen zocht dat licht bij de eenige competente autoriteit, bij zijne exc. den minister van oorlog, en geeft diens adviezen extracts ge wij ze aan de verdediging op de meest lieusche wijze in handen en bovendien een exemplaar van de nieuwe fourageregeling, welke met dit jaar is in werking getreden. Spreker moet hierbij eene gissing wagenHoogst waarschijnlijk zijn de brieven van den minister (waarvan door den vorigen pleiter reeds melding is gemaakt en die gedagteekend zijn 12 en 24 october I860) aan den auditeur medegedeeld. Doch waarom heeft ook deze ze dan niet op den inventaris van stukken gebragt, of ter inzage afgestaan aan den raadsman. Tot de behandeling der zaak zelve overgaande, verklaart de heer Borsius zijne beschouwingen te zullen bepalen tot de volgende negen hoofdpunten, als1Plet verantwoorden der fourages onder andere namen, dan de eenige welke daarvoor op de gedrukte stukken voorkomen, is op zich zelf niet straf baar. 2. Het fourageren van stroo in de plaats van hooi. 3. Het voederen van klaver, in de plaats van het gewone ra tion. 4. Hetzich doen uitbetalen in kontanten van niet geno- tene rations is op zich zelf niet strafbaar. 5. De impetrant in deze, kapitein Peeters, heeft zich niet willen bevoordeelen en dit ook niet gedaan. 6. Hij heeft evenmin anderen willen benadeelen en dit ook niet gedaan. 7. De geregtelijke con- tenance van den kapitein. S. De exceptie van niet ontvanke lijkheid. 9. De qualificatie der feiten. Ad I. In het midden latende, hoe de administratie der fou rages vroeger geregeld waJ, herinnert pleiter dat de thans be sprokene regeling nog altijd geschiedde volgens eene voorloo- pige instructie van 1842. Daarbij is ingesteld de zoogenaamde fouragemassa, waarvan spreker de volgende uitlegging geeft. Jaarlijks wordt door den koning bepaald hoeveel elke man van het wapen per paard en per dag zal genieten om in het on derhoud van het paard te voorzien. Daar nu de fourage echter op de eene standplaats goedkooper dan op de andere is, moet, ter voorkoming van onbillijkheid, elke brigade maandelijks staten inleveren, aantoonende de kosten van de verstrekte fou- ragien. Door de bijeenvoeging van die opgaven komt men tot een middenprijs, die, naar gelang der duurte van de aange kochte artikelen, nu eens over eene maand eenige centen min der, dan weder iets meer bedraagt dan hetgeen van rijks wege wordt toegelegd, hetgeen dan over de geheele compagnie door elkander geslagen wordt, en per drie maanden verrekend wordt als winst of verlies, tusschen de individuele bereden offi cieren en manschappen. Bij de aangehaalde instructie zijn tevens modellen van staten enz. gevoegd, volgens welke de maandelijksche opgaven behooren te geschieden. Die staten hebben voor de ingrediënten der fourage slechts drie rubrie ken en gedoogen daarin geenerlei wijziging; deze zijn voor hooi, stroo en haver. Het is van algemeene bekendheid dat somwijlen ander voeder moet uitgereikt worden, maar zulks moet dan wel, om in forma te blijven, worden verantwoord als hooi, stroo of haver. Pleiter aarzelt dan ook niet om te verklaren dat, als men deze omzetting, waartoe men door het gedrukte formulier genoodzaakt wordt, naarden letter valseh- heid wil noemen, dan ook zoo lang het wapen bestaat deze soort van valschheid nu en dan is moeten worden begaan. Door den auditeur-militair is een ontzettend tafereel opge hangen van de in casu gepleegde valschheden. Deze zijn ech ter niet anders dan de onvermijdelijke gevolgen van de voor- geschrevene wijze van verantwoordingiets, dat men in het dagelijksche leven niet ten onregte eene verpligte knoeijerij zou noemen. Maar zegt men de kapitein, die wist dat andere ingrediënten werden verstrekt, voltooide en bekrach tigde deze onnaauwkeurigheden door de staten als „gezien voor juistbevinding" te onderteekenen. Dit moge aanvanke lijk in de bedoeling gelegen hebben, zoo veel is echter zeker dat de gedrukte formulieren uitsluitend behelzen het woord „gezien," en spreker beweert dat dit visum alleen betrekking heeft op de juistheid der becijferingen. Die becijferingen toch zijn uiterst gecompliceerd. Oppervlakkig schijnt zulks zeer gemakkelijk.maar praktisch is het zeer ingewikkeld. Op den len der maand blijft altijd eenige voorraad in het magazijn, deze moet op de daarvoor bestemde staten worden uitgetrok ken in de voorradige quantiteiten en de geldswaarden. Maar juist die berekening in geldswaarde varieert elke maand naar den vastgestelden middenprijs. zoo dat wat in het begin eener maand voor zekere som staat uitgetrokken, aan het einde dier zelfde maand tegen een ander geldelijk bedrag moet geno teerd worden. Dit staaft spreker door eenige becijferingen, zoowel ten aanzien van haver als van stroo. De minister van oorlog er is reeds vroeger op gewezen erkent dat de bestaande inrigting moest leiden tot onregel matigheid, en evenzeer dat niet voorzien is bij de voorge- schrevene modellen in de dikwerf noodzakelijke verwisse lingen van voeder, terwijl die minister eindelijk verklaart dat zoodanige handelwijze, zonder geblekene kwade trouw, op zich zelve niet ongeoorloofd is. Zoodra de thans aanhangige zaak is te berde gekomen, is door den minister van oorlog, op 16 november 1860, een nieuw „Voorschrift nojiens het be- heeren der fouragegelden bij het wapen der maréchaussée," uitgevaardigd, hetwelk met ljanuarij dezes jaars is in wer king getreden. Daarbij zijn formulieren gevoegd voor staten, met alle mogelijke rubrieken voor ingrediënten welke in sommige gevallen kunnen voorkomen. Die nieuwe regeling levert het beste bewijs dat de vorige de grondoorzaak is van alle onregelmatigheden. Spreker gaat hierop de conclusie van antwoord na van den heer advocaat-fiscaal voor'sko- nings zee- en landmagt, waarbij onder meer ook wordt erkend dat het fouragebeheer eigenlijk is eene zuiver huishoude lijke zaak. Ad. II. Het eigenlijke voederen met stroo kan worden verdeeld in twee tijdvakken, namelijk van september 1858 tot junij 1859, en van 1/2 augustus tot 1/2 september 1859. Het is algemeen bekend dat in 1859 de hooi-oogst zeer is te gen gevallen, ten gevolge waarvan de prijzen ongekend hoog waren en de kwaliteit zeer slecht was. Destijds is men over gegaan tot voeding met stroo in plaats van hooi, doch de kapitein Peeters wist daarvan niet dan bij geruchte iets vóór april. Later gaf hij. door het gebrek aan hooi genoodzaakt, zijne toestemming, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat, dan ook het volle bedrag in kontanten, voor hooi in rekening gebragt, aan stroo werd besteed. Daarbij ging hij van de overweging uit dat 10 pond goed stroo te verkiezen zoude zijn boven 3 pond slecht hooi. Die opgave wordt volkomen gestaafd door de verklaring van den wachtmeester Louws wiens getuigenissen anders volstrekt niet a décharge zijn. Spreker ontleedt hierop o. a. eene getuigenis, tegen kapi tein Peeters ingebragt, door den maréchaussée Plas, die ver klaarde dat de paarden zeer leden onder die stroovoedering en er blijkbaar van verminderden. Het blijkt echter dat die getuige tijdens de klavervoedering is verplaatst naar Oostburg en dus bij geene mogelijkheid kan klagen over het uitwerk sel, dat zoogenaamd zou zijn veroorzaakt door eene op geheel andere tijdstippen plaatsgehad hebbende voeding met stroo. Een ander bewijs dat daarbij aan laster moet gedacht wor den, ligt daarin dat de tegenwoordige majoor van Citters, als kommandant van het korps verpligt om vier malen in het jaar debrigades en daarbij ook den toestand der paarden te inspec teren, geenerlei melding heeft gemaakt van dien ongunstigen toestand. In het tweede tijdvak was de stroovoedering ten eenenmale onbekend aan den kapitein, en dit was alleen tijdens eene la ding hooi, die ontboden was, werd ingewacht. Ad. III. Wat de voeding met klavers betreft, deze is alles behalve eene uitzondering, en bestond bij pleiter de vrees niet dat meer dan een officier om dezelfde onnaauwkeurigheid in de vormelijke verantwoording zou kunnen ongelukkig ge maakt worden, dan voorzeker zou het niet moeijelijk vallen, aan te toonen dat dit des zomers zeer gebruikelijk en werke lijk verkieselijk was, ook naar de uitspraak van den minister van oorlog. Ten aanzien van de prijsberekening moet hier bovenal worden opgemerkt dat het ondoenlijk is klavers al leen te voederen. Om iets te noemen, heeft men toch in ieder geval ook legstroo noodig. De daarvan voorkomende mest is net eigendom van ieder individu, doch het geld daarvoor ont vangen moet weder verantwoord worden op een benefice staat register no. 11. Nu had men eene overeenkomst geslo ten met een landbouwer, die de mest in betaling nam voor nieuw stroo, doch dit belette niet dat men de verkoopswaarde der mest moest verantwoorden. De zitting wordt hierop geschorst tot woensdag voormid dag ten elf ure. SNELPERSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS, UITGEVERS VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 6