Sngqonïreit stukken. tiJcibaMgheiö. bij nacht, en Yoeder voor het geredde vee. Die behoefte is des 1 te dringender, omdat de ramp grootendeels de minvermogen- den treft, wier woningen het in de eerste plaats zijn, welke I door het overstroomingswater verzwolgen worden. De ver- I mogcnden ten platten lande en de groote boeren hebben j meerendeels gelegenheid om het voornaamste hunner bezit tingen te beveiligen; ze mogen schade, en groote schade zelfs, lijden, maar zelden worden zij, als de minvermogenden, plot seling zonder iets meer in de wereld te bezitten dan de kleê- ren die ze aan het lijf dragen, afhankelijk van de milddadig heid hunner medemenschen. Voor de vermogenden is de ramp voorbijgaande. De dijken zullen spoedig weder hersteld worden; de vele duizenden welke daarmede gemoeid zijn zal men, als ontelbare malen voor deen, gemakkelijk vinden,en dit kwaad zal men slechts gevoelen in verhooging van polderlasten en vermeerdering van rijkssubsidie». Het overstroomde land moge, door de vernietiging van de thans te velde staande wintergewassen, de hoop van den boer te leur stellen; de oogst van 1861 moge minder voordeelig uitvallen; die van het volgende jaar zal vele, zoo niet alle schade weer goed maken,door de vruchtbaar heid welke de overstroomde wateren achterlaten. DeBomme- lervvaard, meer bepaaldelijk, is zoo verstandig geweest van stoomgemalen op te rigtenen thans zal hij de vruchten pluk ken van dien maatregel, doordien hij het in zijne magt heeft om, vroeg in het voorjaar reeds, zich van het overstroomings water te ontlasten. Hier behoeft niet, als in 1855 onder Vuren en Dalen, het land totlaat in den zomer onder water te blijven staan; maar waarschijnlijk zal er nog dit jaar weder geoogst kunnen worden van den zelfden grond die thans zoo jammer lijk onder water en ijs bedolven ligt. Daarom zijn het hier niet de vermogenden die de hulp van hunne landgenootendjehoeven. Zij behoeven slechts krachti ge ondersteuning in het verleenen van huisvesting en het be zorgen van de eerste levensbehoeften aan de duizenden be - hoettigen, die daar plotseling van have en goed zijn beroofd. Is nu de ramp geleden en is er verder dezen winter geen gevaar meer te vreezen langs onze rivieren Neen voorzeker. Wij gaan den zelfden gevaarlijken toestand te gemoet die in 1855 door zoo vele onheilen gevolgd is, ten gevolge van de strenge vorst die onze rivieren, bij hoogen waterstand, met eene verbazend dikke korst ijs bedekt heeft. Voor het oogen- blik hebben wij slechtste wenschen, dat de dooi nog eenenge- ruimen tijd weg moge blijven, opdat de wateren tijd mogen hebben om weg te stroomen en de dooi bij lagen waterstand invalt. Bij laag water vermeerdert zeker de kansdat de dikke ijsschollen, bi] den dooi afdrijvende, den grond raken, en ijs- dammen vormen; maar de rivier heeft dan boven den ijsdarn meer vermogen om het opgestuwde water te ontvangen ter wijl dit, bij grooter verval, meer kracht tot bet voortschuiven van het ijs kan aanwenden. In de ijsdammen ligt bijna altijd het gevaar voor onze rivie ren. De stuurlui aan wal hoort men thans weder, zoo als altijd, de schuld van dezen watersnood op den slechten toe stand der dijken werpen, en, natuurlijk op den zondenbok, den waterstaat, die de dijken niet zoo sterk heeft weten te maken dat ze niet door te breken zijn. Of men werpt de schuld op de natuur, die de rivierbedden al meer en meer zou de ophoogen, zoodat die langzamerhand boven de aangren zende, binnendijksche gronden oprijzen en waardoor thans datgene begint waar het mede eindigen zal, eene verplaatsing der rivieren, die dieper bedden zullen aantreden daar waar nu de boer zijnen akker ploegt, en die zich noodwendig ook, vroeg of laat, daar uieuwe bedden zullen weten te vinden. Velen, daarenboven, ergeren zich over het niet aanwenden van po gingen door den waterstaat om de ijsdammen te vernielen zoodra zich die zetten. Drie dwalingen liggen die beweringen ten grondslag, die, bij ons Nederlanders, waar waterstaatsza ken aanhoudend aan de orde van den dag zijn, sedert lang uitgeroeid dienden te zijn, cn die een groot gebrek bij onson- derwijs verraden, waar tie grondige kennis van het vaderland zoo zelden op den voorgrond wordt gesteld. Onze rivierdijken zijn niet slecht. Zij zijn beter dan ze immer geweest zijn. en jaarlijks worden er honderdduizen den door de dijkbesturen besteed om de minder deugdzame vakken te verbeteren. Doorbraken door het bezwijken der dijken, alleen ten gevolge van hun slechten, teonstevken toestand, zijn thans hoogst zeldzaam. Ik geloof haast niet dat men in de laatste halve eeuw voorbeelden kan aanwijzen van rivierdijken die, zonder den invloed van ijsdammen, be zweken zijn. Het zoodanig versterken der dijken dat zij steeds, ook tegen de uitwerking van ijsdammen bestand zijn, is een hersenschim, omdat de duizenden miljoenen niet ge vonden kunnen worden welke zulk een werk zoude vereischen. De onmogelijkheid om de kosten te dekken, maakt dit werk even onuitvoerlijk, als het gi-ootendeelsopnemeu en verleggen der dijken en het geheel regelmatig maken der rivieren, mid delen die zeker ook het gevaar van het ijs genoegzaam zouden wegnemen; even als ook het eenmaal voorgestelde plan. om de dijken tot zomerkaden te verlagen, alle woningen op ter pen te plaatsen, en, bij alle hoogc waterstanden, Gods water over Gods akker te laten loopenin de veronderstelling na melijk dat dit reuzenplan niet, ook om andere redenen, onuit voerbaar ware. De tweede dwaling is, dat de toestand onzer rivieren ver ergert, doordien de beddingen aanhoudend hooger worden. Dit is geheel bezijden de waarheid. Wel verzetten zich aan houdend banken en ondiepten wel verhoogen zich dc uiter waarden zeer langzaam, bij elke overstrooming een onmeet baar weinigje, en zoo dat zulks alleen bij uiterwaarden die ecuwen oud zijn, op te merken valt; maar het eigenlijke ri- vierbedde verhoogt zich, gemiddeld, over zijne geheele lengte, niet. Juist het omgekeerde heeft er plaats. De rivierbedden verbeteren aanhoudend, en de jaarlijksehe uitgaaf van twee tonnen gouds, die sedert eenige jaren daaraan wordt ten koste gelegd, is niet te vergeefs besteed. Hij, die niet ziende blind wil zijn, kan die verbetering duidelijk opmerken. Een eerste gevolg daarvan, is het opruimen van ondiepten en alle aan- I kleve van dien, de eenige, onveranderlijke oorzaken van de ijsdammen. I En nu die zoo gevreesde ijsdammen. Het schijnt dat alleen I degenen, die dit verheven schouwspel gezien hebben, zich daarvan een duidelijk begrip kunnen vormen. Men stelt, zich meestal zulk eenen ijsdam voor als een'smallen dijk, die de rivier overdwars doorsnijdt en volkomen den afloop van het water belet. Geheel anders echter is het daarmede gesteld. Wanneer de afdrijvende ijsschollen eene vermindering in de stroomsnelheid der rivier ontmoeten, die steeds met banken en ondiepten gepaard gaat, verkrijgen de voortdrijvende schollen natuurlijk minder snelheid dan de achternako menden. en deze schuiven daardoor over de anderen. Dit opeenschuiven geschiedt, over eene groote uitgestrektheid, van een vierel tot een geheel uur gaans, bij voorbeeldde schotsen voegen zich al meer en meer inéén, velen daarvan raken den grond, het ijs zet zich vast, belemmert de afstroo ming van het water, en de ijsdam is gevormd. Dat mensclie- lijke kracht niet in staat is om dat vormen te beletten, noch om de eenmaal gevormde ijsopschuiving te verbreken, be hoeft waarlijk niet gezegd te worden. Bestaat er een vak met minder stroomsnelheid in de rivier, dan zullen zich daar altijd ligtelijk ijsdammen zetten; en het eenige middel daartegen, dat in het bereik van den roensch ligt, is net regelmatig maken van de rivier; juist dat middel aldus waarop men zich gedu rende de laatste jaren, met alle magt, toelegt. Een ijsdam is nimmer geheel en al waterdigt; maar dik wijls stuwt hij het water zoodanig op, dat het de dijkskruinen bereikt en daarover heen begint te stroomen. Dan is alles in de weer, om den dijk, door zoogenoemde opkistingen, tij delijk te verhoogen. Maar het bezwaarlijke van dien arbeid, de onmogelijkheid dikwijls om dien over eene voldoende lengte ten uitvoer te brengen, is ligt te begrijpen, wanneer men bedenkt dat zulk eene opstuwing zich uren ver, langs beide zijden van de rivier kan uitstrekken, en nagaat hoe veel materialen er vereischt worden om zulk eenen dam, al heeft die slechts weinig palmen hoogte, op te hoogen. Blijf; echter het water over den dijk stroomen, zoo spoelen er wel dra gaten in. Dan eerst bezwijkt de dijk en een doorbraak vormt zich met al haren droevigen nasleep, van huizen weg spoelen die aan den dijk gelegen zijn, van verdrinken van woningen die niet op hoogten boven overstroomingswater uit gebouwd zijn, van grondeloos diep uitgespoelde wielen of kolken achter de doorbraak, van verzanding der vrucht baarste landerijen, van alle rampen die de bewoners regt- sfcreeks treffen. Het ontstaan van ijsdammen zal men nimmer geheel kun nen beletten, omdat liet onmogelijk is om aan onze rivieren zulk eenen meetkunstig regelmatigen loop te geven, dat het ijs overal met volkomen gelijke snelheid ar/lrijft. Maar wan neer onze w aterstaat voortgaat met de werken die hij onder nomen heeft, sedert de jaarlijksche toekenning van twee tonnen gouds voor riviervevbeteringen en van alle sommen die nog bovendien voor groote rivierwerken in den laatsten tijd bestemd zijn, dan zal zich datgroote kwaad alleen in zeld zame gevallen voordoen, wanneer wij winters hebben als die van 1855 en als de tegenwoordige. En die meer zeldzame rampen, zoo wel als het minder langdurige kwaad dat zij ten gevolge hebben, zullen wij in de eerste plaats te danken heb ben aan onzen waterstaat,en vervolgens ook, wij moeten zulks daukbaav erkennen, aan de steeds voortgezette verbeterde inrigting onzer dijkbesturen. S. Aan de redactie van de Middelburgsche courant. Het verhaal van het voorgevallene met de postschuit tus- schen Gorishoek en Yerseketuiam op den S en 9 dezer, voor komende in uwe courant van 19 dezer, is aangevuld met een berigt, uit de Goessche courant overgenomen. Die aanvulling is echter bezijden de waarheid, en ik zend u daarom hier eene naauwkeurige opgaaf van de wijze waarop de reis is geschied. Des morgens vijf ure zijn wij van Gorishoek vertrokken met de boot, bemand met vier schippers, twee passagiers en een postiljon. Nadat wij een half uur gevaren hadden be merkten wij door het scheef trappen der boot, dat zij boven aan het boord een ramp had bekomen, welke met een plankje en een linnen buisje gemaakt werd. Geen de minste gevaar voor zinken bestond er, want de ramp was ruim twee palmen boven den waterspiegel. Toen werd de reis voortgezet, doch wij zijn 10 uren 80 minuten weder aan wal moeten terug kee- ren-, daarna des namiddags 1 uur hebben wij weder beproefd om over te varen, doch moesten ten 2 ure weder naar wal, om dat wij de reis niet konden voortzetten wegens het vele drijf- ijs, vóór den volgenden morgen zes ure. Het gevaar om te verdrinken bestaat nooit met ijsgang, wel met storm. Althans is hier nooit iemand verdronken met ijsgang, zoo ver ons de geschiedenis bekend is. Ieder reiziger die hier is overgevaren oordeele bij zich zeiven naar waarheid en zal ons schippers dan niet trachten te ontmoedigen, maar veeleer ons aanmoe digen om onzen ijver te behouden, en zoo doende niet het touwtje in de boot werpen, zoo als op vele andere overzetve ren in Zeeland met ijsgang geschiedt. De geschiedenis van vroeger jaren kenmerkt onze behan deling, vooral de nog kort verleden winter van 1S54, toen de communicatie twaalf dagen alleen hier op dit veer voor het eerste en derde district bestond en nergens anders. De veerman, G. LAROOIJ. Voor de noodlijdenden door watersnood is op nieuw bij de ondergeteekenden ontvangen: bij den heer K. W. van Lijn den, van N. N., een muntb. no. 62, f 50; van N. N., voor- loopig bankb. 11 oct. 1852 no. 471, f25; N. N., Bomtneler- waardsche innundatie, muntb. no. 960. f50; N. N.N., 16 jan. uit Domburg f9.50; N.N., postm. Middelburg 19jan., 2coup'. 2.1 en 4 pet. w, s., zamen f 8.211; P. N., 5 coup. w. s., zamen f6,421: van burgemeester en wethouders van Siuis, bedrag van eene inschrijving in die gemeente, f 514,35; van den bur gemeester van Vlissingen f 150, aan hem ter hand gesteld door den heer inspecteur over het loodswezen Thierens, zijnde bijeengebragt duorhet personeel van het nederlandscheloods wezen, het lichtschip bij den Noord-Hinderplaat en de trans- portschooner Frans Naerebout te Vlissingenuit de collecten in de koorkerk, de oost-, de nieuwe en de luthersche kerk, een muntb. a f10; een coup. 21 pet. w. s., f 2,47i; in geld f 40,281. benevens een stuk van 5 franken, eenig duitsch geld en een zilveren oorring, waarvan nader meer uitvoerige mel ding zal geschiedenvoor loten in de damesloterij te Arnhem f 3?0. Bij den heer Bijleveld van Serooskerke: van N.,waters nood, 1 bankb. f25; van den heer Mooij, namens de christe lijke jongelingsvereeniging. f 5,50; van V.V., watersnood, f2; van N.N., Gelderland, f 2; van S. X.,,'dem, muntb. 10; van S. X., Noordbrabant, muntb. f 10; van 11.X.,watersnood, f2,50; van 15., voor noodlijdenden iu den Bommelerwaard, f 10; van G. G. te St.Laurens, watersnood, f 10; uit de kerk- collecte vrijdag avond IS jan., ƒ3; uit de voorin, collecte nieuwe kerk 20 jan., van de wed. X, het is zaliger te geven dan te ontvangen, f 1; van eene arine dienstbode, uit een goed hart, f 0.50; makende te zamen f 1312,75, en met de vorige opgave f 2925,294- Middelburg, 21 januarij 1861. 11. W. VAN LIJNDEN. BIJLEVELD VAN SEROOSKERKE. Sedert de opgaaf van 1S dezer is voor de commissie van on derstand van noodlijdenden ten gevolge van watervloed in liet ressort Zalt-Bommel ontvangen Bij den heer Sibinacher Zijnenvan J. J. 6 hemdenS. M. V. 6 vrouwehemdenU. K. een pak kleedingstofien2 dienst boden f 2,50; J. S. door ds. Slotemakerf 1,50; B. B. fS,50; M. H. f 2,50N. N. f 7,50; mejufvr. J. d. Ed. f 2,50; 3dienst baren f 1,25 N. N. 1 muntb. no. 969 R. P. f 10; S. 2 coup. no. 3S8S8 en 3SS89 f 24,75N. N. f 5 collecte in een huisge zin, muntb. 543 P. O. f 10onder postmerk Middelburg, rus- sische coup. no. 12089, groot 30 roebels in B. A.J. K. f 1; M. P. dienstbode f 2,50; uit de kerkcollecte St. Laurens 1 muntb. no. 37S O. I. f 10. Gecollecteerd in de nieuwe kerk voormiddagvan W. K. fl ;C.D.f 2,50; namiddagC. G. f 0,50; S. W. f4,50; avond Zalt-Bommel waternoot f 1; yoor noodlijdenden in Gelder land f 0,5M. T. f 1 en van ds. Koning te Grij pskcrke door eene kerkcollecte f268,27 J w arondcr e'éne gift van f 250 in 3 billetten voor den Bommelerwaard, doch f 50 daarvan te zenden aan ds. Jongensel te Hum enen. Bij den heer Gerlachran J. B.. BB. 629, f 60; Bommel en 'sBosch f 30; J. Geld en Brub. oo.ip. f 3,96 f 198 V. en B Gelder).f 5; godsdienstoefening Waalscbekerkcollecte Goud f 10; idem f 5idem f 1uii'. 01e 3 muntb. f 30; van B. Bom- melervvaard f 10. Bij den lieer van dan Eroecke: noodlijdenden in Gelder land off 10; R. S. dienstbode f ,25. Bij den heer den Bouwmeester collecte onder huisgenoten en werklieden wijk R. f 6,50van 'srijks commiezen f 9,50. Bij den heer Nagtglas: van W. coupon S5301. f 12,37D, T. dienstbode f,25. Bij den lieer Fokker: vanZ. f 10; postm. Middelburg coup. 3469 f 2.4-7-4 Uit de bus Groenmarkt muntb. M. B. 924 f 10; E. D. B. f 5; H. B. f2,50; N. N.f 1; f 2,50; B. dienstbode f 1„Een gift hoe klein" enz. Geld.en N.B. f2,50 f 1,25; A. H.mB. 881 f 10; J. M.f 2,50; A. Z. f2,50; idem kinderspaarpot f 1 uit een hoinbrepotje f 5gouden willem f 10di/ersen f 31,05, te zamen f 50S.401, en 1 coup. totaal tot lieden f 2536,5S§ 1 coupon en eenige pakken kleederen. En voor de commissie ie "s Hertogenboschbij den lieer Sibinacher Zijnen van S., 2 coup. 460 en 334, f24,75. Bij den lieer Gerlacli: J. B. B.B., 629, f GO; Bommel en 's Bosch, f30; J., Gelderlaii.. en Noordbrabant, coup., f3,96, f 1,98. Bij den heer den Bo uw meest van P., f 5, Bij den lieer Fokker: van werklieden lijnbaan, f 2,21. Uit de bus Groenmarkt, Gelderland en Noordbrabauteen gift hoe klein enz., f2,50; f 1,25; van Q. K. S., f 5; te zamen f 70,19; totaal tot heden f 170,19. De commissie te Zalt-Bommel lieeft hare warme dankbe tuiging aan de gevers uitgedrukt bij het ontvangstberigt der door ons overgemaakte gelden. Wij blijven hopen op voort durende ontvangst van liefdegaven. De verleende hulp is nog geenszins evenredig aan den nooddeze is buitengewoon en zal buitengewoon lang zich doen gevoelen. De Bonimeler- waard bevat, behalve de stad Zalt-Bommel, 19000 zielen; men kan aannemen dat J van alles: voedsel, kleeding, huisvesting, deksel en verwarming moeten voorzien worden. Rekent men daarvoor f 2 per persoon in de week, dan is er wekelijks noo- dig 30 duizend gulden om het leven te onderhouden van de ongelukkigen die door den ramp getroffen, zich 't zij gered hebben door de vlugt naar Zalt-Bommel, 's Bosch, Iieusden, Gorkum en elders, 't zij in de weinige bewoonbare huizen der dorpen in den Waard opgehoopt zitten. Het saizoen doet verwachten dat die ellende minstens zes weken zal duren; mogelijk ja, nog eens zoo lang gvooten nood bij de meesten zal blijven bestaan! Die dan meer had kunnen geven, bij denke eens in en helpe opnieuw! Die deed wat hij kon en vermogt, hij vinde vrede en blijdschap in het hart! De com missie te Zalt-Bommel is eene algemeenc commissie, dat wil zeggenzij voorziet in den nood van allen uit den Bomrae- lerwaard, naar de mateharer middelen. Zijne exc. de commis saris der provincie Gelderland, die haar onmiddelijk na het ontstaan der ramp instelde, heeft 11. woensdag Zalt-Bommel persoonlijk bezocht, hare inrigting en werkzaamheden onder zocht en goedgekeurd.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1861 | | pagina 3