öuitmlttnösclie tijöintjm. jaar hebben volbragtde overige manschappen die hun tweede dienstjaar hebben volbragt. Is slechts een deel van eene van deze soorten van manschappen ter aanvulling noo- dig, dan wordt dat deel aangewezen door loting, op de door ons te bepalen wijze te houden. Art. 149. De zeemilitie wordt bij voorkeur zamengesteld uit de lotelingen en de vrijwilligers voor de militie, die zich vrijwillig hebben aangemeld om bij de zeemilitie te dienen. Is hun getal niet voldoende, dan wordt het ontbrekende aan gevuld uit de overige lotelingen der ligting, die geacht wor den de meeste geschiktheid voor de zeedienst te bezitten. Aan de memorie van toelichting ontleenenwij het volgende. De grondwet van 1848 legt, even als de aan deze vooraf gegane. het dragen van de wapenen tot handhaving der onaf hankelijkheid van den staat en tot beveiliging van zijn grond gebied, als een van de eerste pligten van alle ingezetenen op. Zij bevat daarenboven de hoofdbeginselen, naar welke die verpligting zal geregeld worden en geeft even zeereenige perken aandie niet vermogen te worden overschreden. Blijkbaar is de bedoeling der grondwet tweeledig, namelijk de zorg voor eene voldoende verdediging en het zoo veel mogelijk verligten van dezen last voor de ingezetenen. De wijze, op welke aan deze verpligting zou behooren te worden voldaan, moest door den gewonen wetgever geregeld worden. Tot dus ver wordt dit belangrijke onderwerp beheerscht dooi de wetten van 8 januarij 1817 (staatsblad no. 1,) van 28 november 1818 (staatsblad no. 41,) en van 27 april 1820 (staatsblad no. 11.) Sinds vele jaren echter werd de wensche- lijkheid eener herziening van deze wetgeving ernstig gevoeld. De leemten toch der bestaande regeling werden meer en meer erkend, en de menigvuldige besluiten, in vroeger en lateren tijd genomen, hadden wel getracht het gebrekkige te herstel len maar hadden geene verbetering aangebvagt, voldoende om daarin te berusten. Die wenschelijkheid islater volstrekte noodzakelijkheid geworden, want toen de gewijzigde grond wet geheel verschillende grondslagen aangaf voor de dienst der nationale militie, was de bestaande wetgeving met die grondslagen in volstrekten strijd en bleef alleen in wezen onder de bescherming van art. 3 van de additionele artikelen der grondwet. De regering is alzoo overtuigd, aan eene belangrijke op haar rustende verpligting te voldoen, door aan de vertegen woordiging eene wets voord ragt aan te biedeu op de nationale militie. Zij heeft er naar getracht, bij de eischen der grondwet ook die van 's lands verdediging te behartigen en daarbij de lasten der ingezetenen niet boven noodzaak te verzwaren. Te regt zou kunnen opgemerkt worden, dat door deze wet slechts in een gedeelte der volkswapening wordt voorzien, en dat het onderwerp in zijne algemeenheid eerst geregeld kan worden geacht, wanneer ook de inrigting en de dienst der schutterijen door.de wet zal zijn vastgesteld. Dit heeft echter de regering niet weerhouden, met de wetgeving op de nation, militie eenen aanvang te maken en eerst daarna het andere deel ter hand te nemen. Is eene wet op de nationale militie reeds een onderwerp van uitnemend gewigt, de moeijelijk- heid, aan het tot stand brengen eener zoodanige wet ver bonden, zou niet weinig vermeerderen indien alles te zamen gelijktijdig geregeld zou moeten worden. Nutteloos tijdver lies zou daarvan het onmisbaar gevolg moeten zijnmaar daarenboven, de nationale militie mag beschouwd worden als de eerste tak der volkswapening; de schutterijen moeten zich daaraan sluiten. Van de grondslagen, bij de eerste aan genomen, zullen de bepalingen ten aanzien van de tweede veelal afhankelijk zijn. liet is dus belangrijk vooraf die grond slagen te kennen. Eindelijk mag nog de groote moeijelijk- heid wegen, welke aan eene gelijktijdige invoering eener nieuwe regeling, die beide onderdeelen betreft, is verbonden, om tot de slotsom te komen, dat gelijktijdige regeling niet volstrekt noodig en in menig opzigt niet wenschelijk is. De regering laat hierop volgen eene beschouwing omtrent hare zienswijze, betrekkelijk de wijze waarop de militie vol tallig moet worden gemaakt en den duur vau den militieplig- tigen leeftijd. Het beginsel, dat in den regel inlijving bij de militie kan plaats hebben ten gevolge van en onmiddelijk na eene loting in het 20e jaar, en dat de ligtingen van verschil lende jaren streng van elkander afgescheiden behooren te blijven, schijnt haar juist toe en ook minder bezwarend voor de ingezetenen. Bij gevolg zou vervallen de bepaling dat, wanneer de lotingslijst der eerste klasse geen genoegzaam aan tal personen oplevert voor het contingent, tot aanvulling van de ontbrekenden totlioogere klassen kon worden opgeklom men. De zeemilitie wordt bij voorkeur zamengesteld uit de lote lingen en vrijwilligers voor de militie, die zich daartoe vrijwil lig aanbieden, waaromtrent de lotelingen zich vóór 1 april bij hun gemeentebestuur kunnen verklaren. Is hun getal niet voldoende, dan wordt het ontbrekende aangevuld uit de ove rige lotelingen der ligting, die geacht worden de meeste ge schiktheid te hebben voorde zeedienst. De tijdelijke vrijstelling zal vervallen, en men zal niet, of dadelijk finaal worden vrijgesteld. Men is geenszins bevreesd dat hierdoor te korten zullen ontstaan op de ligtingen, want in de laatste 5 jaren zijn jaarlijks nog buiten oproeping geble ven 6719 jongelingen. De vrijstellingen, die bij het aannemen van het beginsel van strenge afscheiding der ligtingen moeten vervallen, zijn, bij omslag over de vijf vermelde jaren, op een getal van ruim 800 's jaars te stellen. Die wegens gemis van de gevorderde lengte, welke over de jaren 18551859 gemiddeld ruim 5700 's jaars hebben bedragen, zullen eene zeer belangrijke vermin dering ondergaan, eensdeels dewijl de lotelingen een jaar latei- voor de dienst zullen worden aangewezen dan volgens de be staande wetten bet geval is, en voornamelijk door de thans voorgestelde vermindering van de gevorderde lengte. Eindelijk zal ook in het getal vrijstellingen, wegens ligclia- melijlce ongeschiktheid verleend, ten gevolge van de bepa lingen van het tegenwoordig ontwerp en na eene doelmatige herziening van het reglement op het onderzoek der manschap pen, ongetwijfeld vermindering worden waargenomen. Bovendien zal de mogelijkheid van tekorten op deaandee- len van de gemeenten in de ligting zoo goed als geheel beno men worden, wanneer, in stede van, gelijk tot hiertoe, de aandeelen van de provinciën en de gemeenten in de jaarlijk- sche lignng naar het bedrag der bevolking te bepalen, die berekend worden naar evenredigheid van het getal van de in bet vori^jaar voor de militie ingeschrevenen, na aftrek van hen, die vóór hunne inschrijving in 'srijks krijgsdienst getre den zijn en zich daarin nog bevinden, alsmede van de overle denen. Engeland. Londen 6 december. Aan den gemeenteraad van Londen wordt eerlang een belangrijk rapport der commissie uit haar midden voor de verbetering der hoofdstad aangeboden, dat, onder anderen, het voorstel tot vestiging van een centraal spoorweg-station in de city behelzen zal. Het nabij Southsea castle (Portsmouth) gebouwde fort is thans aan het departement van oorlog overgeleverd. Het zal met 17 stukken geschut worden gewapend, waarvan 9 naar den zeekant en 8 naar de oost- en westzijde zullen zijn gerigt. Op het einde dezer maand zal, naar men zegt, Garibaldi ons land komen bezoeken. Hij zal zich alsdan naar New castle, Glasgow en andere voorname steden begeven en, zoo als gemeld is, het eereburgerregt alhier ontvangen. Deheeren Crawfurd, lid van het parlement. Cowen, Ashurst en Adam zijn benoemd om de uitnoodiging aan den generaal te Caprera over te brengen. Volgens een hier ontvangen telegram hebben de geallieer den Peking aangevallen, en waren twee poorten dier stad in hunne magt gekomen. De keizer had de vlugt genomen, en zijn paleis zou door de europesche soldaten geplunderd zijn. Duitschland, Weenen 5 december. Hoewel bij het ministerie verschei dene stemmen zich verheffen voor het nemen van den vroeger reeds besproken maatregel, om namelijk Hongarije in staat van beleg te verklaren, deinst de regering daarvoor nog steeds terug, uit hoofde van de gevolgen, welke daaruit waarschijn lijk zullen voortvloeijen en den indruk dien het buiten 's lands zal maken. Men heeft berigt uit Lissabon, datH. M. de keizerin den 29 november in vrij goeden welstand op Madera is aan gekomen. Men spreekt weder algemeen van ministeriele wijzigin gen. Het schijnt, dat graaf Golucliowski eindelijk inziet, dat de thans gevolgde weg bij het verleenen van constitution aan de verschillende kroonlanden, niet de ware is. Naar men ver neemt, heeft hij zijn ontslag aangeboden en zal de heer von Schmerlin in zijne plaats worden benoemd. Frankfort 8 december. De conferentien van Oostenrijk en Pruissen, betreffende eene herziening van de militaire bonds- constitutie, zullen den 18 december te Berlijn een aanvang nemen. Tot die conferentien worden alleen oostenrijksche en pruissische staf-officieren toegelaten. De tweede kamer van Keurhessen heeft met 37 tegen 7 stemmen aangenomen het voorstel van de commissie uit haar midden, om te protesteren tegen de wettigheid harer zamen- stelling [zie het daar over medegedeelde in ons no. van 6 dezer]. Daarop is dadelijk een decreet van den keurvorst uitgevaar digd, tot ontbinding der kamer. Nu blijft het de vraag of de regering de nieuwe verkiezingen zal uitschrijven volgens de geoctroijeerde grondwet, of wel volgens de constitutie van 1831zoo als die in 1849 werd aangevuld. België. In de zitting der belgische kamer van vertegenwoordigers van zaturdag is het budget van binnenlandsche zaken roet GS tegen 27 stemmen aangenomenterwijl 21 leden afwezig waren. Vooraf had de heer de Theux, het hoofd der conser vatieve oppositie, verklaard, dat hij en zijne vrienden tegen zouden stemmen, om te toonen dat zij de staatkunde van het ministerie bleven afkeuren. Deze stemming duidt alzoo de onderlinge verhouding van de sterkte der staatspartijen in Belgie aan. Van de afwezige leden behoorden althans elf tot de voor standers van het ministerie. Frankrijk. Parijs 9 december. De Moniteur behelst eene uitvoerige circulaire van den minister de Persigny aan de prefecten, waarin uiteengezet wordt op welke wijvze de regering gebruik wil gemaakt hebben van de discretionaire magt, welke de wet op de drukpers verleent. De minister treedt in eene beschouwing der engelsche wetgeving omtrent dit onderwerp, wijst op d e groote gestrengheid dier wetgeving ten aanzien van alle aan randing van den staat en de kroon, en op de groote vrijheid die zij laat voor de beoordeeling van alle administratieve han delingen der regering. „Indien dus spreekt de heer de Per- signy alle partijen, alle schrijvers, den wil van het fransche volk eerbiedigende, de drukpersvrijheid alleen verlangen voor de handhaving van de eer en den voorspoed des lands, dan hebben zij die vrijheid in de zelfde mate als in Engeland, en dan zou de bepaling der wet omtrent de waarschuwingen tot eene doode letter worden. Men openbare misbruiken in de maatschappij of in het bestuurmen beoordeele de handelin gen der administratie; men brenge onregtvaardige daden aan den dag. Maar indien de partijeu pogingen wilden doen om den staat of de dynastie omver te werpen, dan zou de wet dit niet toelaten." De minister verklaart ten slotte dat, zoo hij aan den eenen kant geene verantwoordelijkheid zal schuwen waar het geldt de drukpers in het aanranden van den staat tegen te gaan, hij zich aan den anderen kant door geenerlei bijzondere belangen zal laten weerhouden van in Frankrijk de vrije discussie te bevorderen. Deze circulaire heeft hier niet een zoo gunstigen indruk ge maakt als de eerste. De hoop welke men in de liberale krin gen had opgevat, en die voedsel gekregen had door de eerste circulaire, is voor goed daardoor vervlogen. Men is algemeen geneigd om aan de goede gezindheid van den keizer en den heer de Persigny te geloovenmen houdt zich overtuigd dat de laatstgenoemde de door hem voorgestane beginselen, met betrekking tot vrije discussie over alle regeringsdaden en administratieve handelingen, mits zonder aanranding van de keizerlijke troon of de staatsinstellingen, eerlijk zal toepas sen maar men betreurt het toch dat het stelsel der waarschu wingen niet geheel is vervallen. Daardoor blij ft het regt van denschrijver steeds bedreigd, en wel veel hinderlijker dan met de gestrengste wet. Bijna al de dagbladen verklaren zich in bovenstaanden geest. Alleen Le pays, La patrie en Le constitutionnel juichen den minister toe zonder eenig voorbehoud. Als eene aanvulling van deze ministerieele circulaire wacht men eerlang eene totale amnestie voor drukpersdelicten. De kardinaal aartsbisschop van Lyon, de heer de Bonald heeft zich openlijk tegen de staatkunde van het keizerlijke gouvernement in kerkelijke zaken verklaard. Deze verklaring is vervat in een schrijven, door den prelaat aan den minister van openbaar onderwijs en eerediensten gerigt, naar aanlei ding van de aanschrijving des ministers van binnenlandsche, zaken betredende het openbaar maken van herderlijke brie ven en mandementen. Deze brief is in druk uitgegeven, en wel overeenkomstig de voor gewoon drukwerk bestaande voorschriften, op gezegeld papier. L'ami de la religion berigt dat verscheiden voorname pre laten, onder anderen de aartsbisschop van Tours en de bis schop van Chartres, zich met het schrijven van den heer de Bonald hebben vereenigd, maar geeft tevens te kennen, dat het dat schrijven gaarne aan het publiek zou willen mededee- len, doch door een verbod van de overheid belet wordt zulks te doen. Men spreekt hier van een adres, hetwelk in Italië circu leert, om bij keizer Napoleon zoo wel als bij dcbritscheen sardinische parlementen te worden ingediend. Dit adres moet hoofdzakelijk ten doel hebben, om bij keizer Napoleon aan te dringen op de ontruiming van Rome door de fran- schen en hem, in geval van weigering, met een oorlog te drei gen. Het bedoelde stuk is door een der italiaansche dagbla den medegedeeld, maar ofschoon men er hier nog niet veel waarde aan hecht, omdat men de authenticiteit er van betwij felt, is men toch nieuwsgierig, of het piemontesche gouverne ment ten aanzien van zulke berigten het stilzwijgen in acht zal nemen. Een der oudste leden van het geregtshof alhier, de heer Poinsot. is donderdag nachtin den spoortrein vermoord. Van zijn landgoed Chahours naar Parijs terugkeerende, ora aldaar eene zitting van het hof te presideren, stapte hij te Troijes in een ledigen wagen der eerste klasse. Aan liet volgend station begaf zich een onbekende in den zelfden wagen en sprong bij Noisy er uit, op het oogenblik dat de trein in snelheid ver minderde, waarna men den heer Poinsot bij de aankomst te Parijs vermoord vond. Daar men nu bij liet lijk geen geld of horologie heeft gevonden, is het zeer waarschijnlijk, dat roof zucht de aanleidende oorzaak tot die misdaad is geweest; te meer omdat het bekend was, dat de heer Poinsot naar zijne landgoederen was gegaan, om de verschuldigde gelden van zijne huurders in ontvangst te nemen. Men is den dader nog niet op het spoor gekomen. La patrie het bovenstaande mededeelende. voegt er in een post scriptum bij Uit de laatste door ons ingewonnen berigten blijkt het over tuigend, dat de heer Poinsot eerst bestolen is geworden zijn horlogie is hem uit zijn vestzak gerukt. Men gelooft dat de misdaad in den omtrek van Noisy-le-Sec is gepleegd; eene dame, die zich in een aangrenzenden waggon bevond, beeft gemeend op die hoogte eenige gesmoorde kreten te hooren. Het lijk lag op de warme waterstoven. De misdaad is niet eerder ontdekt kunnen worden, daar de moordenaar de voor zorg gebruikt heeft de gordijnen te sluiten. Men verzekert, dat in de nabijheid van Noisy voetstappeu in liet zand zijn gevonden, welke doen vermoeden, dat de moordenaar uit den waggon zou gesprongen zijn. op het oogenblik, dat de trein zijn gang vertraagt en liet brieven pakket opneemt, zonder evenwel op te houden. De parijsche afgevaardigden Jules Favre Ollivier, Picard en Darimon, beuevens afgevaardigden uit Bordeaux en Lyon, hebben in gemeen overleg besloten, oin onmiddelijk na de discussion over liet adres van antwoord op de troonrede hunne demissie te nemen. Zij willen daardoor hun gevoelen te kennen geven, dat de wetgevende vergadering, ten gevolge van het nieuw ministerieel programma, behoort ontbonden te worden. Naar men verneemt is door een dertigtal andere leden,, allen onafhankelijke personen, besloten dit voorbeeld te volgen. Maarschalk Pelissier,hertog van Malakoff, pasbenoemd tot gouverneur-generaal van Algerie, zal naar men zegt niet derwaarts vertrekken, omdat hij voorwaarden wilde stellen, ten eenenmale in strijd met het regeringsstelsel dat de keizer in Fransck-Afrika wilde invoeren. De maarschalk verlangde dathem een onbeperkt gezag wierde verleend, en ditkonhem niet toegestaan worden. Men zegt dat maarschalk Randon in zijne plaats zal worden benoemdin welk geval de portefeuille vau oorlog vakant wordt, en naar men wil reeds bestemd voor generaal Regnault de Saint-Jean d'Angely, opperbevelhebber der keizerlijke garde. Het huis Rotschild lieeft nader bekend gemaakt, dat het de op 1 december verschenen coupons der pauselijke lee ning zal betalen. Volgens La patrie is de fransche vloot naar Gaëta op nieuw van levensmiddelen voorzien. Is dit zoo. dan doet liet denken, dat zij nog zoo spoedig niet van daar zal vertrekken.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1860 | | pagina 3