MIDDELBURGSCHE
COURANT.
Dingsdag
1860.
4 December.
Tlatthonöiijtngm
öinnm(.rtn&sci)c tijïunijcn.
r 145.
^.uvkv^
Deze courant verschijnt des dingsdags, donderdags en zaturdags.
Binnen deze gemeenteen VJissingen geschiedt de uitgave den avond te voren tea 8 ure.
De abonnementsprijs per drie maanden is 3franco per post 3,40.
De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgens.
UITGEVERS:
DE GEBROEDERS ABRAHAMS.
De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regelyan huwelijks, geboorte,
doodbekendmakingen enz. van één tot zes regels1,50, voor eiken regel daarboven 22
centmet 35 cent zegelregt voor elke plaatsing. De betaling geschiedt kontant.
Buitengewoon groote letters worden berekeud naar de plaats die zij innemen.
Bij deze courant behoort een bijvoegsel, in
houdende verslag der zittingen van de tweede
kamer van donderdag, vrijdag en zaturdag,
benevens van den gemeenteraad te Vlissingen
van zaturdag, en uittreksels uit regeringsant-
woorden.
Editie van maandag avond 8 ure.
VAN IIET KIJK, PROVINCIALE EN GEMEENTEBESTUREN.
De burgemeester en wethouders van Vlissingen maken be
kend, dat op dingsdag den 11 december 860, des namiddags
ten 2 ure, ten raadhuize dier gemeente, in het openbaar en
onder nadere approbatie, zal worden aanbesteed
Het af breken der voormalige stadssehuur met
een gedeelte ringmuur, en het daarstellen
van de noodige gebouwen voor eene gasfa
briek met directeurswoning aan de Wijn-
bergscke kade te Vlissingen.
Van welke aanbesteding de voorwaarden ter lezing liggen,
en tegen betaling van f 1 per exemplaar, op franco aanvrage,
algemeen verkrijgbaar zijn ter secretarie dier gemeente en bij
den gemeentebouwmeester, door wien de aanwijzing in loco
zal plaats hebben op maandag den 10 december, des voormid
dags van 9 tot 12 ure.
VJissingen, den 20 november 1S60.
De burgemeester en wethouders voornoemd,
J. W. CALLENFELS.
De secretaris,
P. FORBES WELS.
BEKENOMAKING.
Burgemeester en wethouders van Veere c. a.. maken bij
deze bekend, dat in gevolge vroegere aankondiging, bij de op
heden plaatsgehad hebbende uitloting van achterstallige loo-
pende schulden derzelve gemeente, zijn getrokken de navol
gende nommers 516 674 797 942 1469 1480 1557 1924
1993 2223 2377 2399 2589 2822 2920 3128 3178 3186
3273 en 3317, waarvan het bedrag a f 10 ieder nommer ten
stadhuize, door de daarop regthebbenden tegen overlegging
der bons kan worden ontvangen.
Veere, den 30 november 1860.
SNIJDER, burgemeester.
J. P. VAN DEN HEUVEL, secretaris.
Middelburg 3 «ïecember.
Bij de herstemming voor een lid der kamer van koop
handel en fabrieken te Vlissingen, tusschen deheeren James
Hector en J. Loois Az., is eerstgenoemde gekozen.
LI. vrijdag werd voor de arroiulissements regtbank te
Zierikzee behandeld de zaak van de administratie der directe
belastingen tegen de heeren G. de Bruijne en jhr. mr. A. van
Reigersberg Versluvs, beiden te Middelburg, als commissa
rissen van het muzijkgezelschap Uit kunstliefde aldaar, be
klaagd van het geven van zeven mnzijkpartijen in de concert
zaal te Middelburg, zonder daarvan aangifte voor liet patent
te hebben gedaan.
Voor de administratie verscheen de heer mr. Ph. van den
Broecke, rijksadvokaat, terwijl als vertegenwoordiger en ver
dediger van de beklaagden, compareerde de heer mr. W. C.
Borsius, advokaat, beide te Middelburg.
De rijksadvokaat deed voorlezen de beschikking van het
provinciaal geregtshof in Z -1 and, waarbij, ten gevolge van
het niet voltallig zijn der middelburgsche regtbank, de zaak
naar hier was verwezen; vervolgens een proces verbaal,
waaruit bleek, dat de deurwaarder Eeckelaert en de buiten
gewone deurwaarder Koolhaas Warnas, op den 26januarij
I860, aan de concertzaal zich hadden overtuigd dat aldaar
door het muzijkgezelschap Uit kunstliefde, muzijk werd ge
maakt; dat zij de beide beklaagde commissarissen alstoen
hadden afgevraagd of dit gezelschap ook uit hoorende leden
bestond, dat was erkend, doch' was ontkend dat er aan
gifte van patent was gedaan, en dat dien ten gevolge proces
verbaal was gedeclareerd.
Na de voorlezing verklaarde de rijks-advokaat, ter be
korting, af te zien van het voorlezen der zes andere verba
len, als zijnde nagenoeg eensluidend, waarin door den heer
vertegenwoordiger der beklaagden werd bewilligd.
Alsnu de dagvaard gelezen zijnde, verzocht de verdediger
acte en aanteekening op het audientieblad, van zijne verkla
ring, dat hij zich in de verdediging alleen wenschte te bepalen
tot de exceptie, dat de strafregter onbevoegd is van deze zaak
kennis te nemen, doende hij deze verklaring nu, ten einde te
voorkomen dat hem later zoude tegengeworpen worden hij
die exceptie vóór alle verwering had moeten opwerpen, doch
dat hij wenschte die later te adstrueren. Door den heer rijks
advokaat werd verklaard, dat hij hierin geen bezwaar zagde
beer officier van justitie, deswege gehoord, gaf de regtbank in
overweging om de exceptie allereerst te doen bepleiten. De
regtbank begaf zich hierop in raadkamer om over dit incident
te beraadslagen. Bij de heropening, verklaarde de voorzitter,
dat van de verklaring van de beklaagden aanteekening op het
audientieblad zoude worden gedaan, terwijl de behandeling
der zaak zoude worden voortgezet.
Hierop werden ais getuigen gehoord de beide verbalisan
ten, en erkende de vertegenwoordiger der beklaagden, dat
op de aangegeven avonden door het muzijkgezelschap Uit
kunstliefde muzijk was gemaakt; dat dit diende tot oefening
in de toonkunst, en dathetgezelschapbestaat uit werkendeen
hoorende leden, die allen contributie betalen, en dat de contri
bution alleen strekken tot instandhouding van het gezelschap.
De rijksadvokaat rekwireerde alsnu veroordeeling van de
beklaagden ieder in zeven geldboeten van f 25 tot f 400 en de
kosten, bij lijfsdwang te verhalen, wegens overtreding van ta
bel 15 2 in verband met art. 1 der patentwet. Tot adstructie
hiervan betoogde bij, dat reeds meermalen over dergelijke
zaak kwestie was gerezen, en meer dan eens was uitgemaakt,
dat dergelijke partijen, om patentpligtig te zijn. niet open
baar behoefden te zijn of gewinshalve ondernomen, maar dat
het volgens tabel 14 no. 411 voldoende was, dat zij gegeven
waren in een daartoe bestemd gebouw (dat is geen particulier
huis)dat onder anderen bij koninklijk besluit van 1 augus
tus 1831 (verzameling 1838 no. 85) vernietigd was de uit
spraak van gedeputeerde staten eener provincie, waarbij een
dergelijk gezelschap vrij van patentregt was verklaard; welk
besluit, gevolgd was door een arrest van een provinciaal ge-
regtshof, te vinden in het 2e deel, bladzijde 94 van het jaar
boekje voor de ambtenaren der belastingen; van welk arrest
hij voorlezing gaf. Daarbij is overwogen, dat, liet men de
bewering toe, datgeene winst bedoeld was, deze bepaling al
tijd bij dergelijke gelegenheden zonde worden ingeroepen.
Verder beriep hij zich op de uitlegging door de regering om
trent deze zaak gegeven, en de jurisprudentie van den hoogen
raad, welke onder meer blijkt- uiteen arrest van 17 mei 1S47,
(van den Honert, belastingen III bl. 101.)
De verdediger ving zijnerzijds aan met op te merken, dat
sedert geruimen tijd gegronde en ongegronde klagten waren
geopperd over de patentwetdat de ongegrondheid meestal
daarin lag dat men klaagde over de wet, in plaats van over de
toepassing, en dat hij meende, dat deze vervolging ook een
nieuw bewijs leverde van de verkeerde wijze waarop de wet
werd toegepast. Vóór 33 jaar toch was dit gezelschap opge-
rigt; sedert waren verscheidene ambtenaren daarvan lid ge
weest en nimmer waren omtrent patentschuldigheid aanmer
kingen gevallen. De komst van den hiatsten controleur der be
lastingen te Middelburg, die geen beminnaar der muzijk
scheen te zijn, had hierin verandering gebragtimmers den 9
febrttarij 1859 werd zonder eenige waarschuwing proces-ver
baal gedeclareerd-, dien ten gevolge werd voor f 3 getransi
geerd. Die transactie werd door beklaagden aangegaan, om
dat zij alleen bond voor dien avond en omdat men daardoor
eene beslissing hoopte te verkrijgen door gedeputeerde staten
op grond van art. 2S der wet. In junij 1S59 ontvingen com
missarissen dan ook een ambtshalve» aanslag ad f92,16 voor
IS partijen; hiervan werd bij hetcollegie van gedeputeerde
staten gereclameerd, die bij beschikking van den 6 januarij
S60 beslisten dat het gezelschap niet patentpligtig was en de
teruggaaf der betaalde gelden gelastten. De administratie
bragt deze beslissing eerst in maart 1860 ter kennis van com
missarissen, maar vanaf 26 jannarij totl maart werd weke
lijks geverbaliseerd, welke 7 processen-verbaal pleiter be
schouwde als zoo vele onwettige protesten tegen de beslissing
der eenige bevoegde magt in dezen. Hierna betoogde hij de
onbevoegdheid van den strafregter. om van deze zaak kennis
te nemen. Bij art. 146 der grondwet laatste alinea toch is be
paald, dat de kennisneming bij den regter behoort, indien
speciale wetten geen andere regtspleging hebben aangegeven,
en in dit geval wijst art. 28 der patentwet het collegie van ge
deputeerde staten aan, om in deze zaken in het hoogste ressort
uitspraak te doen. De uitdrukking van „aanslag," daarin
voorkomende, moet men niet alleen opnemen in den zin van
quantum maar ook in den zin van ten kohiere brengen deze
meeniug heeft ook de regering gedeeld bij de vaststelling van
art. 15 der wet van 22 inei 1845 (Staatsblad no. 22) en de toe
lichting daarop. Spreker beriep zich op de conclusie, door
den heer officier van justitie te Middelburg genomen in de
zaak vau jhr. van Reigersberg Versluvs tegen de gemeente
Middelburg; de onbevoegdheid toonde hij verder aan door
overlegging der brochure van den heer mr. G. A. Fokker over
deze zaak uitgegeven. Hij beriep zicli op deze brochure ook
uit een zedelijk oogpunt, daar in het gezelschap sedert de vrij
spraak van gedeputeerde staten geene verandering was geko
men, maar dat ook de administratie den beteren weg in 1859
had bewandeld vau ambtshal ven aanslag; hij bragt den regter
tevens onder liet oog hoe het gezelschap de regering met deze
zaak in kennis had gebragt, door een rekwest aan de tweede
kamer der staten generaal, waaromtrent op den S november
verslag is uitgebvagt; boe de beer mr. D. van Eek ook het on
regelmatige der handel wijze bad aangetoond, en boe de admi
nistratie daarop de beslissing niet had afgewacht, maar de
vervolging had voortgezet. Hij betoogde verder boe eene ver
oordeeling tot boete door den regter, door eenen ambtshalven
aanslag zoude worden gevolgd; immers volgens arrest van den
hoogen raad van 14 januarij 1851 (Weekblad vanbet regt 110.
1210) mag de regter geen quantum van aanslag bepalen, maar
alleen in boete veroordeelenhoe alsdan weder zou worden
gereclameerd, en hoe het van dc consequentie van gedeputeer
de staten te wachten was, dat zij weder ontheffing zouden ge
lasten, d. i. de iiietpatentpligtigheid verklarenwaardoor als
dan het conflict zoude ontstaan, dat bij den burgerlijken reg
ter werd teruggevorderd als onverschuldigd betaald, eene door.
den strafregter opgelegde boete. Pleiter erkende, dat dit
dwaas en absurd zoude zijn, maar meende het ontstaan van
dergelijke dwaasheden en absurditeiten te moeten toeschrij
ven aan de toepassing der wet door de administratiehij con
cludeerde, dat de regtbank zich onbevoegd zoude verklaren,
met verwijzing van den staat in de kosten. Mogt echter onver
hoopt de regter met hem in gevoelen verschillen, dan verzocht
hij zeer subsidiair, met inroeping van art. 6 van het wetboek
van strafvordering, onbepaalde schorsing der zaak met reserve
der kosten, aangezien hier kwestie was over een geschil van
burgelijke wetgeving.