Bijvoegsel van de Middelburgsche courant. Zaturdag 1 December 1860. Gemeenteraad van Middelburg. Zitting van den 2S november. Voorzitter deheer Bijleveld van Serooskerke. Afwezig de heeren van de Graft, van Diggelen en Galand. De notulen der vorige zitting na gedane voorlezing goed gekeurd zijnde, worden voor kennisgevingaangenomen a. de mededeeling des voorzitters, dat bij hem schriftelijk berigt is ingekomen dat de heeren van de Graft en van Dig gelen door ambtsbezigheden en Galand door ongesteldheid zijn verhinderd deze zitting bij te wonen b. twee missiven van gedeputeerde staten dezer provincie, respectievelijk houdende goedkeuring van het jongste raads besluit tot onderhandsclie verhuring van gemeente eigendom men en van het le suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag voor hetloopende dienstjaar,- aan welke beide zaken thans door burgemeester en wethouders verder het noodige gevolg is gegeven. Eene missive van gedeputeerde staten van 1G dezer, hou dende magtiging om met het gemeentebestuur van Haarlem in onderhandeling te treden over de regeling van het beurt- veer, door den voorzitter overgelegd zijnde, doet deze gelijk tijdig voorlezen eene missive van den commissaris deskonings in deze provincie, waarbij, met het oog op de door de regering voorgenomen wettelijke regeling der beurtveren,eenige vragen te dier zake worden gedaan. (Men zie daaromtrent hetberigt, reeds onder de binnenlandsche nieuwstijdingen in ons no. van den 27 dezer medegedeeld). Iiij geeft tevens te kennen dat burgemeester en wethouders deze vragen zullen beantwoor den, en op zijn voorstel wordt besloten ora inmiddels alle ver dere behandeling van dit onderwerp onbepaald aan te houden. Geschiedt voorlezing van twee missiven van gedeputeerde staten dezer provincie, houdende bedenkingen tegen eenige bepalingen van de jongste raadsbesluiten tot regeling van het meer uitgebreid lager onderwijs. Deze bepalen zich hoofd zakelijk tot de opmerking dat op de bedoelde scholen van den heer Gersen en mevr. llochat ook naar het voorschrift der wethetlezen, schrijven en zingen moet worden onderwezen, daar geen der vakken van het gewoon lager onderwijs inag worden uitgezonderdten anderen staat eene som uitgetrok ken ter beschikking der hoofdonderwijzers voor een of meer kweekelingen, terwijl de wet vordert eene specifieke opgaaf van hetgeen aan eiken kweekeling wordt toegelegd. Een voorstel van den heer van Visvliet om de beraadslagin gen hierop aan te houden, geene ondersteuning vindende, worden gelezen en met algemeene stemmen goedgekeurd twee ontwerpbesluiten, waarbij aan de kenbaar gemaakte bezwa ren is te gemoet gekomen. Worden overgelegd twee missiven van burgemeester en wethouders van Utrecht en Zierikzee, respectievelijk met be trekking tot de beurtveren op die gemeenten, welke beide za ken, uit aanmerking der in tc wachten regeringsvoordvagt, mede onbepaald worden aangehouden. Alsnog wordt gelezen eene missive van de kamer van koop handel en fabrieken alhier, houdende voordragt van twee dubbeltallen, ter voorziening in de met 1 januarij 1SG1 ont staande vacaturen bij de commissie tot het examineren van varenslieden, door de periodieke aftreding van de heeren C. J. Boogaert en Joh. Luteijn. Deze dubbeltallen bestaan uit de heeren C. J. Boogaert en J. J. den Bouwmeester, benevens de heeren Joh. Luteijn en B. A. Fokker. De benoeming wordt aangehouden, terwijl de voorzitter mededeelt dat gelijktijdig moet voorzien worden in de vacature, ontstaande door aftre ding van den wethouder de Jonge, die als raadslid in de com missie zitting heeft. Wordt overgelegd eene missive van de commissie van toezigt over het „algemeen weduwen- en weszenfonds van stedelijke ambtenaren en bedienden," ten geleide van een ont worpen reglement, hetwelk reeds gedurende acht dagen ter visie lag voor de daarbij betrokkenen.. Dit stuk wordt ter in zage van de raadsleden nedergelegd. De voorzitter deelt mede dat door den secretaris is opge maakt een overzigt van hetgeen in de laatste jaren en bij de nieuwe regeling door de gemeente wordt ten koste gelegd aan het openbaar onderwijs. Daaruit blijkt dat de kosten in 1S57 bedroegen f 10,122, en voor 1SG1 geraamd zijn f 22.2GG,alzoo eene vermeerdering van f6141. Dit stuk zal mede voor de leden ter inzage worden nedergelegd. Wordt gelezen eene missive van commissarissen over de wisselbank alhier, houdende voordragt vaneen drietal, ter voorziening in de vacature, bij dat collegie ontstaan door het overlijden van jhr. mr. J. G. Schorer van St. Philipsland, die tevens met 1 januarij 1861 aan de beurt van aftreding was, hetwelk bestaat uit de heeren J. J. Iman Sprenger, J. F. Fak Brouwer en Serv. Tak. De benoeming wordt mede aange houden tot de volgende zitting (die waarschijnlijk zal plaats hebben op den 1(.) december e. k.) Voor kennisgeving is aangenomen de mededeeling van den afioop der op 2G dezer plaats gehad hebbende verkiezing van leden der kamer van koophandel en fabrieken, waarbij zijn herkozen de heeren G. J. Sprenger, II. P. den Bouwmees ter, J. J. de Kanter, mv. G. N. de Stoppelaar en D. Dronkers, terwijl eene herstemming moet plaats hebben respectievelijk tusschen de heeren B. A. Fokker en R. C. Engelberts, en de heeren J. Fak Brouweven mr. W. C. Borsius. Wordt overgelegd en ter inzage van de leden gedeponeerd een staat van gemeente eigendommen, waarvan de verhuring met 1 mei 18G1 expireert en de onderhandsclie vernieuwing wordt voorgesteld, namelijk: het benedengebouw der Waag en de doorgang naar de Wagenaars traateen woonhuis in de Giststraat; idem in de Vlissingscheslraat; de oudeVeersche poort; de kleine scheepstimmerwerf, en de pakhuizen aan den Blaauwendijk. Voor kennisgeving wordt aangenomen dc mededeeling des voorzitters,dat-het contraet tofrafsiaml van liet kazernegebouw aan het rijk. door hem met den heer majoor gamizoenskom- mandant is gesloten. Aan de orde is de beraadslaging ovei-het rapport van de commissie voor de verordeningen tegen welker overtreding straf is bedreigd, betrekkelijk eene door het binnenlandsch bestuur in overweging gegever.e wijziging van art. 16 der ver ordening op het marktwezen, waarbij het opkoopen van goe deren op de markt vóór het verstrijken van de eerste helft van den raarkttijd is verboden. De conclusie strekt om het art. te blijven handhaven. De lieer Lantsheer verklaart tot zijn leedwezen, met die conclusie niet te kunnen instemmen. De commissie heeft zich hoofdzakelijk bepaald bij liet betoog dat de raad bevoegd is zoodanig voorschrift te doen, en dat het nuttig is voor de bur gerij. Voor twee andere bezwaren, bij hein gerezen, zocht hij echter te vergeefs oplossing, namelijkwaarin kan het nut bestaan, daar overal elders behalve op de markt, en dus ook aan de poorten vóór dat de landlieden de markt bereiken, het opkoopen geoorloofd isten anderenwat verstaat men onder opkoopen, en waar is de grens? Tot welke hoeveelheid zal men zich de uitgestalde waren mogen aanschaften, om niet als opkooper vervolgbaar te zijn. De lieer Snijder meent te moeten herinneren dat dit voor schrift zijn oorsprong vindt in bet vóór eenige jaren gebeurde, toen door personen van Vlissingen al de ingevoerde boter da delijk van de boerinnen werd opgekocht, zoodat de burgerij die zich naar de markt begaf, zich daarvan verstoken zag. Hij vermeent dan ook dat de bepaling vooral hier haar nut kan hebben. De heer Verbrugge verdedigt het rapport der commissie. Spreker verklaart geenszins de meening te deelen dat in alles onbeperkte vrijheid behoort gelaten te worden, maar hij acht een gemeentebestuur wel degelijk verpligt om daaraan billijke grenzen te stellen. Hij ziet in de bepaling geenerlei bezwaar, daar te regt is opgemerkt dat het opkoopen alleen verbodenis, gedurende de eerste uren van den ïnarkttijd en voov wat betreft de daar uitgestalde goederen. De bepaling wanneer er opkooping plaats heeft, moet door den regter be oordeeld worden en zulks liaugt geheel van omstandigheden af. De voorzitter verklaart die meening te deelen. Hij ziet in het voorschrift eeue, zij het ook al niet geheel te ontduiken, voorzorg in het belang der burgerklasse, die zich op de markt moet voorzien van het benoodigde. Sedert driejaren dat het in werking is, zijn er nimmer klagten tegen ingebragt. Nadat de heeren Lantsheer en Verbrugge noch herhaalde lijk het woord hebben gevoerd tot nadere uiteenzetting van hun gevoelen, terwijl de heeren Lambrechtsen, van Uije en Snouck Iluvgronje zich met eerstgenoemden verklaren te ver eenigen, doch de heer Dannnegeen bezwaar ziet in de voort durende handhaving der bepaling, - wordt de conclusie van het rapport in stemming gebragt en aangenomen met 9 tegen 5 stemmen. Tegen stemden de heeren van Uije, Lantsheer, Lambrechtsen. Snouck Hurgronje en Fokker. Bij monde van den heer van Deinse wordt hierop uitgebragt het rapport der commissie, in wier handen gesteld is het ver zoek van deu pachter der beer P. de Zeeuw, om magtiging tot voortdurende heffing van óO cent per kar beer of water van de ingezetenen, voov het ledigen der secreetputten en wel tot het einde van zijnen pachttijd. De conclusie van dat verslag strekt om het verzoek in te willigen, Lot weder opzegging toe en niet bepaling dat burge meester en wethouders beslissen zullen bij voorkomende ge schillen. Die conclusie dadelijk in behandeling genomen zijnde, wordt zij aangenomen met 13 stemmen tegen 1 (van deu heer Lambrechtsen.) De openbare zitting wordt hierop gesloten. Memorlcn van beantwoording OP DE VOORLOOEIGE VERSLAGEN DER TWEEDE KAMER NOPENS DE Staatsbcgrooting. WET OP DE MIDDELEN. 1) Betreffende eene hei-vorming van liet stelsel van belastingen «vijst de regering eensdeels op hetgeen in dat opzigtin de laatste jaren ver- rigt is, maar ook anderdeels op dc aangebodene plannen, die de goed keuring der staten generaal niet hebben kunnen verwerven. Op de klagt over bare werkeloosheid, antwoordt zij met eene verwijzing op de wetsontwerpen die zij beeft ingediend, zoo dat, indien die door de tweede kamer worden afgedaan, «dit zittingsjaar reeds daardoor eeu der vruchtbaarste in gewigtigc resultaten zal zijn, die onze geschiede nis beeft aan te wijzen." De regering meent bet stilzwijgen nog te moeten bewaren omtrent een arbeid, waarmede de minister van financiën zich bezig houdt, be treffende onderscheidene plannen van wijzigingen in de belastingen, iu verband met eene te gemoetkoming in de behoeften der gemeenten Tot de hefliug van eeuen accijns op koffij en tabak zou de regering het voor alsnog niet raadzaam achten over te gaan. De koffij maakt een onzer belangrijkste handelsartikelen uit en is tevens een aanzienlijk product van de bezittingen van den staat zeiven. Dc betrekkelijk niet booge inkomst, die van eene belasting daarop kan worden verwacht, zou welligt niet opwegen tegen liet nadeel dat door de belemmeringen aan dc heffing verbonden, aan dien handel en aan den voor de produc ten te verkrijgen prijs zou worden toegebragt. De tabak is mede een gewigtig artikel van handel, dat vóór den wederuitvoer manipulation ondergaat, en waarbij men buitendien op groote moeijelijkheden met opzigt tot de niet onbelangrijke inlaudscbe tabaksteelt zou stuiten. Ook moet niet uit het oog worden verloren, dat beide die artikelen bier te lande algemeen en in belangrijke hoeveelheden door den min deren stand worden gebruikt en als bet ware eene behoefte voor hem geworden zijn. Eene belasting op de goederen in de doode band is in de laatste jaren meermalen besproken, zoowel bij dc behandeling der begroo- tingswetten als bij de behandeling der wet op het regt van successie. Bij de discussie omtrent deze wet is o. a. aangevoerd -■ "dat de heffing van zoodanige belasting eigenaardige moeijelijkheden met zich brengt» vooral waar de inkomsten van die goederen strekken om een sober in komen te verschaffen aan enkele personen, bijzonder aan leeraars vau de godsdienst."' De regering beaamt die moeijelijkheden volkomen en meent uit dien hoofde geene vrijheid te hebben om, hoezeer zij het onderwerp niet uit het oog verliest, daaromtrent voor als nog eene stellige toezegging te doen. De regering acht het voor het oogenblik onraadzaam, de opbrengst van den suikeraccijns nogmaals te vermeerderen, door vermindering van de premien van uitvoer. Aan afscbafling eener directe belasting kan, volgens de regering, in de eerste jaren niet worden gedacht. Dit is in antwoord aan de leden, die de afschaffing der patentbelasting weuschelijk achtten. Omtrent eene wijziging dier belasting laat de regering zich niet uit. Maar zij erkent gaarne, dat de wet op het personeel wijziging behoeft. Wat de belasting op de brandstoffen betreft, de regering zal de wcnsclielijkhcid barer afschaffing niet ontkennen, in weerwil dat aan do bezwaren der nijverheid tegen die belasting réeds niet onbelangrijk door dc wet van 12 Augustus 1857 (staatsblad no. 100) is te gemoet gekomeu. Daar intusschcn de schatkist zulk eeu belangrijk verlies, als door die afschaffing zou worden te weeg gebragt, thans niet lijden kan, zou alleen in overweging kunnen komen de vervanging van dien accijns door andere belastingen, of wel het verhoogen der bestaande. Aan het invoeren van nieuwe belastingen zouden echter niet minder bezwaren verbonden zijn dan aan het behoud van die op de brandstof fen, terwijl het ieder bekend is boe vele, meestal onoverkomelijke moeijelijkheden de pogingen tot de invoering van nieuwe of de ver- hooging van bestaande belastingen ontmoeten. Intusscben houdt de regering hare bijzondere aandacht op dit punt gevestigd en ligt het in hare bedoeling om bij de eerst voorkomende gelegenheid het noodig voorstel tot afschaffing dier belasting te doen. Eene vermindering van het zegelregt op de dagbladen zou, wanneer die vermindering eenigzjns zou moeten worden gevoeld, een niet on beduidend verlies voor dc schatkist te weeg brengen. Ouder de be staande omstandigheden schijnt het echter niet geraden om de schat kist van een middel als het onderwerpelijkc, voor een aanmerkelijk deel, te beroovcn. Is reeds bij vroegere gelegenheid te kennen gegeven "dat de geheele opheffing der staatsloterij voor alsnog niet in de bedoeling der regering ligt," vooral thans, nu het algemeen belang zware uitgaven vordert, zou het, naar dc regering vermeent, weinig verdedigbaar wezen om eene als het ware vrijwillige bijdrage, welke dc loterij aan de schatkist verschaft, af tc wijzen. Tegen misbruiken in dc loterij wordt intus schcn ijverig gewaakt. Dc opheffing van liet fonds van den lioogen raad van adel wordt door dc regering wenscbclijk geacht. Bij de uiteenloopende mcenin- gen echter nopens die aangelegenheid, ook in 's lands vergaderzaal, kleeft aan die opheffing een eigenaardig bezwaar, voortspruitende uit deu herhaaldelijk geopperdeu twijfel omtrent liet eigendonisregt van den staat. Over dien twijfel eene beslissing van de wetgevende magt uit te lokken, schijnt schier onmogelijk. De regering overweegt ech ter, langs welken weg liet mogelijk zou zijn, over het bedoelde ge schilpunt door den regter te lateu beslissen. 1) liet voorloopig verslag is medegedeeld bij ons no. van 30 october jl.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1860 | | pagina 5