Bijvoegsel van de Middelburgsche courant. Dingsdag 6 November 1860. Toorloopige verslagen VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAAL OVER DE Staatsbegrooting. Hoofdstuk VI (hervormde eeredienst.) De wenschelijkheid van eene opheffing der beide departe menten van eeredienst kwam weder ter sprake. Zoo wel voor als tegen die opheffing werden de bekende gronden aange voerd. De opheffing van het collatieregt, dat namens den koning wordt uitgeoefend, gaf in enkele afdeelingen aanleiding tot gedachtenwisseling. De commissie van rapporteurs vermeent daaromtrent echter geene mededeeling te moeten doen, ver mits ten gevolge van het ontvangen bij de kamer van een vertoog over dit onderwerp van den minister der hervormde eeredienst, eerlang de gelegenheid tot opzettelijke behande ling zal ontstaan. Door een der leden werd de aandacht gevestigd op de ge woonte, die in een deel van Twenthe nog bestaat, om aan de ingezetenen, zonder onderscheid van godsdienstige gezindte, ten behoeve der hervormde predikanten het zoogenaamde mis- koornte doen opbrengen. Wel is die heffing, even als ande re prestatiën, bij een besluit van koning Lodewijk van 27 april 1810, onder belofte van schadeloosstelling der belang hebbende predikanten, afgeschaft, doch die schadeloosstelling is nooit verleend. De heffing is blijven voortduren en zelfs althans wat Ootmarsum betreft, bij koninklijke besluiten van 8 augustus 1840, no. 102, en 15 januarij 1841, no. 33, verplig- tend gesteld. Men zou het wenschelijk achten, dat de daaruit voortvloeijende bezwaren door eene verhooging der tracte- menten van de belanghebbende predikanten voor goed uit den weg wierden geruimd; eene verhooging, hoogst waar schijnlijk van geen overwegend belang. Ofschoon men toejuicht, dat de minister er in geslaagd is, de betrekkelijk niet onaanzienlijke vermindering van f 1650 in het gezamenlijk bedrag der tractementen van de ambtena ren aanzijn departement te brengen, ziet men ongaarne het getal dier ambtenaren sedert het vorige jaar van 15 tot 17 ver meerderd. Die vermeerdering van personeel kon zoo ligt in de toekomst de thans verworven bezuiniging meer dan krachte loos maken. Elk nieuw aangesteld ambtenaar brengt zijne aanspraak op tractementsverhooging na eenige jaren dienst, en later ook op pensioen mede. Evenzoo vindt men hier het bewijs, dat. waar verminde ringplaatsheeft, deze meer schijnbaar dan wezenlijk is. De onderstanden voor nieuwe kerken en pastorijen bedragen f5G45 minder dan op de vorige begrooting; maar op die be grooting schuilde, naar men meent, onder dezen post een sub sidie van f 10,000 voorde kerk te Rossum, die met benade ring van vicarij-goederen zaraenhing en dus niet onder de ge wone onderstanden kon worden gerangschikt. KOLONIAAL BATIG SLOT VAN 1858. Aan het voorloopig verslag ontleenen wij het volgende De inhoud zelf van het bij koninklijke boodschap van 1S september 1860 aan de tweede kamer ter overweging voorge legd wetsontwerp tot verdere regeling van het gebruik van het koloniaal batig slot van 1858 gaf tot geenerlei bedenking aanleiding. Ten aanzien der toelichting werd met leedwezen te kennen gegeven, dat daarbij niet de begrooting der ont vangsten en uitgaven voor Nederlandsch Indie gevoegd was, even als bij de memorie van toelichting tot, het wetsontwerp betreffende het batig slot van 1856. De regering zal, naar men vertrouwt, geen bezwaar maken, alsnog aan de kamer de ramingen voor de latere dienstjaren mede te deelen. Van verschillende zijden werd voorts gewezen op het on gerief, voortspruitende uit de behandeling van dit wetsont werp te gelijker tijd met de staatsbegrooting. Vroegere indie ning zou de keuze van een geschikter tijdstip tot overweging en beraadslaging mogelijk gemaakt hebben, en zou, naar men meende, zeer doenlijk zijn geweest. Vooreerst toch schijnt het onderzoek der stukken, welke den 22 december 1859 aan de benoemde staatscommissie werden overgelegd, welk on derzoek door de subcommissien eerst den 11 en 15 junij 1S60 is afgeloopen, voor eenige bespoediging vatbaar te zijn ge weest, al erkent men dat de taak der staatscommissie, met naauwgezetheid volbragt, zekere ruimte van tijd eischt; maar ten andere had welligt de beantwoording door den minister van koloniën van de inderdaad zeer weinig ingewikkelde vraagpunten, welke de commissie stelde, niet zoo geruimen tijd, als daarmede verloopen is, behoeven te vorderen. Hèt steeds klimmend bedrag van hetgeen in Indie als ad ministratief kapitaal wordt teruggehouden, heeftin de sectien de aandacht getrokken en schijnt opheldering te vereischen. Dit administratief kapitaal, waarvan het normaal cijfer op f12,500,000 is bepaald, bedroeg werkelijk op ultimo decem ber 1849 f13,425,332 en op uit. december 1858 f 23,763,645. «Het ligt voor de hand, dat deze vergrooting van adminis tratief kapitaal niet kon verkregen worden dan door inhou ding van een gedeelte der gelden, die als werkelijk overschot der koloniale inkomsten, het zij die in Nederland, het zij in Indie werden verkregen, na aftrek der in het moederland en in Oost Indie verschuldigde uitgaven, in 's rijks schatkist zou den gevloeid zijnof wel door grootere bijdragen uit Neder land, het zij als betaling van wissels of in den vorm van specie zendingen, dan het bedrag, waarmede de uitgaven in Indie de ontvangsten aldaar overtroffen, scheen te vorderen. De commissie van rapporteurs meent, op grond van het in de afdeelingen verhandelde, te moeten verklaren, dat de wet tot regeling van de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen eene algemeen en diep gevoelde behoefte is, en dat verreweg de meeste leden het tot stand ko men dier wet, onafhankelijk van de regeling der comptabili teit hier te lande, noodig en mogelijk achten. Er werden op nieuw sommige gebreken der thans gevolgde wijze van beheer der koloniale geldmiddelen aangewezen, met welker enkele vermelding men hier meent te kunnen vol staan. Als zoodanig werden genoemdde vertraagde afslui ting der rekeningen over elk bijzonder dienstjaar, waardoor een aantal suppletoire rekeningen noodig wordt, en het bestrijden uit de koloniale geldmiddelen van onderscheidene uitgaven, welke op de begrooting van het moederland behoor den gebragt te worden, waaronder mede kunnen begrepen worden de subsidien aan de bezittingen in West Indie en ter kuste van Guinea. De assurantiën werden in de meeste afdeelingen op nieuw besproken. Wat in de eerste plaats de verzekering tegen de gevolgen van zeerampen betreft, is de meerderheid, naar het der commissie voorkomt, op de vroeger herhaaldelijk aange voerde gronden van oordeel, dat daaraan een einde moet ko men. Een lid staafde dat oordeel door de vermelding, dat ook de voormalige Oost indische compagnie hare retour-ladingen onverzekerd liet; opmerkelijke tegenstelling aan de thans nog gevolgde gedragslijn, die medebragt dat de opbrengst der in 1858 verkochte producten met een bedrag van f 1,050,436,61, na aftrek van de winst op voor gouvernements-rekening gehouden assurantie en van de ontvangen schadevergoedin gen, verminderd wordt. De meesten verlangden evenwel niet plotselinge, maar geleidelijke afschaffing, doch ten aanzien der mate van bespoediging dier afschaffing bestond verschil van gevoelen. In eene afdeeling werd het denkbeeld aange prezen om de op iedere lading te verzekeren som jaarlijks met ongeveer f 20,000 te verminderen; in andere afdeelingen drongen velen in het algemeeu op sneller vermindering, dan tot hedeu plaats vond, aan. Daarentegen konden andere le den zich met den door de regering gevolgden weg rereenigen. In de tweede plaats kwam de verzekering tegen brandscha de ter sprake. Eenige leden zagen daarvan de noodzakelijk heid niet in, bewerende, dat wanneer de afschaffing der verze kering tegen zeerampen voor den staat voordeel zouopleve- ren ten gevolge der verdeeling van risico over vele bodems, dergelijk voordeel evenzoo te behalen ware door niet-verze- kering tegen brandschade. Na deze meer algemeene beschouwingen werden nog eenige bijzonderheden, rakende de verzekering tegen zeeschade, besproken. Welke is, vroeg men, de reden, dat op uitgaande ladingen f80,000, op retour-ladingen f 110,000 a f120,000 onverzekerd gelaten wordt? Is daarvan niet het gevolg dat op kleine ladingen betrekkelijk te weinig, op groote te veel onverze kerd blijft? Waarom niet eene percentsgewijze verhouding aangenomen? Welk rigtsnoer, vroeg men voorts, wordt ge volgd ten aanzien van sommige soorten van goederen die, in tegenstelling van audere, onverzekerd blijven? Steenkolen worden niet verzekerdslijpsteenen, gelijk men nu vernam, welkoperen munt niet, zilveren specie wel. Het is moeijelijk, in die wijze van handelen eenigen vasten regel te ontdekken enkele leden duchtten zelfs of ook meer soorten van goederen verzekerd werden om voor de premievermindering eenige vergoeding te geven. Vele leden beweerden dat zekere, niet langgeleden door de regering voorgeschreven en door de Handelmaatschappij toe gepaste dwangmaatregel tegen fabrikanten een maatregel tot wering van vreemde muntspeciën getroffen, in lijnreg- ten strijd is met de aangeprezen uitgebreide mededinging en waarborg voorde meest voordeelige prijzen. Of de omloop van vreemd geld door dien maatregel zal belet worden, zij hier in het raidden gelatenmaar zoo veel is gewis, dat de vreemde munt in de grensdistricten niet in omloop zou zijn, wanneer men aldaar geene behoefte aan dat ruilmiddel, geen voordeel bij het gebruik daarvan had. De opmerking, door de staatscommissie als in het voorbij gaan gemaakt,dat in Indie blijkbaar meer uitgaven worden gedaan, welke uit de diverse stukken niet zoo gemakkelijk kunnen worden opgemaakt," kan niet strekken om een hoog denkbeeld van de uitvoerigheid en helderheid der" verant woording te geven. Gemis aan controle op. aan behoorlijke verantwoording van de besteding der koloniale geldmiddelen bestendigt eenen toestand, die ook in betrekking tot de finan cien van het moederland niet gedoogd mag worden. Het blijkt evenwel, dat de staatscommissie de uitgaven ten behoeve der telegrafische verbinding inde aan haar overge legde stukken heeft kunnen nasporen. Het is voorzeker te betreuren, dat die nuttige onderneming niet met beteren uit slag is bekroondimmers men meent te weten, dat de beve len, die volgens den voorzitter der commissie gegeven zijn, niet hebben kunnen verhoeden, dat de telegraafkabel ander maal gebroken en welligt geheel verloren is. Men zou gaarne vernemen, hoe veel aan die onderneming te koste is gelegd, welke de oorzaak der mislukking was. en wat verder in deze zaak en ten behoeve der telegrafische gemeenschap door de regering is verrigt of voorbereid. Het denkbeeld om de theecultuur voortaan geheel aan de bijzondere nijverheid over te laten, werd allezinsgoedgekeurd. Men vertrouwdo, maar verlangde ten overvloede bevestiging in dit vertrouwen, dat in de drie of vier laatste jaren geen theecontracten op nieuw zijn uitgegeven of verlengd. Sommigen lieten niet na te doen opmerken, hoe weder uit dit voorbeeld blijkt, dat bijzondere ondernemingsgeest daar menigmaal slaagt, waar gouvernementele tusschenkomst het doel mist. Reeds vroeger en bepaaldelijk bij het onderzoek der reke ningen bij de behandeling van het wetsontwerp betreffende het batig slot over 1856 werd de wensch geopenbaard, dat de uit slag van het administratief onderzoek omtrent de gouverne- ments-suikercultuur op Java mogt worden bekend gemaakt een onderzoek dat naar de meening der toenmalige staats commissie en van den minister van koloniën van groot belang kon zijn niet alleen voor de regeling der suikercultuur, maar ook, door het licht over de inlandsche huishouding verspreid, voor de kennis en regeling van andere cultures. De minister wenschte zich echter toen nog te onthouden van mededee ling van het rapport der commissie voor de suikercultuur op Java, omdat alleen een ongeteekend afschrift daarvan in zijn bezit was, terwijl de bijlagen ontbraken. Thans zijn de redenen vervallen, waarom toen de open baarmaking onraadzaam werd geoordeeld de regering zal, naar men vertrouwt, geen bezwaar maken het bedoelde rap port nu aan de kamer mede te deelen. Het klimmend bedrag der subsidien aan de west-indische koloniën en de nederzetting ter Kuste van Guinea heeft de aandacht getrokken. Men verlangt eenige bijzonderheden omtrent den stand der zout-exploitatie op St. Martin te vernemen. Yan ter zijde had men] gehoord, dat de aan den heer Perrinon verleende concessie schadelijk voor de bevolking werkt. Ook schijnt, wanneer men een gerucht gelooven mag, het plaatselijk gou vernement op St.Martin concessie voor de zout-exploitatie aan zekeren Amerikaan verleend te hebben, wiens belangen, in strijd met die van den heer Perrinon, door het gouvernement der Vereenigde staten zouden worden voorgestaan. Men stelde belang zoo wel in deze zaak als in het algemeen in de vraag, welke regels bij het verleenen van dergelijke concessien naar het oordeel der regering behooren gevolgd te worden. Gemeenteraad van Zierikzee. Zitting van 29 october. Voorzitter de heer Cau. Afwezig de heeren de Crane, van der Lek de Clercq en Keiler, de laatste met kennisgeving. De notulen der zittingen van 22 en 23 dezer worden gele zen, en na het ondergaan van eenige wijziging goedgekeurd. De voorzitter zegt, dat het nieuwe reglement omtrent het burgerlijk armwezen vrijdag is gepubliceerd, en hij ten gevolge van het in werking treden op heden, den raad voorstelt tot de benoeming van vijf regenten over te gaandat burgemeester en wethouders ter bespoediging der zaak eene aanbeveling van 5 dubbeltallen hebben opgemaakt, die bij de oproepings brieven aan de leden zijn medegedeeld, als aanbevelingen. Hierop worden benoemd de heeren Job Broodman, R. Koole, D. van der Maas, Jacob Ochtman Joh. z., en C. J. van Zandijk; de le, 3e, 4e en 5e met 10, de 2e met 9 stemmen. Hierbij ontstond eenige discussie, daar de heer de Jonge te kennen geeft abusievelijk een verkeerden naam te hebben in gevuld, doch de voorzitter vond geene vrijheid nader eene verandering toe te laten, en de vergadering besloot deze stem ming voortgang te'doen hebben. De voorzitter geeft hierna kennis, dat de wethouder de heer Fokker zich op zijne uitnoodiging, met het presidium van dat collegie zal belasten. De voorzitter zegt, dat bij hem is ingekomen een adres van

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1860 | | pagina 5