zoo wel als de noodzakelijkheid der voorziening in andere, even zeer dringende behoeften,niet uit het oog verliezen. Enkele andere ledeu gaven te kennen, dat zij vóór de on langs aangevraagde verhooging der begrooting van oorlog voor 1860 hadden gestemd, maar zich tegen de thans voorge stelde zouden moeten verklaren, en zulks op grond dat het toen slechts passieve weermiddelen gold, die, naar hunne mee ning, bij tijds in goeden staat moesten worden gebragt; ter wijl thans aan de actieve strijdkrachten eene in hun oog te groote uitbreiding gegeven werd. Tegenover het tot nu toe ontwikkeld gevoelen stond dat vaneen aantal leden, die de verhooging van het eindcijfer van dit hoofdstuk betreurden, maar zich niet geregtigd acht ten de goedkeuring daarvan te weigeren. In het wezen der zaak was dat hoogere eindcijfer een onvermijdelijk gevolg van in het vorig en in het tegenwoordig jaar omtrent de be grooting van het departement van oorlog door de wetgevende magt genomen beslissingen. De meerderheid der kamer had door het aannemen der begrooting voor 1860, bij welker behandeling de minister van oorlog zijne plannen tot uitbrei ding en verbetering met rondborstigheid had medegedeeld, aan die plannen hare goedkeuring geschonken. Zij kon thans niet meer terugtreden. Algemeen en met nadruk is men teruggekomen op de wen- schelijkheid om een naauwer verband tusschen het leger hier te lande en dat in Nederlandsch Indie tot stand te brengen. Zoo ooit, dan verdiende dit onderwerp thans de meest gezette overweging, nu het gebleken is, welke bedenkelijke gevolgen uit eene te groote uitbreiding van het vreemde element in het oostindische leger kunnen voortspruiten. Verstei-king van het nederlandsche element in het indische leger is eene zaak van zeer dringende behoeften, die niet te zeer ook aan den minister van oorlog kan worden aanbevolen. Ook in andere rigtingen is zeker wel iets te doen tot versterking van het nederlandsche element in het indische leger, en tot verbete- rng der hier te lande bestaande inrigtingen voor de dienst in de koloniën. In openbare geschriften is op eene hervorming van het werfdepot te Harderwijk aangedrongen. Voorts schijnt de regering niet alleen op het zenden van meer nederlandsche soldaten, maar ook van meer nederlandsche officieren naar Indie bedacht te moeten zijn. Door eenige leden werd in bedenking gegeven, of nu ons leger millioenen schats verslindt, bij den tegen woord igen tijd van vrede van de daarbij dienende soldaten niet een nuttig gebruik zou kunnen worden gemaakt voor den arbeid aan de openbare werken, bijv. aan de nieuw aan te leggen spoorwe gen. In Frankrijk, Belgie en sommige duitsche staten is dan toch zoo iets beproefd, en, zoo het schijnt, met een niet geheel ongunstigen uitslag. Men antwoordde, dat de hier bedoelde proeven hebben getoond, dat het laten arbeiden van krijgs lieden aan openbare werken, in plaats van tot bezuiniging te leiden, de kosten zeer verhoogt, en ook in andere opzigten geenszins aanprijzenswaardig is. In Frankrijk althans is dit, nadat men daar de soldaten aan groote wegen in het westen en aan de Parijsclie vestingwerken had laten arbeiden, door deskundigen beweerd. Men moet aan zulke krijgslieden boven hun tractement eene buitengewone toelage geven, en toch arbeiden zij in den regel zonder opgewektheid. Eene andere vraag zou zijn, of men de officieren der genie niet met vrucht voor het houden van toezigtopden arbeid bij de aan te leggen spoorwegen zou kunnen gebruiken. Naar het schijnt, rust de nieuwe organisatie van het depar- tementop het beginsel om de burgerlijke ambtenaren zooveel mogelijk door militaire te doen vervangen. Men wil de waarde van dat beginsel in het midden laten, maar moet toch doen opmerken, dat daardoor de onevenredigheid tusschen de tractementen bij oorlog en die van ambtenaren van gelijken administrativen rang bij andere departementen steeds ver meerdert. Een chef de bureau, die bij het departement van binnenlandsche zaken f2,500 geniet, erlangt bij oorlog, om dat hij een hoogen militairen rang bezit, tot f4,600 of zelfs f 5,100'sjaars. Het schijnt, zelfs afgescheiden van financiële beschouwingen, niet raadzaam, aan hethoofd der voornaamste bureaux van het departement van oorlog mannen te plaat sen, die den rang van generaal bezitten of allengs verkrijgen, zoo als, na eene onlangs plaatsgehad hebbende benoeming, [hier wordt blijkbaar gedoeld op den generaal Hardenberg] thans bij de afdeeling administratie het geval zal zijn. De betrekking van den minister tot zijne ondergeschikte ambte naren moet daardoor van moeijelijker aard worden. Uit het stelsel, om de bureaux van oorlog uitsluitend uit militairen te doen bestaan, moet voorts onvermijdelijk voortvloeijen, dat de kosten van het departement grooter worden dan anders noodig zou zijn. Er werd aanmerkinggemaakt,dat de inrigting der militaire akademie te Breda te kostbaar is, ja veel meer kost dan wel schijnt, gelijk met becijferingen in het voorloopig verslag wordt aangetoond. Men wilde in bedenking gegeven hebben, of niet de aanstaande officieren bij de infanterie en kavallerie, ja zelfs die bij de artillerie, met minder wetenschappelijke kennis, dan thans in hen gevorderd wordt, zouden kunnen volstaan. Ware dit mogelijk, dan zou, althans, wat infanterie en kavallerie betreft, aan het onderwijs bij de korpsen meer uitbreiding kunnen worden gegevenen de akademie voor de jongelieden, die zich bij dat onderwijs bijzonder onder scheiden, niet meer dan eene applicatie-school kunnen wor den en die instelling meer uitsluitend tot opleiding voor de speciale wapens kunnen dienen. Men meende, dat de zaak in ieder geval de overweging der regering verdiende. Sommi ge leden geven den wenscli te kennen, dat de opleiding der ingenieurs van den waterstaat van Delft naar de akademie te Breda mogt worden overgebragt. Voor de verschanste legerplaats bij Nijmegen zal in het volgende jaar eene zeer aanzienlijke som worden uitgegeven. Men vroeg, of, indien die legerplaats was opgemaakt, de ophef fing van Nijmegen als vesting niet allezins in aanmerking zou komen. Uit een krijgskundig oogpunt kan daartegen geen bezwaar bestaan. De zaak is voor de stad Nijmegen van over wegend belang. Daardoor wordt voor haar de gelegenheid geopend tot eene zeer wenschelijke uitbreiding. Men meent dan ook te weten dat de regering daaromtrent een onderzoek heeft ingesteld, en zou, indien dit zoo ware, gaarne met de uitkomsten daarvan worden bekend gemaakt. Ook de som, die weder voor de legerplaats bij Milligen wordt aangevraagd, heeft zeer de aandacht getrokken. Men kwam terug op hetgeen bij de behandeling der beide vorige begrootingen over het zeer ongeschikte terrein voor deze legerplaats, in verband met ons stelsel van defensie, is gezegd. Bij sommige leden woog dit bezwaar zoozeer, dat zij hier het: beter ten halve gekeerd, dan ten heele gedwaald, wilden toe gepast hebben, en dus zelfs nu nog die legerplaats verlaten wilden zien, zoodat daaraan hoegenaamd geene verdere kos ten wierden besteed. Anderen gingen niet zoo ver, maar drongen er toch sterk op aan, om meer zekerheid te erlangen, dat niet meer dan de thans aangevraagde f 60,000 voor de blijvende inrigtingen dier legerplaats zouden worden besteed; zoodat die som de laatste der daarvoor bestemde uitgaven zou zijn. Allersterkst zouden zij het moeten afkeuren, indien op het vroegere denkbeeld, om de legerplaats op grootere schaal aan te leggen, teruggekomen wierd. Voor de werken der utrechtsche linie bedraagt de aange vraagde som minder dan voor andere werken. Naar het oor deel van verscheidene leden behoort het in goeden toestand brengen dier defensielinie vóór het maken van alle andere werken, en dus in de allereerste plaats, in aanmerking te komen. De verschanste legerplaats te Nijmegen zou, meen den zij, voor de goede verdediging des lands niets baten, als de meer binnenwaarts gelegen utrechtsche waterlinie niet in goede orde was. In het welbegrepen belang dier verdediging was ook deze aangelegenheid de ernstige overweging des ministers dubbel waard. Omtrent de handelingen die door het hoofd van het depar tement van oorlog met opzigt tot het overnemen der thans aan de gemeenten behoorende kazernes gevolgd wordt, heerschte verschil van gevoelen. Volgens eenige leden moest de minister daaromtrent een vast beginsel volgen, en er naar streven dat het rijk in het volledig bezit van al de kazernes der gemeenten kwam, die voor de huisvesting der troepen vereischt worden. Geen loven en dingen, geene transactie, geen zedelijke dwang jegens de gemeenten kwam daarbij te pas. Er waren daarom trent eischen gedaan of verlangens geopenbaard, waaraan een gemeenteraad die zijn pligt kent, niet kon toegeven. Midde len van overgang konden worden beproefd, maar eene alge- heele onteigening moest het einde zijn. De meeste overige leden vereenigden zich niet met dit gevoelen. Zij meenden, dat zoo doende het rijk op eene zeer kostbare wijze in het bezit der gemeentelijke kazernes komen zou en's lands geld nutteloos zou worden verspild. Voor den staat was het tame lijk onverschillig, of hij de voortdurende beschikking der bedoelde gebouwen erlangde, dan wel in den vollen zin des woords daarvan eigenaar wierd. Indien de gemeenten vroe ger gedwongen zijn geworden, kostbare gebouwen voor de kazernering van troepen te stichten, dan behoort dit tot een gesloten tijdvak. Die gebouwen zijn voor de gemeenten van geene waarde, en indien zij het gebruik daarvan kosteloos afstaan en slechts bevrijding van alle kosten van onderhoud bedingen, is de opoffering gering. Voor zoover hier werkelijk eene opoffering bestaat, wordt die genoegzaam vergoed door het voordeel, dat de gemeenten uithet bezit van een garni zoen trekken. De meerderheid toonde zich dus met de hier omtrent door den minister van oorlog gevolgde handelwijze tevreden. Intussohen waren er dan toch leden, naar wier gevoelen de minister aan den door hem aangenomen regel niet volkomen getrouw bleef. Hij had van Arasterdam den kosteloozen afstand van gronden voor het stichten van kazer nes verlangd en daarentegen van Leeuwarden den grond dei- afgebrande kazerne en den bouwval daarvan gekocht. Men antwoordde, dat de bijzondere omstandigheden, waarin Leeu warden zich ten gevolge van net afbranden der kazerne be vond, de jegens die gemeente betoonde toegeeflijkheid wet tigden. Er waren leden die zich verklaarden tegen het inrigten van het landgoed Bronbeek tot een invalidenhuis voor oost-indi- sche militairen. Zij verlangden ée'n algemeen invalidenhuis en wenschte dus dat de indische invaliden bij die te Leiden zouden gevoegd worden. Men verlangt te weten, of het kamperen der troepen te Milligen aan de verwachting, die men daarvan koesterde, vol daan en werkelijk gestrekt heeft om den graad van oefening bij de korpsen van het leger te verhoogen. Het oordeel van het publiek is daarover zeer verschillend en meerendeels alles behalve gunstig. Men doet die vraag te meer, omdat deminis- ter het voornemen aankondigt, soortgelijke oefeningen in het volgende jaar op nog ruimer schaal te doen plaats hebben, en dus ook den daarvoor bestemden begrootingspost met f 14,060 verhoogt. SNELPEHSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS, UITGEVERS VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1860 | | pagina 6