Bijvoegsel van do Middelburgsche courant. Dingsdag 50 October 1800. Voorlooptge verslagen van de tweede kamer der staten generaal over de Staatsfoegrooting Hoofdstuk II. (Ilooge collegien van staaten kabinet des konings.) Algemeen werd liet verlangen geuit dat de wet op de samenstelling en werkkring van den raad van state tocli eindelijk in gereedheid mogt worden gebragt. De verbooging der toelage aan de commiesen van staat bij den raad van state vond veel bezwaar. De toelage moest niet in een tractement veranderen. Met genoegen bad men in eene afdeeliug gezien» dat bet te groot aantal ambtenaren bij de rekenkamer verminderd was, dock men kon bet beginsel om de vrij vallende tractementcn onder de overige amb tenaren te vcrdeelen, niet goedkeuren. De verbooging van den post voor ridderorden deed vragen, of daar uit welligt ook uitgaven voor de luxemburgsche orde der Eikenkroon worden gekweten. Andere leden bestreden dit denkbeeld, van beide zijden achtte men het volstrekt onaannemelijk, dat uit 's rijks schat kist betalingen zouden worden gedaan voor eene vreemde ridderorde. Omtrent de staatsregtelijke positie van den directeur van bet kabi net des konings komen de volgende beschouwingen in het verslag voorDe rced3 vroeger gemaakte opmerking werd herhaald, dat ten onregte, aan een ambtenaar, die niet begrepen wordt onder de verant woordelijke hoofden der departementen van algemeen bestuureen gewigtig gedeele van de afkondiging der wetten en koninklijke beslui ten wordt opgedragenen wel de bepaling van dén dag der plaatsing in het staatsblad, waarmede de termijn aanvangt, naailoop waarvan de wetten en besluiten verbindende kracht verkrijgen. De afkondiging in haar geheel behoort tot die regeringsdaden, waarvoor een der ministers zich verantwoordelijk moet stellen. Verzuim in de afkon diging zou, in bepaalde gevallen, overtreding van de grondwet of van eene wet kunnen zijn, en daarvoor zou dan geen minister aansprakelijk wezen. Men meende de aandacht der regering op dit min juiste gebruik te moeten vestigen. Hoofdstuk IXa (Nationale schuld.) Het voorloopig verslag bevat geene bedenkingen. Alleen wordt er gewezen op de wenschelijkbcid, om niet zoo groote kapitalen rente loos in de schatkist te laten verblijven. Hoofdstuk IX». (Financien.) In de afdeelingen werd aangedrongen op de wettelijke regeling van het beheer der kroondomeinen. Eenige leden drongen aan op de vcreeniging van de administratie van de grootboeken en bet agentschap met de administratie der rente betaling van de nationale schuld. De gelijksoortigheid van arbeid brengt dit mede. Eenige leden hernieuwden den wensch, dat van regeringswege regt- streeks certificaten van schuld zullen worden uitgegeven, zonder tus- schenkomst van administratiekantoren. Ook de wensch naar een wettelijke herziening van de bepalingen omtrent de grootboeken vond nieuwe ondersteuning, daar nog altijd aan administratiekantoren reuten worden uitbetaald waarop zij geen regt hebben. Men kon zich de noodzakelijkheid van nieuwe en verhoogde uitga ven voor bet muntwezen niet voorstellen, nu bet werk voor de indi- sche koperhermunting is afgeloopen. In eene der toelichtingen wordt wel op eene aanstaande koperhormuntiug gezinspeeld, maar men begreep niet regt wat daarmede bedoeld is. Men meende toch dat eene hermunting van bet beslaande kopergeld alleen bet gevolg vau een wettelijk voorschrift 2al kunnen zijn. Door de regering was ten vorigen jare het voornemen tc kennen gegeven, om, met bet oog op de buitengewone winsten van den munt meester, de bestaande tarieven van de muntloonen andermaal aan eene herziening te onderwerpen. Gaarne zou men vernemen, of daaraan reeds een begin van uitvocriug is gegeven. Enkele stemmen lieten zich voor eene geringe verbooging van het zeer laag bedrag der tractemcnten van de commiesen der vierde klasse booren, ook uit vrees voor de verleiding tot oneerlijkheid, waaraan deze beambten, meer dan andere, zijn blootgesteld. Welligt is dit door eene nieuwe iudeeling in drie klassen te vinden. Evenwel vond bij deze gelegenheid broksgewijze verbooging van bezoldigingen op nieuw bestrijding, terwijl men ook op de emolumenten wees, aan deze betrekkingen hier en daar verbonden. Eenige leden hebben de aanmerking gemaakt, dat de bezoldiging van den directeur der staatsloterij nog al aanzienlijk is. Zij vroegen, of daaraan bovendien ook niet, andere geldelijke voordeelen verbon den zijn, en zoo ja, van welken aard. Er kwamen ettelijke punten ter sprake, die met de aanstaande her ziening van de postwet in verband stann. Vele leden spoorden de regering aan, om toch alle krachten in te spannen tot voorkoming van zich nu cn dan openbarende oneerlijkheden bij de posterijen. Van de ouderen en hoogeren in rang vooral behoort stipte nakoming der voorschriften van voorzorg en een naauwlettcnd toezigt op de jongere beambten gevorderd te worden, ten einde dezen buiten de gelegenheid te stellen, tot misdadige handelingen over te gaan* En indien de be staande voorschriften zoo als behoorlijke invulling en verzending der conduitelijsten als anderzins niet voldoende zijn tot voorko ming, maar ook tot opsporing van de misdrijven, bchooren andere en betere te worden ingevoerd. Ook in de keus vau personen achtte men verdubbelde omzigligheid noodig. De punten, waarop thans, in verband met de nadere regeling der brieveuposterij, op nieuw werd gewezen, zijnvermindering vau bet port voor verzendingen van geld eu geldswaarde, wanneer de verzen der voor hctgelieclc bedrag aanteckening verlangt te doen verlaagd en uniform brievenport, in verband met zoodauige bevoordeeling der frankering door postzegels, als leiden kan tot een meer algemeen ge bruik van dat middel, in bet belang van vereenvoudiging der admi nistratie, zonder daarom juist de frankeriug verpligt te stellen; ver mindering van het port voor de buitenlaudscbe brieven, voornamelijk wat de klimming naar het gewigt betreftbetere regeling der distri butie, niet zoo zeer door vermeerdering van bestellingen, als door bevordering van verband en zamenhang tusscben de verzendingen en de bestelling ter plaatse vau aankomst; duidelijker en meer verstaan bare stempelingwaarbij ook gedoeld wordt op eeuen tweeden stem pel met letters cn cijfers, die sedert cenigen tijd op de brieven gevon den wordt, en waarvan "men zich ae 'regte beteekenis niet kan voorstellen. De twee laatste punten, welke eigenlijk niet van de nadere wette lijke regeling afhankelijk zijn, werden meermalen, doch tot nog toe zonder veel vrucht, aanbevolen. Door eenige leden werd gevraagd, of er genoegzaam gelet wordt op behoorlijke naleving der overeenkomsten betreffende de postritten. Niet alleen laten voertuigen en paarden in den regel voor het oog veel te wenschen over, maai' ook de veiligheid van bet brievenvervoer zou, bij gemis aan behoorlijk toezigt, kunnen lijden. Hoofdstuk XII (onvoorziene uitgaven.) Ofschoon men met genoegen gezien had, dat ruim de helft der som voor dit hoofdstuk over 1859 toegestaan, niet uitgegeven was, en dat ook het geheele bedrag van hetgeen voor geheime uitgaven was be steed, ruim f 1700 lagerwas geweest dan in 1858, en aanzienlijk min der dan in vrocgerige dienstjaren bet geval was, zoo kon men toch ook nu de bestemming niet goedkeuren, welke aan een groot deel der fondsen, voor onvoorziene uitgaven toegestaan, gegeven werd. Omtrent een post, uit dit hoofdstuk gekweten ten behoeve van het departement van binnenlandsche zaken en op den overgelegden staat aangeduid met de letters a en k, verlangden zeer vele leden nadere opheldering omtrent dc redenen, welke den minister van binnenland sche zaken hadden bewogen om de wet, regelende de onteigening ten algemeenen nutte, van 2S augustus 1851 (Staatsblad no. 125), voor de provincie Zeeland toe te passen. Er was bun geene omstandigheid bekend, welke daartoe aanleiding bad kunnen geven. Deze posten zijn litt. a. Restitutie aan de gemeente Noord-Gou we, provincie Zeeland, voor gedane uitschotten naar aanleiding van de artikelen 6972 der wet van den 28 augustus 1851 (Staatsblad no. 125) f 2119,33^. Litt. h. restitutie aan de gemeente Grijpskerke, provincie Zeeland, voor gedane uitschotten naar aanleiding van dc artikelen 69>72 der wet van den 28 augustus 1851 (Staatsbladno. 125) f 561,42.J-. Wet op dc middelen. In de afdeelingen werd bij vernieuwing de noodzakelijkheid van de verbetering van het belastingstelsel ter sprake gebragt en de wensch herhaald, dat de zorg voor de spoorwegen dit belangrijk onderwerp niet uibWfcog moet doen verliezen. In veSH^ daarmede werden vele meeuingen herhaald, die reeds dikwijls vruchteloos zijn geuit. Zoo werd de wenscbelijkheid om koflij en tabak te belasten in eenige afdeeliugeu sterk aangedrongen. De belasting op de goederen in de doode hand vond wederom verscheidene voorstanders. Sommigen wezen er op dat, over :t algemeen, bij de verbetering vau bet belastingstelsel de verhouding tusscben den last eu de inkomsten beter in achtgenomen mogt worden. Zeer vele leden meenden dat de opbrengst van den suiker-accijns nogmaals zou kun nen worden vermeerderd door vermindering van de premien vau uit voer. Doch dienaangaaude werd opgemerkt dat bet oogenblik daarvoor welligt minder gunstig wasmen meende dat in Frankrijk die premien onlangs op nieuw waren verhoogd. Men vroeg of daarvan iets bij de regering bekend is. Er werd aangedrongen op dc hernieuwde voordragt van de wet ten aanzien van de grondbelasting, door bet vorig ministerie aangeboden, waardoor de ongelijkmatigheid van den omslag dier belasting ten minste eenigzins zou verminderd worden. De noodzakelijkeid vau de herziening der grondbelasting op de gebouwde eigendommen werd krachtig aaugedrougeu. Sommige leden verlangden zelfs eene alge- meene herziening van de grondbelastingeen maatregel, waarvan zij zich zeer goede vruchten voorstelden, en die, met het oog op de zeer groote ongelijkheid van den omslag, ook uit een oogpunt van billijk heid allezius aanbeveling verdient. Anderen evenwel vonden groot bezwaar daarin. Reeds nu wordt, huns inziens, door de grondbelas ting bet bedrijf kapitaal vau den landbouw veel zwaarder getroffen dan dat van nadere takken van nijverheid. Verbetering van de belasting, zoo zij verhooging moest te weeg brengen, zou den last onbillijker wijze verzwaren. Het pateutregt werd ook ter sprake gebragt. Afschaffing dier belasting werd door eenige weinigen, grondige verbetering door zeer velen wen schel ijk geacht. Die belasting, zoo als zij thans is geregeld, past gceszins meer in onzen tegenwoordigen toestandverandering is eene dringende noodzakelijkheid. Deze bedenking betrof ook bet personeel. Sedert de invoering dier wet is er zoo veel in den maatschappelijke)! toestand veranderd, dat eene wijziging dier belasting onmisbaar mag worden geacht. Zoo als zij werkt, is het niet tegen te spreken, dat de mindere standen in de steden veel zwaarder worden getroffen dan ten platten lande. Er werd als een voorbeeld gewezen op de ongelijkmatigheid van den druk dier belasting, daarin bestaande dat, terwijl graanzolders ten platten lande, in de boerderijen begrepen, vrij van belasting waren, die zelfde zolders in de steden, waar de handel ze bezigde, aan belas ting onderworpen waren. Ook de bezwaren der logementhouders teu aanzin van het personeel werden herinnerd. Vooral de vervanging van den accijns op dc brandstoffen door andere middelen werd algemeen hoogst noodig gekeurd. Men vroeg tevens of de regering voornemens is den tegenwoordigen toestand dier belasting te laten voortdurenDe accijns op brandstollen is de eenige waarop nog opcenten worden gehevenbij de overige accijnsen zijn die met de hoofdsom vereenigd. Verleden jaar is die zaak onafge daan geblevener bestond toen nog uitzigt op de afschaffing der belasting. Moest men bet behoud van den tegenwoordigan toestand beschouwen als de uitdrukking van het voornemen der regering, om die afschaffing alsnog voor te dragen Vermindering van het zegel op de dagbladen werd door eenige leden als hoogst noodig voorgesteld. Sommige leden wenschten de tollen op 's rijks groote wegen afge schaft tc zien. Op sommige wegen is de opbrengst dier tollen niet eens toereikend om de kosten van inning te dekken, De afschaffing scheen billijk, nu op de groote rivieren geene scbeepvaartregten meer worden geheven. Voorts werd door sommigen het denkbeeld voorgestaan om in de wet op de middelen voor 1861 al de batigesaldos van vorige diensteu op tc nemen. Dit staat in verband met betgeen bij bet Vde hoofdstuk ten aanzien van de uitvoering der spoorwegwet is opgemerkt. Het werd volstrekt noodig geacht dat dc regering, om die wet behoorlijk ten uitvoer te leggen, vau den aanvang af over meer middelen kunne beschikken dan zij binnen den loop van een enkel jaar kan besteden. Het welbegrepen staatsbelang, dat bij den min kostbaren aanleg der wegen ten sterkste betrokken is, vordert dit noodwendig. Andere leden iutusscben, die zich met dit denkbeeld op zich zelf zeer goed konden vcreenigen, zagen echter groot bezwaar in de verwezenlijking daarvan, zoo lang niet eene algemeene begrooting der kosteu van aan leg van spoorwegen door de wet is vastgesteld. De verdere opmerkingen in dit voorloopig verslag betreffen onder deden van ondergeschiktten aard. Ten aanzien van de uitkeeringen uit de geldmiddelen van 's rijks overzeesche bezittingen, tot kwijting der renten ten laste dier bezittingen daargesteld, verlangen sommige leden, dat ten aanzien van de som van f9,S00,000, die onder dezen titel onder de middelen, tot dekking der uitgaven op de begrooting wordt gebragt, gehandeld wierd op gelijke wijze als thans met het kolouiaal batig slot wordt te werk gegaan. Het behoud der fictie, waarop bet onderscheid tusschen die verschillende bijdragen der koloniale geldmiddelen berust, kwam hun geheel nutteloos voor. Er was geene reden om deze som niet even zeer alleen uit verkregen koloniale baten te nemen. Er waren ook leden die, hoewel zij gaarne gezien hadden dat de regering bet beginsel ten aanzien van bet koloniaal batig slot, vóór twee jaren aangenomen, ook nu toepaste, inde uitdrukkingen, aan bet slot der memorie van toelichting tot de wet op de middelen behoorende, dienaaugaande eenige weifeling bij de regering meenden te bespeuren. Zij verlangden dus meer zekerheid dat de regering, ook voor de toe komst, niet voornemens was, op bet aangenomen heilzaam beginsel terug te komen. Eindelijk werd de wensch te kennen gegeven, dat eene voorloopige raming vau de vermoedelijke opbrengst der in 1861 te verkoopen producten, en van de uit deze opbrengst te kwijten lasten, ook nu nog mogt gegeven worden. Mogt zoodanige raming al enkel gegrond zijn op gissingen naar aanleiding vau het gemiddeld bedrag van vroegere jaren, men meende dat de verlangde opgave daarom zeer wel kon worden verstrekt. Voor 1861 zou zij welligt eenig licht kunnen ver spreiden over de vraag, uit welk dienstjaar de regering voornemens is, de kosten van de emancipatie der slaveu in West-Indie te dekken eene vraag die tot dus verre in bet duister ligt, en die toch gewigtig is. Thans is bet onzeker, of de regering misschien voornemens is een gedeelte van de bestaande batige saldos, die op f 37,000,000 worden gesteld, voor die emancipatie te bezigen. Rapport der commissie over het verslag van het beheer en den staat der oostiiidisclic bezittingen over 185? De commissie beeft gemeend bet voorbeeld van hare voorgangster te moeten volgen, door niet op nieuw in algemeene beschouwingen te treden van de gewigtige vragen, wat artikel 60 der grondwet met "bet omstandig verslag van bet beheer der koloniën en van den staat waarin zij zich bevinden," heeft bedoeld, en door welke wijze van uitvoering aan dat voorschrift die bedoeling het best zou worden bevorderd. Eene bepaalde beslissing dier vragen, boe wenschelijk ook, wordt de ondervinding beeft het geleerd op die wijze niet verkregen. D at den inhoud van bet verslag betreft, beeft de commissie bier en daar weder een loffelijk streven naar meerdere naauwkeurigbeid op gemerkt. Desniettegenstaande blijven er altijd nog een tal van groote leemten over. En wat vooral te betreuren is, is het weinige vertrou wen dat men (blijkens de herbaalde waarschuwingen van den minister zclven) aan vele, soms zeer belangrijke opgaven en mededeelingen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1860 | | pagina 5