ruimte, geene gelegenheid tot plaatsing van kinderen van
elders bestaat.
Komt ter tafel eene missive van burgemeester en wethou
ders van Middelburg, geleidende een aldaar vastgesteld
reglement van het beurtveer, ten fine van vaststelling.
De voorzitter zegt dat over dit punt geruimen tijd corres
pondentie is gevoerd; dat op een ingezonden concept, nadat
de kamer van koophandel was gehoord, voorloopige beden
kingen waren gemaakt, het reglement alsnu te Middelburg is
vastgesteld. In gevolge het reglement van orde stelt hij het
in handen eener commissie, zijnde de heeren van der Grijp,
Landsknegt en van der Vliet, aan wie tevens de geheele corres
pondentie en de bedenkingen der kamer van koophandel
zullen worden toegezonden, op rapport in eene volgende
zitting, terwijl een exemplaar voor de leden ter visie wordt
gelegd.
Het ingekomen reglement voor de industrieschool wordt
voor de leden ter visie gelegd, en zal daarna in de boekerij
geplaatst worden.
De voorzitter deelt mede dat de directie der burgerbewaar
school in der tijd door het bestuur in staat is gesteld tot aan
koop van het gebouw voor die school, onder verpligting na
aflossing der schuld of bij ontbinding der school, het gebouw
in eigendom aan de gemeente aan te bieden; dat die directie
hare schuld afgelost hebbende, daaraan thans heeft voldaan,
met te kennen geving dat zij zoude wenschen het gebouw
voor een onbepaalden tijd in gebruik te houdendat natuurlijk
het onderhoud ten laste der gemeente zal komen; dat de ruimte
eigenlijk voor de kinderen niet meer voldoende is en men de
school dus bij voorkomende gelegenheid naar een ander lokaal
zal moeten overbrengen, waarom het welligt wenschelijk
ware, dat men de directie de vrije beschikking over het ge
bouw liet.
Burgemeester en wethouders stellen voor, de directie voor
haar aanbod diligent te verklaren maar het gebouw eigendom
der directie te laten, omdat, aangezien de kosten van over-
dragt en onderhoud toch al hoog zullen loopen, en de school
zonder stedelijke middelen daargesteld zijnde, de gemeente
bij de overdragt geen belang heeft; hiertoe wordt besloten.
Door burgemeester en wethouders wordt mededeeling ge
daan dat aan de defensie van den Westhavendijk bij den
laatsten storm eene calamiteit is onstaan, die na aftrek van de
f100, die de aannemer moet lijden, f (100 zal beloopenter
wijl aan het Westhavenhoofd eene schade van circa f300 is
ontstaan, waarin de gemeente 1/3 moet dragen. Zij worden
gemagtigd om van onvoorziene uitgaven f 600 af- en over te
schrijven.
Eveneens wordt magtiging verleend om f 300 af-en over
te schrijven voor het meubileren van de comparitie kamer in
het telegraafgebouw, hetgeen thans geschied is. noodigende
de voorzitter deleden uit daarvan inzage te nemen.
Aan de orde is een punt tot uitgifte van grond in erfpacht,
hetwelk de voorzitter zegt te moeten worden aangehouden,
daar in de onderhandelingen eenige belemmeringen zijn
gerezen; daarna het rapport van het burgerlijk armbestuur.
Bij de behandeling der algemeene strekking van het besluit,
dat met 1 januarij 1861 het contract van 4 maart 1817 voor
de hervormden geheel wordt opgeheven, en aan de roomsch-
katholieken en evangelisch lutherschen subsidie zal worden
verleend vraagt de heer van Dongen het woord en oppert
de bedenking of eene partieele regeling niet in strijd is met de
wet; hij achtbi j de armenwet subsidie, dat is uitkoop, verboden
hoewel hij niet tegen het voorstel zal zijn, omdat daarin het
financieel belang der gemeente in het oog is gehouden. Hier
over ontstaat langdurige discussie, waarbij de heeren Cau
en van der Lek de Clercq hem repliceren, dat schikkingen
met armbesturen bij de wet geoorloofd zijn; dat dit zoo lang
de arrawet werkt hier bestaan heeft, zelfs tot verhaal van
verpleging, aan het hoogerbestuur is medegedeeld en geen
bezwaar heeft opgeleverd, en dat het nu voorgedragene geene
nieuwe uitkoop maar eene wijziging van het oude zoude zijn.
Tevens gaf de voorzitter te kennen dat burgemeester en wet
houders bezwaar maakten, het denkbeeld der commissie over
te nemen om de subsidien trapsgewijze te verminderen, aan
gezien daaraan groote bezwaren zouden kunnen verbonden
zijn.
De heer van Dongen verklaart ten slotte verder geen be
zwaar tegen het voorgedragene te hebbenHet besluit wordt
alsnu vastgesteld nadat op voorstel van de heer van der Lek
de Clercq daarin was opgenomen dat beide partijen hetregt
van opzegging zullen hebben.
Hierop komt in behandeling het ontwerp van het regle
ment van het burgerlijk armbestuur, waarop door de commis
sie eenige bedenkingen zijn gemaakt
als in art. 1 wordt eene onderverdeeling met de letters a, b,
c en d aangewezen
bij art. 2 erkent de commissie dat het gegrond is op de ar
menwet, doch acht zij dat het constateren van onvermijdelijk
heid van ondersteuning en onmogelijkheid van bekoming van
onderstand, op andere wijze tot te veel oponthoud zal aanlei
ding geven.
De voorzitter doet opmerken, dat dit artikel het zelfde zegt
als art. 21 der armenwet, en dit reglement niet verder dan de
wet raag gaan; dat het onvermijdelijke altijd subjectief zal
blijven; dat de zorg van wege het bestuur altijd het denkbeeld
van policiezorg tot grondslag moet hebben, terwijl de heer de
Jonge mededeelt dat de onmogelijkheid zal blijken door de
mededeeling die de armbesturen toegezegd hebben. Het arti
kel is onveranderd gebleven.
Bij art. 3 vraagt de commissie of het getal van 6 regenten
niet te weinig is, daar bij ziekte of afwezigheid de overigen
wel te veel werk zouden kunnen bekomen. Burgemeester en
wethouders hebben de wenschelijkheid van een grooter aantal
overwogen, maar zij hebben het beter geacht met een klein
getal te beginnen, daar het niet gemakkelijk zal zijn om voor
deze betrekking geschikte personen te vinden, die zich met
lust en ijver die zaak zullen laten welgevallen; het denkbeeld
van plaatsvervangers zoude inen af keuren,daar deze niet goed
op de hoogte der zaak zouden zijn. De heer de Jonge wijst
ook op mogelijke vacatures en het bezwaar om bij groot per
soneel als dan anderen te vinden. Het getal blijft behouden.
In art. 4 is voorgedragen, dat de burgemeester of een lid
van het dagelijksch bestuur zal zijn voorzittend regent; de
commissie stelt voor dit te veranderen in „voorzitter van het
collegie van regenten,'' omdat men het min voegzaam acht, dat
de burgemeester of een wethouder, het werk van een bedeelend
regent zou doen. De voorzitter merkt hier tegen op, dat door
die uitdrukking zou kunnen vermeend worden dat die voor
zitter geen lid van het collegie was en dus daarin geene stem
had de voorgedragen titel is daarop behouden. Verder wordt
in dit artikel bepaald dat de overige leden door den gemeen
teraad op voordragt worden benoemd en ontslagen. De heer
Mulock Houwer vraagt wie die voordragt zal opmaken,
waarop de voorzitter zegt dat die zal uitgaan van burgemees
ter en wethouderseensdeels omdat, wanneer het collegie zelf
de voordragt had en de raad daar buiten ging, dit welligt tot
onaangenaamheden zoude kunnen leiden, en ten anderen
omdat men eene aanvulling uit en door zich zelve minder
wenschelijk acht.
In art. 7 wordt bepaald, dat de leden tusschentijds hun
ontslag kunnen „nemen;" dit wordt veranderd in „indienen,"
hetgeen men beter acht daar de raad er alsdan officieel mede
bekend gemaakt wordt.
De artt. S tot 14 hebben tot geen opmerkingen aanleiding
gegevenalleen vroeg de commissie omtrent de drie laatste, of
zij niet beter in het huishoudelijk reglement zouden te huis
behooren. De voorzitter wijst er op dat in art. 13 ook een
regel is voorgeschreven omtrent de wijkverdeeling, die men
om de overeenstemming met de andere armbesturen beter
acht bij dit reglement vast te stellen.
Art. 14 voorgelezen zijnde, vraagt de heer van der Lek de
Clercq of het niet gevaarlijk is om het ontslag van den boek
houder te doen afhangen van de voordragt van ee'n lid van
den raadhij meent dat die persoon alzoo een te veel precaire
positie erlangt, en wensclit de voordragt te laten bij burge
meester en wethouders. Nadat de voorzitter het wenschelijke
heeft betoogd om die voordragt ook bij het collegie te laten,
wordt bepaald dat hij zal worden ontslagen op voordragt van
het collegie of van burgemeester en wethouders.
In art. 15 is op voorstel der commissie, met 7 stemmen voor,
tegen 3 (van de heeren de Jonge, van Dongen eu Cau), be
paald dat de boekhouder om de vijf jaren moet aftreden. Als
grond daarvoor gaf de commissie op, dat men bij eene vaste
benoeming zeer ligt van dergelijke betrekkingen sinecures
maakte; dat men, hoe verdienstelijk de persoon bij zijne be
noeming ook was, later wanneer hij soms minder geschikt
wordt, om zijn financieel belang, huiverachtig was eene voor
dragt om ontslag te doen. Dit werd door den voorzitter be
streden, die in die tijdelijke verkiezing een groot bezwaar
zag, ze gevaarlijk voor den titularis achtte, en er op wees hoe
bij het gemeentebestuur, wel de leden maar niet de ambte
naren, als ontvanger en secretaris, periodiek aftreden. De
heer van der Lek de Clercq vindt eene bevoegdheid van
tusschentijds ontslag veel gevaarlijker; hij ziet niet in dat
men de aftreding niet zou kunnen bepalen, omdat de door
den burgemeester genoemde ambtenaren niet aftreden; hij
ziet er bij behoorlijke pligtsbetrachting ook geen bezwaar in.
Na de aanneming vraagt de voorziter, wanneer de titularis,
die nu reeds in functie is, dan voor het eerst zal moeten aftre
den, daar toch geene nieuwe zaak ingevoerd maar eene be
staande gewijzigd wordt. De commissie verklaart dit zoo
niet ingezien te hebben zij meende dat de zaak geheel nieuw
werd, en had bij hare redenen om periodieke aftreding voor
te stellen, dan ook geen persoon op het oog. De voorzitter
toont nader aan dat de eden en de boekhouder, zoo zij thans
hun ontslag niet nemen, als burgerlijk armbestuur zullen
blijven fungeren. De eerste aftreding wordt alsnu voor den
boekhouder bepaald op 1 januarij I860, en in art. 5 bepaald
dat voor de leden de jaren van aftreding beginnen te loopen
met 1 januarij 1861.
Omtrent de schorsing wordtnalangdurige discussie bepaald
dat het collegie den boekhouder kan schorsen, daarvan den
raad onmiddelijk moet kennis geven en binnen 4 weken eene
voordragt tot herstel of ontslag moet doen, of wel verlenging
der schorsing voor gelijken tijd moet vragen.
In art. 16 wordt op voorstel der commissie bepaald dat de
borgtogt van dien boekhouder minstens f 2000 zal moeten
bedragen, en dat die borgtogt goedgekeurd moet worden door
den raad.
De voordragt van hettractement is f400de commissie stelt
voor uiterlijk f400; zij meent dat de omvang van het werk
nog niet bekend kan zijn, en dat men daarom zoude kunnen
beginnen met eene mindere som toe te kennen, om te zien of
het maximum noodig zou zijn; ten anderen meende men dat
er wel geschikte personen zouden gevonden worden die het
voor minder dan f 400 zouden willen waarnemen. De burge
meester bestrijdt dit gevoelenhij wijst er op dat de boekhou
der, als secretaris van het collegie, belast zal zijn met de cor
respondentie over al de armlastigen van en op andere plaat
sen, hetgeen de helft uitmaakt der correspondentie ter secreta
rie gevoerd, zoo dat de omvang zeer goed bekend is; hij
gelooft dat met de meening dat een geschikt persoon het voor
minder zoude willen waarnemen, iemand bedoeld is die ook
hij heeft hooren noemen, doch dat dit in zoo verre een mis
verstand is, daar er sprake is geweest van het regentschap
en niet van de betrekking van boekhouder.
De heer van der Lek de Clercq is bepaald voor een maxi
mum, des noods f 500, maar wcnscht met een mindere som te
beginnen. De heer de Jonge acht het denkbeeld, dat men ge
schikte personen voor minder zal kunnen krijgen, gevaarlijk,
daar men dan ligt kan komen tot een stelsel van loven en
bieden en zonder dat men daardoor nog den geschikten per
soon erlangt. De heer van der Grijp acht f 400 te veel. tegen
over debetrekking van regent, die veel moeijelijker is en gratis
moet worden waargenomen. De voorzitter merkt op dat de
betrekking van regent een eerepost moet zijn, die uitliefde
wordt waargenomen, en dat men zulke diensten niet beta
len kan.
De heer Mulock Houwer zegt dat men bevreesd is dat men
minder gemakkelijk regenten gratis zal erlangen wanneer
men ziet, dat aan den boekhouder eene betrekkelijk groote
som wordt geschonken.
Daar het uur ver verstreken is en verscheidene leden de
vergadering moeten verlaten, stelt de voorzitter voor de zit
ting te schorsen tot des avonds ten 7 ure. Dit ondervindt bij
velen bezwaar, waarop zij wordt verdaagd tot dingsdag avond
ten 6 ure.
Zitting van 9 October, 's avonds 6 ure.
Voorzitter de heer Cau. Afwezig de heeren Landsknecht
en van der Vliet.
In stemming wordt gebragtde wijziging, door de commissie
voorgesteld om te lezende boekhouder geniet eene beloo
ning van uiterlijk f 400. Deze wordt aangenomen met 7 te
gen 4 stemmen, (tegen stemden de heeren van Dongen. Fok
ker, de Jonge en Cau).
Art. 17 en 18 zijn onveranderd aangenomen. Op art. 19
vraagt de commissie of het niet goed is het tractement van den
bode te bepalen. In aanmerking genomen de bedenking van
burgemeester en wethouders dat men voor dezen ambtenaar
niet weet hoe groot de omvang van zijne werkkring zal zijn,
en men bij de begrooting van het armbestuur hierop nader
kan letten, wordt hieraan verder geen gevolg gegeven.
Art. 20 en 21 zijn aangenomen. De heer van der Lek de
Clercq vraagt of het thans bestaande reglement voor het bur
gerlijk armbestuur niet buiten werking moet worden gesteld.
De voorzitter zegt hierop ook bedacht te zijn, en dat hij daar
toe eene bepaling heeft ontworpen die als art. 22 wordt vast
gesteld.
De geheele verordening wordt alsnu aangenomen en zal
aan gedeputeerde staten worden medegedeeld.
Eene, door het bestuur der teekenschool in haar reglement
voorgedragen wijziging, wordt gesteld in handen der heeren
van der Grijp, Landsknecht en van der Vliet.
Aan de orde is het rapport op de rekening der teekenschool.
De heer Cau draagt als rendant van rekening, het presidium
over aan de heer Fokker; het rapport wordt uitgebragt door
den heer Mulock Houwer, en de rekening goedgekeurd in
ontvang f 551,69i, uitgaaf f388,79, en alzoo sluitende met
een goed slot van f 162.904.
Hierna is de vergadering gesloten.
SNEU'ERSDRUKKERIJ VAN DE GEBROEDERS ABRAHAMS.