Bijvoegsel van do Middelbtirgsche couranl. Zaturdag '28 Jitlij 1860. graten gCKCaaal. TWEEDE KAMER- Nader verslag der zitting van maandag 23 jut ij. (Beraadslaging over de spoorweglijn van Rozen- daal Vlissingen.) De lieer van Bossc Tegen deze lijn werden vroeger vele en belangrijke bezwaren geopperd. Ik herinner mij dat in deze vergadering twi jfel werd geopperd, of de aanleg van die lijn wel met eene gezonde staatkunde overeen te brengen was; of haar aanleg wel strookte met eene goede staathuishoud kunde; of zi j niet gevaarlijk was voor onzen handel; of zij wel van eenig het minste ge wig t was voor het algemeen belang. Ik zal dat punt niet in het breede behandelenik laat liet rusten. Maar er is ten opzigte van deze lijti in het vorig jaar door den minister van financiën, in zijne toenmalige kwaliteit, eene vraag gedaan, die ik mij veroorloof thans ook te doen. Er is toen gesproken van de mogelijkheid dat de aanleg van deze lijn het gemis van zekere staatsinkomsten ten gevolge zou kunnen hebben. Dat bezwaar was groot genoeg om ook eene belangrijke bijdrage te leveren tot afkeuring van dat ontwerp. Ik weet niet of dat bezwaar nu verdwenen is. 1-Iet zou mi j aangenaam zijn. indien wij te dien aanzien eene eenigzins ge ruststellende verzekering van den minister van financien kon den ontvangen. Ik zal, evenmin als dit in het vorig jaar is geschied, de zaak niet nader omschrijven, maar bepaal mij tot deze meer summiere vraag. Een tweede punt van bezwaar ten aanzien van deze lijn bestond in liet kanaal van Zuidbeveland en in de verbindtenis welke te dien aanzien bestond in de betrekkingen met de be kende engelsche maatschappijDe opheffing van dat bezwaar is door de vorige regering beproefd geworden. Het is aan al len bekend, met hoe veel ijver toen leden uit Zeeland inzon derheid getracht hebben een spaak in het wiel testeken, om den aanleg van den zeeuwschen weg zoo veel mogeli jk te be lemmeren. Dat bezwaar is ook niet opgeheven. Met den aan leg van het kanaal van Zuidbeveland zou op dit oogenblik, geloof ik, zoo lang het contract met de engelsche maatschappij niet is ontbonden en het zou kunnen zijn dat over die concessie nog een langdurig proces plaatshad niet kunnen worden aangevangen. En zoo lang die concessie bestaat, ver zetten zich de bestaande Internationale verbindtenissen dat aan de afdamming van de Ooster Schelde wordt begonnen dit mag geen plaats hebben voor dat het kanaal van Zuidbe veland in orde is. Intusschen heeft liet mijne aandacht ge troffen dat de minister van binnenlandsclie zaken, toen er kwestie was van de beoordeehng van de kosten van dit plan, met opzigt tot het kanaal van Zuidbeveland gezegd heeft, dat dat er niets toe deed. dat men dat niet in de berekening moest opnemen. Ik geloof intusschen dat men wel zal doen dit in de berekening op te nemen, want zonder dit kanaal heeft men zeker geen zeeuwschen spoorweg. Ik neem de vrijheid dienaangaande de vraag tot de rege ring tc rigten, of er aan die zaak eenig verder gevolg is gege ven en of de bezwaren, welke te dien aanzien bestaan liehhen, al dan niet uit den weg zijn geruimd. De heer van Heemstra, minister van binnenlandsclie zaken: Slechts een kort antwoord aan den geachten afgevaardigde uitZutphen. De zaak betreffende het kanaal door Zuidbeveland is niet ten einde. liet is aan de kamer bekend in welken toestand die zaak verkeerde, toen de gesloten transactie in deze kamer niet werd goedgekeurd. Ik behoef dus van hetgeen die tran sactie voorafging op dit oogenblik niette spreken. Maar na dat die trausactie in de kamer niet goedgekeurd is, heeft men de concessionarissen in regten aangesproken tot ontbinding van het contract. Dat proces is aangevangen, en wanneer het einde daar zal zijn, kan ik niet beoordeelen. Maar zoo veel schijnt temogen worden aangenomen, dat van de zijde van de concessionarissen geneigdheid schijnt te bestaan om. op andere grondslagen dan vroeger, eene nadere overeenkomst te sluiten. Ik kan onmogelijk aan deze kamer op dit oogenblik, in den stand waarin deze zaak verkeert, eenige inlichtingen of me- dedeelingen verstrekken. 'Ik verzoek daarom dat men zich te vreden stelle met de verklaring, dat er geneigdheid schijnt te bestaan bij de concessionarissen, betere voorwaarden dan vroeger aan te bieden. Ik vlei mij dat deze zaak, het zij vroe ger of later, behoorlijk zal kunnen geregeld worden. Wat betreft de kosten van daarstelling van het kanaal door Zuidbeveland, heb ik gemeend dat die kosten bij dit ontwerp niet in berekening behooren te komen, want wat er ook ge- beuve, spoorwegen of geen spoorwegen, een zeeuwsche weg of geen zeeuwsche weg. ik geloof dat het kanaal doorZuidbeve- land eene op zich zelve staande zaak is. Al mogt er geen sprake zijn van spoorwegen, dan nog geloof ik dat deze zaak op zich zelf zal behooren te worden afgedaan; in den stand, waarin zij zich op dit oogenblik bevindt, zal het onmogelijk zijn haar te laten rusten. De heer van Hall, minister van financien: Het onderwerp waarop de geachte spreker uitZutphen heeft gezinspeeld, was van zulk een teederen aard, dat ik begreep het slechts meteen wenkte moeten aanvoeren, en daardoor waarlijk was ik het vergeten. Ik kon mij volstrekt niet te binnen brengen, waar op de geachte spreker doelde, toen een der geachte leden van deze vergadering het mij herinnerde. Ik kan den geachten spreker uit Zutphen antwoorden dat op de wijze, waarop deze regering dej zaak behandeld heeft, er geen vrees is voor gemis van staatsinkomsten. De heer van DiggelenMijnheer de voorzitter, de minister van financien heeft de verklaring afgelegd dat door de wijze, waarop deze regering de zaak van den zeeuwschen spoorweg beeft behandeld, er geene vrees is voor gemis vau staatsin komsten. Ik neem daaruit aanleiding om in deze vergadering den wensch teutten, dat die wijze van behandeling ook niet na zichslepe, dat er wel vrees mogt ontstaan voor de uitvoe ring van den zeeuvv.sch-runburgschen spoorweg. Ik hoop dat die omzigtige wijze van behandeling van deze regering voor de staatsinkomsten zal gepaard gaan met de noodige kracht om uitvoering te geven aan dit gedeelte van het ontwerp van wet. Hoewel hetsoms minder parlementair moge zijn, wensch ik evenwel hier ronde taal te spreken. Ik mag dan niet ach terwege houden, dat ik op meer dan eerie plaats sommigen elkander heb hooren toefluisteren„gaat maar voort met de ze wet, gij krijgt toch geen spoorwegen." Aan zulk ijdel spel kan ik geen geloof schenken. Bij deze gelegenheid moet ik mijne hoop uitspreken, dat er geene reden is om de regering te verdenken dat zij, aan het geen hier ernstig behandeld wordt, niet ernstig uitvoering zou geven. Met betrekking tot het kanaal van Zuidbeveland moetik evenwel zoo vrij zijn eenigzins van het gevoelen van den mi nister van binnenlandsclie zaken te verschillen, liet komt mij voor, dat daardoor, ook afgescheiden van een spoorweg- ontwerp, meer dan e'e'n grootbelang voor de provincie Zeeland kan bevorderd worden, ja, dat voor de veiligheid van dien bodem dringende behoefte bestaat om dit kanaal spoedig te graven en Zuidbeveland met Noordbrabantte verbinden. De offers, die de ingezetenen van Zeeland boven zoo vele anderen hebben gebragt tot behoud van hunnen bodem, zoowel als de bijdragen uit de schatkist zullen eerst dan de gewenschte vruchten geven als de verbinding van dc zeeuwsche eilanden onderling en met het vaste land is tot stand gekomen, en in verband met deze verbindingen behoort zoowel dit kanaal als nog andere kanalen in Zeeland gegraven te worden. Ofschoon ik misschien daarvan mijne stem niet over dit wets-ontwerp zal doen afhangen, moet ik tocu den wensch uitdrukken, dat, als het mogelijk ware, deze werken wierden genoemd in dit ontwerp, want het is bij mij niet boven allen twijfel dat wij met zekerheid mogen vertrouwen, dat de daartoe benoodigde gelden later tot dat einde zoo bereidwillig zullen worden ver leend als thans liet geval kan zijn. Het is niet alleen met betrekking tot het kanaal van Zuid beveland, maar ook tot de verruiming en inrigting van de ha ven van Vlissingen dat ik nog niet lean van mij zetten de vrees dat niet van uitstel afstel zal komen. In ieder geval zal de spoorweg veel minder opbrengen wanneer de werken, voor die havens en kanalen benoodigd, niet dadelijk worden uitge voerd. Men zegt, datraen eerst wil zien welke vlugfc de spoor weg zal nemen. Maar. mijne heeren, die spoorweg is geen Hollowaypil. Die spoorweg kan wel eenige krachtige onder steuning geven en leven vermeerderen, maar als een spoorweg bijv. aan de Dievenbrug of midden in een heideveld mogt eindigen, kan die op zich zeiven geene welvaart doen ont staan, bij gebrek aan voldoende toevoeren. Wanneer men nu den spoorweg legt zonder dat men tevens de haven verbetert, dan zal men welligt later, hoeveel men ook van dien spoorweg anders mag verwachten, beweren„dat hij niet rendeert," en daarom minder genegen zijn de haven te verbeteren. Indien men echter de haven te Vlissingen verbetert en uitvoert het geen daartoe verder eigenaardig behoort, dan zie ik met dien spoorweg niet alleen eene schoone toekomst te gemoet voor Zeeland, maar voor Limburg zoo wel als voor Noordbrabant, omdat die provinciën en een groot gedeelte van Duitschlaud dan langs den kortsten weg verbonden zullen zijn aan onze schoonste zeehaven. De heer van Heemstra, minister van binnenlaridsche zaken: Mijnheer de voorzitter, ten aanzien van het eerste punt. dooi den geachten spreker uit G'oes aangevoerd, geloof ik inder daad dat tusschen hem en mij zeer weinig verschil bestaat. Ik hen het volkomen met hem eens, dat het kanaal door Zuid beveland op de eene of andere wijze behoort tot stand te ko men. Het eenige punt van verschil, als ik het zoo noemen mag, is, of de kosten daartoe op deze hegrooting van uitgaven behooren gebragt te worden. Dat komt mij voor te zijn een punt van ondergeschikt belang. Maar ik acht mij verpligt een enkel woord te zeggen om trent het tweede punt. Mijne heeren, ik ben zoo zeer als iemand in deze vergade ring bekend met de locale belangen van Vlissingenik heb die van nabij leeren kennen en ik ben een even ijverig verde diger van die belangen, als de geachte spreker uit Goes. Maar nu wil men al dadelijk de haven van Vlissingen uitbreiden, groote werken aanleggen, niet voor hetgeen is, maar voor het geen komen zal, voor hetgeen men verwacht. Ook ik, mijne heeren. verwacht voor de haven van Vlissingen eene schoone toekomst, maar ik geloof dat het onraadzaam en ondoordacht zou wezen, vóór dat die uitzigten althans eenigermate zich beginnen te verwezenlijken, met zoodanige groote werken aan te vangen, die althans op dit oogenblik onder deze om standigheden niet dringend gevorderd worden. Ik wensch en verwacht dat die uitzigten zich zullen verwezenlijken, maar ik geloof dat dan eerst de tijd zal zijn gekomen om die haven te verruimen, en dat het verkeerd zou zijn op die toekomst vooruit te loopen. Gemeenteraad van Middelburg. Zitting van 23 julij. Voorzitter de heer Byleveld van Serooskerke. Afwezig de heeren van de Graft, Damme en van Diggelen. De notulen der vorige zitting worden na gedane voorlezing goedgekeurd, en voor kennisgeving aangenomen a. de mede- deeling van den voorzitter dat de drie bovengenoemde leden afwezig zijn b. eene missive van gedeputeerde staten dezer provincie, houdende goedkeuring van het jongste raadsbe sluit tot uitgifte van grond in erfpacht, waaraan door burge meester en wethouders reeds het noodige gevolg is gegeven. Ter visie van de leden zullen worden gelegd de volgende door den voorzitter overgelegde stukken 1. een afdruk van het door de kamer van koophandel en fabrieken alhier aan de vertegenwoordiging ingezonden adres betrekkelijk den spoorweg 2. een verslag van den toe stand dezer provincie over 1S59, uitgebragt door gedeputeer de staten; 3. eene brochure, getiteld Bescherming van spoor wegen door H. P. van Stolk4. eene memorie van de heeren Montauban van Swijnclregt c. sv betrekkelijk de door hen aangevraagde concessie. Geschiedt voorlezing van eene missive van curatoren over het gymnasium, ten geleide van een tot dat collegie gerigte missive van den heer J. J. Bellingwout, die daarbij herinnert zijne opvolgende benoemingen als docent bij het gymnasium, laatstelijk in 1851 tot leeraar in de nieuwe talen, terwijl de regeling van zijne jaarwedde als zoodanig altijd nog slechts voorloopig is geschied. Curatoren ondersteunen het verzoek om die regeling in zijn belang te doen plaats hebben. Dit stuk wordt gesteld iu handen van burgemeester en wethouders, om daaromtrent bij de opmaking der gemeente- begrooting voor 1861 een voorstel te doen. Geschiedt mede voorlezing van eene missive van den heer voorzitter van het departement Middelburg der maatschappij Tot nut van 't algemeen, waarbij kennis wordt gegeven van het besluit tot opheffing der tot hiertoe bestaande school met daaraan verbondene volkszangschool. Daardoor zal dus voor 225 kinderen op eene andere wijze in het onderwijs moeten worden voorzien, en men heeft zich daarom verpligt gezien het gemeentebestuur met dien maatregel in kennis testellen, onder bereidverklaring om voorloopig de school nog totl januarij 1861 te bestendigen. De voorzitter voegt hierbij dat thans tusschen een bedrag van f 3 tot f 15 per maand schoolgeld geen onderwijs te beko men is. terwijl juist op de thans op te hefiene school het schoolgeld f 6 bedroeg, zoo dat liij voorziening op de eene of andere wijze wenschelijk aclit. Op zijn voorstel wordt beslo ten deze missive om raad en berigt te Verzenden aan de com missie, in welker handen in den Jaatsten tijd onderscheidene I onderwerpen betrekkelijk het lager ouderwijs zijn gesteld, bestaande uit de heeren Siffla, Lantsheer en Fokker. Worden gelezen drie adressen, van de heeren J. A. Tak, J. de Ranter en P. B. van de Kreke, houdende verzoek om tot makelaar te worden benoemd. Deze worden aangehouden tot bij de straks volgende benoeming. Mede wordt gelezen een adres van P. G. Visscher. publiek nachthuishouder alhier, bezwaren te kennen gevende tegen de verordening van algemeene plaatselijke polieieen die op de publieke vrouwen, volgens welke hij genoodzaakt is zijn huis ten e!f ure te sluiten. Hij verzoekt daarin zoodanige wijzi ging dat hij zijne tapperij enz., tot 1 of 8;ure moge open houden.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1860 | | pagina 5