)ÖuitmlrtnDsfl)r tijïmujen. gezonken door het springen van den ketel; 4gekwetsten. De resident Rosch is naar Batavia vertrokken. Thans kan worden medegedeeld dat de staf der expeditie naar Boni is zameDgesteld als volgtchef van den staf, majoor der infanterie H. C. Staring (c. q. 2de kommandaut der expe ditie); sous-chef, kapitein der infanterie F. G. Stek. Toegevoegd aan den staf: isten luitenant jhr. H. W.L. de Koek, adjudant van zijne exc. den gouverneur generaal; artillerie aan den ma joor J. F. Bloemen Waanderskavalerie aan den majoor J. Wolff; genie aan den kapitein M. A. van Walchrengenees kundige dienst: dirigerend officier van gezondheid 2de klasse E. A. Lange. De 4de en 11de bataillons infanterie onder bevel hunner kommandanten, majoors C. M. H.Kroesen en H. H- J. Jalinck. Door het gouvernement zijn ten behoeve der 2de Boni- sche expeditie p. m. lfinederlandsche koopvaardijschepen inge huurd lot 45 cent per last 'sdaags voor de ziekenschepen en 40 cent per last's daags voor de troepen, paarden, vivres-en steen- kolenschepen. De vermeerderende eischen der wetgeving in Nederland om inlichtingen uit Indie hebben de regering doen besluiten tot vermeerdering van het personeel der algemeene secretarie; voor die uitbreiding is eene jaarlyksche som van f 20,000 op de begrooting gebragt. Kitrgerlijke stand. Middelburg. Eerste huwelijksafkondiging den 27 dezer: A. Huysman, weduwn. 54 j. met A. Huybregtse, jd. 42 j. J. Baaijens, jm. 24 j. met S. Marinissen.jd. 22 j. Vlissingenvan 19 tot 26 november. Gehuwd: J. Daalhuizen, jm. 22 j. met J. A. Deybel, jd. 20 j. P. J. Calienfels, jm. 29 j. met A. J. de Smit van den Broecke, jd. 20 j. Bevallen: J. M. G. Schwarz geb. van Maicotté, d. M. Bak ker geb. Barendse, z. J. J. Engelberts geb. Jansen, d. H. Pie- terse geb.Fanoy, d. J. Scheijbeier geb. Boeije, z. M. Boxman geb. Havers, z. L. Back geb. BosteJaar, d. J. Stroo geb. Wis se, z. W. Schey geb. de Pierre, d. OverledenN. A. Hamtlink, jm. 27 j. C. G. de Kok, z. 3 j. S'. C. van Ranst, z. 5 j. L. Carco, vrouw van M. H.Kalbfleisch 32j. G. Schols, vrouw van li. van Heiven, 85 j. C. Nustelijn, vrouw van W. van der Hout, 29 j. Goes, van 19 tot 26 november. Overleden: J. Pijke,z. 3 m. J. de Smit.jd. 64j. M. Gelok, d. 7 m. W. van Hoorn, man van A. Bruggeman, 55 j. F. Mil- kous, weduwn. 69 j. J. P- den Hollander, z. 17 d. J. Smet, weduwn, 68 j. Zierikzce, van 19 tot 26 november. Gehuwd: A. C. Huigens, jm. 41 j. met B. Heuseveldt, wed. C. H. van Oorschot, 39 j. D. Verpoorten, jm. 28 j. met. D. J. Nolet, jd. 21. Bevallen: J. M. van Poelje, geb. deRochefort, z. P. Ver munt, geb. Formenoy, d. J. H. Ribbons, geb. Viersma, d. J. Peute, geb. Bakker, d. H. W. van Gastel, geb.;Bouman,d. J. W. de Jonge, geb. de Crane, z. P. Haringx, geb. van de Valk. Overleden: H. Bartelse. z. Ij. P. J. Bogers, z. 12 j. L. dePaauw, jd. 34 j. R. Levy," weduwe van Z. Levy van Oss> 91 j. G. Renou, z. 10 w. G. Phernambucq, z. 6 m. T5ieïi«on>e4ersian«l. 28 novemb. 's avonds 11 ure 41 gr. 29 a 's morgens 7 42 h 's middags 1 u 46 's avonds 11 40 30 's morgens 7 38 u v 's middags 1 42 n Staten generaal. TWEEDE KAMER. In de zitting van maandag is de behandeling aangevangen van de begrootingswetten van 1860, nadat de voorzitter bad kennis gegeven dat ingekomen was een wetsontwerp tot rege ling van de zamenstelling en de bevoegdheid van den raad van state. De algemeene beraadslaging over deze ontwerpen van wet werd geopend door den heer van Hall, die eenige financiële beschouwingen in het midden bragt, daarbij uadere opheldering vragende omtrent de afschrijving van schuld bij het grootboek en betoogende dat de progressie der belastingen niet zoo groot was als de minister van financien die had voorgesteld. De heer van Voorthuysen betoogde dat het ministerie slechts eene der vele beloften had vervuld, in zijn programma nederge- legd, namelijk de zaak der spoorwegen, en dat het bovenal betreurenswaardig was, dat de belofte omtrent de herziening van het belastingstelsel, met het oog op den nood van vele gemeenten, niet was nagekomen. De heer Betz nam tot onderwerp zijner beschouwingen het verbroken verband tusschen het belastingstelsel van het rijk en dat van de gemeentendrong aan op eene herziening van 's rijks j belastingstelsel zonder vermindering van de inkomsten der schatkist, en op het brengen voor rekening van het rijk van vele uitgaven, die thans ten onregte door de gemeenten worden gedragen. De minister van financien wees op de omstandigheid dat eigenlijk geene bedenkingen in het algemeen tegen de begroo ting waren ingebragt, maar tegen sommige uitdrukkingen in de memorie van beantwoording voorkomende. Hij verklaarde den draad van berekeningen van den heer van Hall voor het oogen- blik niet wel gevat te hebben, zullende bij op het door dezen behandelde onderwerp bij hoofdstuk IX A terugkomen. I)e uitdrukkingen in de memorie van beantwoording te dezen op- zigte voorkomende verdedigende, verklaarde hij nimmer van voornemen geweest te zijn ingekochte schuld weder te gelde te maken, daar hij dit niet zoude kunnen doen zonder toestem ming van de wetgevende magt, en om die reden deed het er niet toe op welk gedeelte van het grootboek die schuld was blijven staan; ofschoon hierin, blijkens het vroeger door hem aange voerde, naar behooren was gehandeld. Verder behandelde hij het punt betreffende de voorziening in den nood der gemeeute-financien. Hij toonde aan welk denk- deeld .aanvankelijk omtrent den aanleg van spoorwegen had voorgezeten, en verzekerde dat, niettegenstaande dit laatste meerdere uitbreiding had erlangd door den drang der omstan digheden, daarom echter de kwestie van de wijziging van het belastingstelsel niet op den achtergrond was geschoven. Reeds was daarvoor veel voorbereid; verbeterde verdeeling zonder daarstelling van nieuwe belasting, door sommigen aangeprezen, achtte hij niet wel mogelijk, even min als ontniddelijke onthef fing van lasten van de gemeenten door overbrenging van onkos ten voor sommige onderwerpen; aanvankelijk kon men iets doen, bijv.de kosten van de volkstelling, de aanschafffng van lokalen voor kantongeregten, de kosten van kazernering enz. van regeringswege over te nemen. Alles te gelijk te willen doen zou verwarring stichten, maar voor geleidelijke behandeling was de zaak vatbaar. Na eene korte repliek van de heeren van Hall, van Voort huysen en Betz, betoogde de heer van Heukelom, dat in de uit. breiding, gegeven aan de spoorwegplannen, geene voldoende reden lag om de herziening van het beiastiugstelsel, met het oog op de behoeften der gemeenten uit te stellen. Hij verklaarde dan ook nu reeds zijne stem aan die begrootingswetten te moe ten weigeren, welke niet bevatten de uitgaven, die onverpligt ten laste der gemeenten worden gebragt. Hierop werden de algemeene beraadslagingen gesloten en die over de hoofdstukken aangevangen. Hoofdstuk I (Huis des kouings) werd zonder beraadslaging met algemeene (57) stemmen aangenomen. Over hoofdstuk II (Hooge collegien vau staat en kabinet des konings) in het algemeen voerde niemand het woord. Bij de behandeling van art. 5 zeide de heer Dullert met ge noegen opgemerkt te hebben de overzigten welke in de Staats courant over het voorgevallene in de zitting van den dag gele verd werden, gevende hij als zijn wensch te kennen dat op den ingeslagen weg mogt worden voortgegaen. Over de verdere artikelen werden geene beschouwingen voor gedragen, waarna het hoofdstuk met algemeene (57) stemmen werd aangenomen. Daarna werden de beraadslagingen gevoerd over hoofdstuk III (Departement van buitenlandsche zaken). De heer de Bieberstein wenschte inlichtingen van den minis ter van buitenlandsche zaken te ontvangen nopens den stand der zaak van de aftappingen van de Maas en de Zuid-Willems vaart. Hij vertrouwde dat door de kennisgevingen van den minister een einde zou gemaakt worden aan een onderwerp, dat reeds te veel nadeel aan Limburg had berokkend. De heer Meylink besprak het zelfde onderwerp en beval voorts in de aandacht van den minister aan, de bevordering der belangen van Nederland en de Nederlanders in het buiten land, o. a. in Rusland. De heer Mackay verheugde zich dat men voornemens was het rivierbed der Maas te verbeteren. Over den stand der zaak wenschte hij nog eenige inlichtingen. Genoegen deed het hem vernomen te hebben dat zekere Rijntollen door Hessen en Nas sau zouden opgeheven worden, terwijl hij hoopte dat de behar tiging der belangen van Nederlands ingezetenen met betrekking tot Oostenrijk mogten in het oog gehouden worden. De lieer Thorbecke verklaarde met leedwezen opgemerkt, te hebben dat er in den laatsten tijd te weinig zelfstandigheid bij het ministerie van buitenlandsche zaken heerscht. Vooral had hij dit opgemerkt in dezen zomer bij de staatkundige aangele genheden in Europa, waarbij de minister tot overhaaste wape ning aangespoord had. Die zelfde vrees achtte hij te bestaan omtrent de behandeliug der kwestie tot opheffing van het be zwaar drukkende op Limburg met betrekking tot den duitschen bond; ook ten opzigte van het maken van overgangen bij Arn hem en Nijmegen ten genoegen van Pruissen. Ten aanzien van de Maaskwestie wilde hij nu uiets in het midden brengen, daar hij eerst de afdoening der enquête omtrent dat onderwerp ver langde. De heer Sloet tot Oldhuis dankte den minister van buiten landsche zaken voor diens bemoeijenis nopens de afschaffing van de differentiele regten op den haring in Rusland, waaruit voordeel voor de zeevaart zou ontstaan; hij verheugde zich mede dat er uitzigt bestond op vermindering der Rijntollen, hopende hij dat van de zijde van Nederland dienaangaande steeds de eerste stappen zouden gedaan worden. Eindelijk wees hij op de weuschelijkheid dat vrije doorvoer door het tol verbond voor ons mogt. worden verkregen. De heer van Lyndeu verheugde zich, in tegenstelling met den heer Thorbecke, over de voorzigtigheid waarmede de minister ten opzigte van de opheffing der bezwaren op het her togdom Limburg, met betrekking tot het duitsch verbond zich in de memorie van beantwoording had uitgelatenmet voorba righeid hierin te handelen, geloofde hij alleen te moeten strek ken om ons zeiven te benadeeien. De minister van buitenlaudscbe zaken gaf op ten aanzien van de Maasaftappingen wat er dienaangaande al van den aan vang was voorgevallen. De zaak moest op den weg van minne lijke schikking vereffend worden, tien jaren had men echter gewacht zouder tot bevredigende uitkomsten geraakt te zijn later was een grondig onderzoek ingesteld dat geleid had tot het doen van een voorstel aan de belgische regering, dat reeds vroeger was medegedeeld. De daarbij voorgedragen hoofdschik king tot het, bekomen van medewerking van Belgie voor de verbetering van het rivierbed, was gedeeltelijk aangenomen. Hierbij trad hij in eene wederlegging der beschouwingen van de voorstellers tot het houden eener enquête iu deze zaak. Ten aanzien van de weuschen dat aan minder moeijehjkheden mogten onderhevig zijn de overschrijvingen op de grootboeken van nationale schuld in Rusland, merkte hij op dat, de russische regering reeds gunstige bepalingen had gemaakt, met opzigt tot boedel vereffeningen, ten einde iets gunstigs voor Nederlanders te doen. Wat betrof de consulaten, zoo deed hij uitkomen dat deze reeds zeer uitgebreid en zoo veel mogelijk Nederlanders tot uit oefening daarvan aangesteld waren. De belangen der ooslenrijksche cn spaansche fondsenhou ders zou het moeijelijk zijn, gelijk sommigen verlangden, te behartigenin zoodanige zaken moest de regering zich zoo weinig mogelijk mengen. Den heer Thorbecke gaf hij ten antwoord dat in de beharti ging van de buitenlandsche aangelegenheden beleid aan moed moest gepaard gaanbeide, meende hij, waren in acht genomen, bij de behandeling der aangelegenheden zoo omtrent de mobiel verklaring van het Limburgsch bonscontingent, als de aanslui ting met de duitsche spoorwegen, en de wateraftappingen van de Maas. Omtrent de vrije vaart op den Rijn, waarop almede gewe zen was, had Nederland gedaan wat liet vermogt; Nassau en Hessen hoopte hij dat hierin het voorbeeld van anderen volgen zouden. Aangaande de opheffing der beirekking tusschen Limburg en den duilscheu Bond, moest hij opmerken dat de gelegen heid om daarop aan te dringen op dit oogenblik nog niet bestond, maar dat de uilzigten daartoe al gunstiger werden, aaugezien de denkbeelden dienaangaande in Duitschland zelf reeds gewij zigd waren en nog gewijzigd konden worden. Nadat door de heeren van Wintershoven en van Hall nog kortelijk het woord was gevoerd, werden de beraadslagingen om het ver gevorderde uur afgebroken. Zij zijn diugsdag voortgezet en (zoo als, naar aanleiding van een telegrafisch 'oerigt, gisteren bereids aau de geabonneerden op het bulletin is medegedeeld) beëindigd, waarna hoofdstuk III met algemeene stemmen is aangenomen. De daaropgevolgde beraadslagingen over hoofdstuk IV (departement van justitie) zijn mede reeds ten einde gebragt. Hngeland. Londen 26 november. The morning advertiser, welk blad echter door niemand als eene zeer goede bron beschouwd wordt, deelt de volgende depeche van zijn parijschen corres pondent medeLord Cowley heeft de adhaesie der engelsche regering aan het plan voor liet kanaal van Suez en aan het congres naar Parijs gemeld. Met uitzondering van Oostenrijk hebben alle andere mogendheden zich ten gunste van de deel neming aan het laatstgenoemde verklaard. De bijeenkomst van het congres is nogmaals verschoven." The times, die zich tot hier toe zoo heftig verklaarde tegen het deelnemen aan een congres door Eugeland, weegt in zijn jongste no. het voor en tegen, cn komt tot dc gevolg trekking dat het eerste de bovenhand heeft. Dat blad gaat

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1859 | | pagina 2