MIDDELBÜRGSCHE COURANT. F N° 181. Dingsdag 1859. 1 November. ^itnlicutöigittgcn US HET R1JKSBBSTBDB.PBBY1BIC1ALK ES KIM8IMSTTO 6iimcntanöscl)r tijöingm. Deze courant verschijnt des dingsdagsdonderdags en zaturdags. Binnen deze gemeente en Vlissin- gen geschiedt de uitgave den avond te voren ten 8 ure. De abonnementsprijs per drie maanden is 3, franco per post f 3,40. De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgensop den dag der uitgave. De prijs van gewone advertentien is 23 cent per regel; van huwelijks, geboorte of doodbekendma- kingen enz., van één tot zes regels 1,50, voor eiken regel daarboven 22 cent. Buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij innemen. Voor elke plaatsing moet 35 cent voor zegel worden betaald. De betaliug geschiedt kontanl. Edilie van maandag avond 8 ure. De Gedeputeerde stalen van Zeeland: Gezien de verklaring van den provincialen veearts der lst.e klasseG.J.W. Berghuys, uit weikede noodzakelijkheid blijkt der onteigening van de runderen, zich bevindende op de hofstede van J.B. van Haelst, landbouwer onder de gemeente Koewacht, waaronder zich eenige bevinden die blijkbaar door de besmette lijke ziekte zijn aangetast Gelet op art. 69 en volgende der wet van den 28 augustus 1851 (Staatsblad no. 125), Besluiten 1. De na Ie melden runderen, zich bevindende op de hofstede van J. 13. van Haelst, ander de gemeente Koewacht, zullen worden onteigend, als: drie zwartbonte koeyeu, oud 7 jaren; eene zwartbonte vaars, oud 3 jaren eene roodbonte vaars, oud 21 jaar; eene witbonte vaars, oud 2 jaren; eene zwartbonte vaars, oud 14 maanden een witbonte vaars, oud 14 maanden; een zwartbont vaarskalf, en een witbont vaarskalf. 2. De ten uitvoer legging van het, tegenwoordig besluit wordt, aan het gemeentebestuur van Koewacht opgedragen. Dit besluit zal worden medegedeeld aan burgemeester en weihouders van Koewacht, en voorts geplaatst in de Middel- burgsche eu Provinciale zeeuwsche couranten. Middelburg den 28 october 1859. De Gedeputeerde staten voornoemd, S. VAN HEEMSTRA, Voorzitter. S. VAN DER 8WALME. Griffier. til «Se liturg itt october. Zoo als reeds in het. kort per bulletin door ons is medegedeeld is thans in druk verschenen de Memorie van beantwoording dei- regering op het verslag der afdeelingen van de tweede kamer der staten generaal, omtrent het wetsontwerp tot bekrachtiging van eenige artikelen der verleende concessien voor den aanleg en de exploitatie van de Noorder en Zuider spoorwegen, Ditstukdraagt.de dagleekening van 26 dezer en vangt aan met eene herinnering aan de reeds vroeger gegevene toelichting en verdediging van de door de regering gevolgde gedragslijn bij het verleenen dezer concessien. Dat, toen in de concessie van de Zuiderspoorwegen, met. op- zigt tot de Zeeuwsche lijn, de wijziging is gebragt welke thans daarin wordt aangetroffen, de heeren Suermoudt c. s. niet op nieuw zijn uitgenoodigd om zich, zoo mogelijk, met de heeren Bredius en van Sypesteyn te verstaan, is alleen toe te schrijven aan de weinige verwachting, welke men zich bij den spoed, welken de afdoening der zaak eischle, na hel vroeger gebeurde, van zoodanige uitnoodiging meende te mogen voorstellen, en aan de bereidvaardigheid door de heeren Bredius en van Sype- steyn betoond om alle gestelde voorwaarden aan te nemen toen de heeren Suermoudt c. s. dit weigerden. Gesteld echter, men had den heer Suermondt en zijne medestanders op nieuw uitgenoodigd zich met de heeren Bredius c. s. ter zake voor schreven in betrekking te stellen, en hun gemeenschappelijk met de lanstgenoemden de concessie aangeboden, wat zou het hebben gebaat? Het kan uit hetgeen de heeren Suermondt c. s. aan het slot van hun adres van jultjjl. aan de tweede kamer te kennen geven, worden afgeleid. Al ware ons de concessie aangeboden, zeggen zij daarin,zon den wij ons verpligt hebben gevonden, die iu den tegenwoor- digen toestand van Europa zeer zeker niet dan onder reserve te aanvaarden. Eene reserve, waarvan tijdens de onderhande lingen met de heeren Bredius en van Sypesteyn op gelijk tijdstip geene sprake is geweest. Voorts wordt in de memorie opgemerkt dat niet vóór eenigen tijd" maar eerst dd. 19 dezer concessie voor de noor delijke spoorwegen is aangevraagd door de heeren Wolterbeek I c. s. Hangende de afdoening van de voordragt der regering kan, daargelaten de waarde dezer aanvrage, van het verleenen eener concessie aan die heeren geene sprake zijn. Overigens is, behalve nadere adressen vau de heeren Reerink c. s.,de bekende aanvraag, van jhr. F. Leyssius en anderen, ook volgens de opgave der regering in ju lij een adres ingeko men van den heer Desiré Marchal, civiel ingenieur te Brussel, tot aanleg en exploitatie vaneen spoorweg van Yzendijke naar Breskens. De regering herhaalt voorts dat, omtrent de voorkeur welke sommigen meenen te moeten toekennen aan staats-spoorwegen boven gecoucedeerde, eerst bij het onverhoopt niet aannemen van de thans besprokene wetsontwerpen, zulks op nieuw kan overwogen worden. Ten opzigle der doorgraving van Holland opzijn smalst, wordt opgemerkt.dat geen last, is gegeven aan Amsterdam te schrijven //dat het werk niet zal doorgaan ten zij door die ge meente daarvoor eene aanzienlijke bijdrage worde verstrekt.," doch alleeu is de vrees te kennen gegeven dat, ais Amsterdam niets bijdroeg, de staten generaal wel ligt niet tot goedkeuring van dit, veel omvattend ontwerp zouden kunnen besluiten. Hierop volgt eene nadere verdediging van de handelwijze der regering om de bekrachtiging der concessien voor de Noorder en Zuiderspoorwegen iu ééne wet te begrijpen, en ten aanzien van het stelsel der spoorweglijnen, waarin sommige leden meen den zekere weelde, en daardoor gemis aan de vereischte waar borgen van uitvoerbaarheid, te ontwaren. Betrekkelijk de Noorderlijn wordt verder in hethreedede door de regering aangewezene rigting verdedigd en de daarte gen aangevoerde bedenkingen wederlegd. Aan hetgeen omtrent de Zuiderlijn in de memorie voorkomt, ontleenen wij het volgende De regering zal gaarne medewerken om de brug tot den over- togt van het Sloe door een dam te doen vervangen en dan tevens den aanleg bevorderen van het vereischte kanaal van Middelburg naar Vlissingen. De regering was geenszins met haar zelve in tegenspraak toen zij tevens wees op de wenschelyk- heid om de te verleenen concessie voor den spoorweg, waarop van de zijde van Zeeland zoo zeer wordt aangedrongen, niette verwikkelen met het leggen van een dam in het Sloe, het, indij ken der aanwassen die daardoor zullen ontstaan, en het, maken van een kanaal van Middelburg naar Vlissingen. Bij deze wer ken toch komen andere belangen dan die van den spoorweg in aanmerking; concessie voor het kanaal is vroeger gevraagd. Zoo men dit alles vooraf wilde regelen, dan voorzeker zou de concessie voor den spoorweg eene niet, gewenschte vertraging ondergaan. Wordt tot den aanleg van den spoorweg besloten, dan is de tijd gekomen om, zoo tot, liet uitvoeren der kanaal - werken nader vergunning mogt worden gevraagd, de verwezen lijking van die werken en van hetgeen daarmede in verband staat te regelen en te verzekeren zoo doende zou de spoorweg brug door ecnen dam vervangen worden. Hierdoor zou even wel, zoo verre thans bij het departement van binnenJandsche zaken kan worden beoordeeld, geenszins het geldelijk voordeel behaald worden waarop in bet voorloopig verslag wordt gewezen. Er schijnt bij liet opmaken van het plan vau 1851 niet ge noegzaam gerekend te zijn op het. verband dat er moet bestaan tusschen de werken van den spoorweg, die van het, kanaal en van de havens te Vlissingen en te Middelburg, en op de vele jnrigtingen en kostbare kunstwerken daartoe vereischt. Toen er eenige jaren geleden sprake was van den Zeeuwsch- Limburgscheu spoorweg, was men van de zijde van de couces- sionarissen ook bedacht op den aanleg van een kanaal van Middelburg naar Vlissingen en op de haven - en andere werken, die in verband daarmede zouden aangelegd moeten worden. De toen van die zijde genoemde cijfers wijken ver af van die, welke in het voorloopig verslag worden aangegeven. Toen werd gerekend: 1. voor een kanaal van Middelburg naar Vlissingen, metal hetgeen daarbij behoort f4,253,900, 2. voor nieuwe havenwerken te Vlissingen in verband met het kanaal f 1,738,500, te zamen f 5,992,400stellende hierbij voor den dam in het Sloe f 607,600, dan verkrijgt mén een totaal van f6.500,000. Destijds werd buitendien nog gewezen op den aanleg van sluizen te Vlissingen tot voorbereiding van eene binnenhaven en van dokken, waarvoor nog werd uitgetrokken f 1,750,000. De uitvoering van die sluizen werd toen als zeer weiischelijk aangeprezen, althans in zoo verre de latere uitvoering dier wer ken geene moeijelijklieden zouden oudervjuden. Volgens liet, ontwerp van afdamming van het Sloe zou de waterlozing vau Walcheren eene belangrijke wijziging onder gaan, die den aanleg van nieuwe suatiemiddelen zou vorderen» en waarop bij het spoorwegontwerp was gerekend. Het uiteenloopende der aangegeven cijfers zal voldoende zijn om de meeuing der regering te billijken, dat, het ontwerp van een kanaal en hetgeen daarmede in verband staat nog niet tot genoegzame rijpheid is gebragt,, om de spoorwegconcessie daar mede ie verwikkelen. De regering erkent evenwel ten volle liet nut dal door den aanleg van liet kanaal kan worden geslicht. Wal. de financieele voorwaarden derconcessien aangaat, her haalt de regering dat aan de verschillende ont werpen al die zorg is besteed waarvoor hunne behandeling vatbaar was. Wat de verdedigingswerken betreft, ware het niet, moeijelijk geweest, eene som te vermelden voor de kosten die ten behoeve van 's lands verdediging, ten gevolge van het maken der in die con cessien bedoelde spoorwegen,zullen moeten worden gemaakt. Het is echter onmogelijk die kosten eenigzins juist te ramen al vorens de rigting der spoorwegen bi) de vestingwerken, en bij de rivieren, waarover, niet in de nabijheid van vestingwerken, bruggen zullen worden gemaakt, bepaald zij. Vroeger is voor de kosten van verdedigingswerken voor den Zeeuwschen en den Zuiderspoorweg gesteld eene som van f1,200,000, bestemd voor het veranderen van de werken le Vlissingen, te Bergen op Zoom, te Bosch en te Venlo, en het maken van werken bij de brug over het Hollandsch Diep. Er was ondersteld dat er le Breda en te Maastricht geen vesting werken zouden behoeven te worden veranderd, vermits de nieuwe aan de aldaar bestaande spoorwegen zouden sluiten. Het is niet waarschijnlijk dat. er voor de kosten van die wer ken meer dan de gestelde som zal noodig zijn, als de wegen ach ter of zeer aigt bij de vestingwerken gelegd worden, zoo als moet geschieden. Voor den spoorweg van's Bosch, over Grave en Nijmegen, naar Arnhem zullen vermoedelijk geene andere werken worden vereischt den die, welke te Nijmegen en in de Overbetuwe be- hoorert Ie wezen, al wordt die spoorweg niet gemaakt, en eenige verandering van de vestingwerken te Grave, langs of achter welke de spoorweg behoort le liggen. Bij Westervoort zijn verdedigingswerken noodig op den be- staanden, geheel onafhankelijk van den te maken spoorweg. Voor den spoorweg var. Arnhem over Zutphen, Deventer enz., naar Groningen zullen de werken te Zutphen, te Deventer en van de stelling te Groningen zeker eenigzins moeten worden veranderd. Ofschoon nu de kosten van die geheel onbekende werken niet kunnen bepaald worden, zullen zij toch vermoedelijk wel niet meer dan f 500,0(>0 behoeven te bedragen. Voor de kosten van al de verdedigingswerken, welke noodig zullen zijn tengevolge van liet maken van de in het ontwerp van wet vermelde spoorwegen, kan dan worden gesteld eene som van f 1,700,000.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1859 | | pagina 1