heeft de minister van buitenlandsche zaken eenige inlichtingen gegeven op aanmerkingen in het eindverslag daarover uitgebragt voorkomende. De heer de Bieberstein heelt den minister bij die gelegenheid gevraagd of de regering het voornemen had om overeenkomstig den wensch, te kennen gegeven bij de beraad slagingen over het. wetsontwerp betreffende de mobilisering van het Limburgsche bondscohtingènt, eu nti in het eindverslag op het wetsontwerp herhaald, geene gelegenheid ongebruikt te laten voorbij eaan om tot losmaking der betrekking van Lim burg tot. den Duitschen bond te geraken, terwijl hij tevens wenschle te weten of de beide te Frankfort aanwezige gezanten te dezen opzigte de regering bij de hierin te nemen maatregelen genoegzaam zouden ondersteunen. Hierop heeft de minister van buitenlandsche zaken Ie kennen gegeven dat de regering allezins erkende de bezwaren welke uit het nakomen der ver- pligtingen op Limburg ruslende rnet. betrekking tot den Duit schen boud voortvloeidendat zij trachttededaaruitontstaande nioeijclijkhedeu zoo veel mogelijk te verligt en, en elke gelegen heid zoude bezigen om de ten deze gekoesterde wenschen te vervullen, meeuende hij dat, de beide gezanten te Frankfort zich hieromtrent zouden gedragen naar de voorschriften hun van regeringswege opgelegd. Nadat de lieer Elout van Soelerwoude namens de commissie tot onderzoek der nadere inlichtingen cloor den minister van financien op de staatsrekening van 1855 ingezonden, en de Gommissie voor de verzoekschriften op eenige in hare handen gestelde adressen verslagen had uitgebragt, is de vergadering gescheiden. VERVOLG van de verkorte inhoud van het voorloopig ver slag der af deeling en van de tweede kamer, over het wetsontwerp tot bekrachtigtng der SPOORWEG- CONCESSIEN. Bij de overweging der financiële voorwaarden volhardde een aanzienlijk getal leden in 't gevoelen, dat daardoor zoowel voor het. tegenwoordige, als inzonderheid ook voor de toekomst, te zware lasten op den staat worden gelegd. Men meende daarbij ie moeten vragen, of de begrootiugen van cle kosten van aanleg der banen en inzonderheid van de daartoe behoorende kunst werken wel met de vereisehte zorg waren opgemaakt. Als men j al het gebeurde ten aanzien dezer werken naging, bestond wel eenige reden om daaraan ie twijfelen. Ware die twijfel gegrond; steuuden de onderscheidene ramingen niet op een hechten grondslag, men zou bij het aannemen der wet, zich eene groote teleurstelling kunnen voorbereiden, iiet cijfer van 2S£ millioen door den minister van financiën genoemd als uit de schatkist voor de spoorwegondernemingen beschikbaar moetende worden gesteld, kon dan nog wel den geheelen omvang van liet Ie bren gen offer, alleen voor kunstwerken, nog niet uitdrukken. In elk geval behoort dat cijfer nog vermeerderd te worden met hetgeen in verband met de aan te leggen spoorwegen aan verdedigingswerken te besleden is. Men moest, het betreuren, dat. de regering de kamer niet in de gelegenheid had gesteld, ook deze bijkomende uitgave te overzien. Zoo veel wist men slechts, dat het vroeger geraamde cijfer van f 1,200,000 zou worden overschreden. Het had een onaangenameu indruk gemaakt, in de memorie van beantwoording wegens den Zuiderspoorweg met opzigt tot deze uitgaven te lezen: //Daarvankan vooralsnog geene raming worden gegeven." Eenige globale opgave zou toch, meerit men, wel te leveren zijn geweest. Veel meer nog, men herhaalde liet, gevoelde uien zich be zwaard door liet denkbeeld, dat door het tot stand komen van liet tegenwoordig spoorwegplan aan den staat voor eene lange reeks van jaren, ter zake der rentegarautie, een jaarlijksche last van ruim 3£ millioen zou worden opgelegd. De trapsgewijze met zoo veel inspanning tot stancl gebragte verbetering onzer geldmiddelen zou daardoor op eens worden gestuit en aan het uitzigt op vermindering van de lasten der natie de bodem inge slagen. Verscheidene leden wilden er dan ook op aangedrongen hebben, om zoo niet het bedrag, althans de duur van dezen reu- t elast nog te verminderen. Zij gevoelden zich verpligt met ernst de vraag te doen. of voor beide de concessien de duur der rente garautie niet nog, in plaats van op 50, op 25 jaren kon worden gesteld. Alleen door deze inkrimping van het tijdperk der ga rantie zou geheel dat offer op eenen redelijken groud steunen. Een spoorweg, zeide men, van welken het zich voorzien laat, dat hij, na volle 25 jaren te zijn geëxploiteerd, boven de exploi tatiekosten geen 4jpct. rente van het aanlegkapitaal opbrengst, bezit geene levenskracht en kan niet anders dan op den duur een drukkend bezwaar voor den staat worden. Zulk een spoor weg moet niet worden gelegd. Nu wees meu er wel op, clat de aan te leggen spoorweglynen clan toch altijd na eenige jaren eene matige winst zouden ople veren, en dus de rentegarantie niet in hare volle uitgebreidheid zou behoeven te wordeu gepresteerdmaar ook dit uitzigt men moest, hel erkennen was bij de groote utthreidiug van het tegenwoordig plan en de daarbij voorgestelde weelde v :u lynen alles behalve helder. Sommige leden hadden gewensclit. dat de regering op dit punt althans eenige geruststelling gege ven had, bijv. door eene ruwe berekening van de vermoedelijke onzuivere en zuivere opbrengst der hoofdlijnen. Bij gemis daar van heeft een der leden zich aan eene dergelijke berekening gewaagd, en is hij daarbij tot de slotsom gekomen, dat zelfs de meest winstgevende deelen van het aan te leggen spoorwegnet» althans vooreerst, te naauwer nood de kosten van exploitatie zullen opbrengen. Van de zijde der meerderheid, die, gelijk reeds uit den voor- afgaauden inhoud van dit verslag is op te maken, zich over het algemeen gunstig voor cle bekrachtiging der beide concessien gestemd toonde, werden deze bedenkingen bestreden of als overdreven voorgesteld. Men erkende het., dat de spoorwegen, van welker aanleg thans sprake is, eene zeer kostbare zaak warenmaar kon niet toestemmen, dat de daarvoor vereisehte uitgaven ouze fiuantiele kracht te boven gingen, of dat geen afdoende gronden aanwezig waren om het gevraagde offer te brengen. De weldadige invloed, dien liet bezit van spoorweg gemeenschap in cle lot nu toe daarvan verstoken provinciën op de volksbedrijvigheid en het onderling verkeer zal uitoefenen, laat zich evenmin berekenen als de uitbreiding, die daardoor, misschien niet dadelijk, maar allengs, aan ouze handelsbetrek kingen mei het buitenland zal werden gegeven. Elders heeft de ondervinding geleerd, dat een goed zamenhangend spoor wegnet in deze beide opzigten tot uitkomsten leidt, die niemand had voorzien, Daarom hechtte men minder aan deswege thans gemaakte berekeningen. Het laat zich niet overzien van welk belang de lijnen Ïïarlingen-Leer of Vlissingen- Viersseu eea- maal als handelswegen zullen wordeu. Al ware het ookwat men niet aanneemtdat de rentegarautie door den staat gedu rende eene reeks van jaren in haar geheel moet wordeu gestand gedaan, dan zoude toch vele indirecte voordeeleu daartegen overstaan en de schatkist waarschijnlijk zelfs in meerdere op brengst van belastingen, het natuurlijk gevolg van verhoogde welvaart, genoegzame schadevergoeding vinden. In de beduchtheid, dat de staat terzake der aan te leggen kunstwerken nog in hoogere uitgaveu zou worden gewikkeld dan thans daarvoor in de concessien zijn uitgetrokken, kon men niet deelen. De rijkssubsidien daarvoor zijn maxima, en men begreep, dat indien de kosten der kunst werken de raming te boven gingen, de spoorwegmaatschappijen in liet meerdere zou den moeten voorzien. Nog hadden sommige leden wel eeuige meerdere zekerheid verlangd omtrent de gewigtige yraag, of bij de aanneming der wet genoegzame kans bestond, dat de concessionarissen in hunne onderneming zouden siagen. De vroeger gemaakte bedenking, clat de concessionarissen van de Noorder- en Zuiderspoorwegen de vervulling der hun opgelegde verpligt,ingen door het stellen van eenen zakelijken borgtogt behoorden te verzekeren, is, naar meu meent, door hetgeen in de memorie van beantwoording wegens den Zuider spoorweg gezegd wordt, niet ontzenuwd. De regering vraagt daar, of het van de concessionarissen te vergen ware, gedurende verscheidene maanden de kapitalen beschikbaar te houden, tot. ondernemingen als deze vereischt, en of eenig concessionaris zich aan het verlies van eenen door hem gestelden borgtogt. zou wil len blootstellen, wanneer soms door staatkundige gebeurtenis sen hel bijeenbrengen der kapitalen onmogelijk wierd gemaakt, Men vraagt op zijne beurt, of dan de tegenwoordige concessio narissen zich niet vooraf verzekerd hebben clat zij (ie kapitalen voor hunne onderneming benoodigd, zullen vinden; of liever dat in genoegzame mate in de op te rigten maatschappijen deel zal worden genomen. Bestond zulk eene zekerheid niet. was alles nog afhankelijk van eene later te verkrijgen medewerking van kapitalisten, de regering zou de concessien op veel zwakker grond verleend hebben dan men in dergelijke gevallen gewoon is te vorderen. In den regel toch worden zulke concessien niet gegund clan nadat de aanvragers door het vertoonen van eene lijst van inschrijvingen voorliet bijeen te brengen maatschap pelijk kapitaal bewezen hebben, dat hunne onderneming niet hersenschimmig is. De hoofdaanmerking op dit punt betreft echter het stelsel van het waarborgen van den behoorlijken aanleg der uit te voe ren werken door de maatschappijen zelveu. De regering zoekt dien waarborg in de verpiigting tot het uederleggen in 's rijks kas van 5 pet. der op de aandeelen in de naamlooze vennoot schap gedane stortingen, en wil op die wijze een waarborgka pitaal gevormd hebben, hetwelk voor den Noorderspoorweg hoogstens f 800,000voor den Zuiderspoorweg hoogstens f 1.300,OOOzal kunnen bedragen, en op de wijze, in de artt. 95 en 97 der concessien omschrevengaandeweg wordt terug ge geven. Geheel deze zaak is zoodanig geregeld, dat de regering nimmer een waarborgkapitaal in handen zal hebben, evenredig aan den omvang der onderneming. Zeer ligt zijn omstandighe den denkbaar, waarin het voor eene der maatschappijen minder uadeelig zou zijn, met opoffering der nog in handen der regering j aanwezige somde werken te staken dan die vooft té zétten.' I Men moet hierbij in herinnering brengen dat, ih Weetwil der daartegen gemaakte bedenkingen, met opzigt tot, het in 't leven I treden van de verpiigting tot rentegarantie, tusschen de beide I concessien een in het oogvallend onderscheid bestaat. Wat den j Zuiderspoorweg betreft vérgoedt de staat geene rénten, zorffaég fiie't één deef der wegen in exploitatie is, èn houdt die ver^oe- ding dan gelijken tred met de bestede geldsommen aan de vol tooide vakken. Zelfs dit ging. volgens enkelen, reeds te ver, die, 1 hoewel niet zonder iogeflspraak te ontmoeten, de rentegaranlie niet. wilden doen aanvangen dan na het voltooijen van al de lijnen; waardoor de prikkel voor die voltooijing zou worden versterkt. Maar nu wordt bij den Noorderspoorweg nog veel verder gegaan. Daar treedt de rentegarantie dadelijk in, en kan de staat, terwijl nog geen enkel deel van den weggereed is, verpligt zijn uit dezen hoofde een bedrag te betalen, vroeger op twee millioen gesteld, thans tot anderhalf millioen verminderd. Maar daaruit volgt dan ook dat de geldelijke waarborg voor het volvoeren der werken van den Noorderspoorweg zeer nietig en het daaromtrent aangenomen stelsel verkeerd is. Het gouver nement ontvangt, als waarborg 5 pet. van iedere storting op de aandeelen, maar betaalt daarentegen, uit hoofde der rentega rantie, 4i pet. van bet door de aandeelhouders gestorte kapitaal, zoodat cle zakelijke waarborg dien het bezit op een half percent van dat kapitaal, dus op een betrekkelijk zeer nietig bedrag, nederkomt Even als bij de vroegere behandeling dezer aangelegenheid verklaarde meu zich nagenoeg algemeen tegen het door de rege ring gevolgde stelsel omtrent het verwerven van bijdragen voor den Noorderspoorweg van provinciën en gemeenten. Men zou het niet hebben afgekeurd, dat deze op eene andere wijze aan de spoorwegondernemingen verbonden waren geworden maar nimmer had de regering er toe moeten komen op de provinciën en gemeenten eene soort van zedelijken dwang uit te oefenen. Verscheidene gemeentebesturen zijn tot het afzondereu van aanzienlijke plaatselijke bijdragen bewogen door het donkbeeld dal. zij daardoor den spoorweg meer in hunne nabijheid zouden zien aanleggen. Zij hebben dien tén gevolge de zwaarte van den last niet genoegzaam gewogen, dien zij voor een aantal jaren aan hunne gemeenten oplegden, en zijn thans bezorgd over de vraag, hoe zij aan de opgenomen verpiigting gestand zullen doen. Een groot werk, in 't algemeen bélaug ondernomen, is daardoor eenigerraate tot een werk van plaatselijken aard ver laagd. Eene regering die, blijkens hare vroegere voorstellen, de gemeente-financieu als over 't algemeen in eenen ongunstigen toestand beschouwt., heeft er aanleiding toe gegeven om dien toestand hier en daar Ie verergeren. Op driedubbele wijze zul len de ingezetenen in onderscheidene gemeenten van het noor den tot de kosten bijdragen, namelijk als inwoner der gemeente, als inwoner der provincie en als staatsburger. Toch wil de regering, blijkens hare uitdrukkelijke verklaring, aan de provin ciën en gemeenten jn liet zuiden de zelfde vraag rigten als zij aan die in liet. noorden heeft gedaan. Maar hoe nu. indien men daar zicli niet. geneigd beloonde iets te geven, of de toe te zeg gen bijdragen betrekkelijk gering waren; eene uitkomst, ook daarom te verwachten, omdat bij den tegenwoordigen stand der zaak de bijdragen geenerlei invloed op de rigting der spoorwe gen meer kunnen uitoefenen Zouden ook dan de noordelijke gemeenten het, oorspronkelijk toegezegde bedrag ten volle in 's rijks schatkist moeten storten? Maar dit zou eene stuitende onregl.vaardigheid zijn. Bijdragen van dezen aard kunnen billij kerwijze niet. worden gevergd, dan wanneer daarin onderlinge evenredigheid heersclit. Maar nu is daarvoor geen maatstaf aan te wijzen. Niemand kan afmeten welk aandeel elke gemeen te in de kosten van eenen spoorweg zou behooren te dragen. Algemeen moest men dus wel tot de slotsom komen, om der regering ernstig in bedenking te geven, geheel dit. stelsel van plaatselijke bijdragen, niet, ten onregte vroeger een'oedelsys- teem geheeten, te laten varende pogingen lot verwerving dier bijdragen in het zuiden niet verder voort te zetten; en de pro vinciën en gemeenten in het noorden van a! de geldelijke ver pligt,ingen, die zij te dezer zake op zich genomen hebben, te ontslaan. Aan het slot van het. verslag werd nog de vraag opgeworpen of elke der verleende concessien als een onafscheidelijk geheel moest worden beschouwd, zoo dat. indien de artikelen die uit hunnen aard bekrachtiging der wetgeving behoeven, door deze waren goedgekeurd, de regering tegenover den wetgever ook aan al de overige gebonden was, zonder daarin meer eigenmagtig ver andering te kunnen brengen. Er waren leden die deze onver anderlijkheid der bekrachtigde concessie boven allen twijfel stelden. öutteitlanOscljc tijbiiujm. Kngelaud. Londen 19 octobcr. In het arsenaal Ie Woolwich zijn dezer

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1859 | | pagina 2