MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
L\°- 86.
Dingsdag
1859.
19 Julij.
3a»h tmöigingen
TM OEI BUKSBESTliCR.PROVLXCIALE E.\ GE5IEENTEBESTIM.
0innrnlanösd]f ttjömgm.
Deze coarant verschijnt des dingsdags, donderdags en zaturdags. Binnen deze gemeente en "Vlissin-
jen geschiedt de uitgave den avond te voren ten 8 ure.
De abonnementsprijs per drie maanden is 3franco per post f 3,40.
De inzending van advertenticn kan geschieden tot tien ure des morgens, op den dag der uitgave.
De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regel; van huwelijks, geboorte of doodbekendma
kingeu enz., van één tot zes regels f 1,50, voor eiken regel daarboven 22 cent.
Buitengewoon groote. letters worden berekend naar de plaats die zij innemen.
Voor elke plaatsing moet 35 cent voor zegel worden betaald. De betaling geschiedt kontant.
Bij deze courant belioort een bijvoegsel.
Editie van maandag avond 8 ure.
li e n u i s g~e v i iig-.
De commissaris des konings in de provincie Zeeland
maakt bekend, dat de opening der jagt op waterwild, bedoeld
in art. 17, laatste lid, der wet van den 13 junij 1857.(staatsblad
no. 87,) in deze provincie door de gedeputeerde staten is be*
paald op maandag den 1 augustus aanstaande.
Deze kennisgeving zal in bel provinciaal blad geplaatst, en
zullen afdrukken in plano aan de gemeentebesturen ter aan
plakking gezonden worden.
Middelburg den 14 julij 1859.
De commissaris des konings voornoemd,
S. VAN HEEMSTRA.
niddelburg 18 julij-
liet adres aan de tweede kamer der staten generaal tot be
tuiging van adhaesie aan het adres van de kamer van koophan
del alhier, in ons vorig nommer medegedeeld, is reeds van een
aantal handteekeningen voorzien en zal naar wij vernemen niet
langer dan tot woensdag namiddag ter teekening liggen.
Het adres van de commissie uit de gemeentebesturen van
Middelburg, Vlissingen en Goes en de kamers van koophandel
aldaar, waarover wij in 0119 vorig nommer medegesproken heb
ben, is van den volgenden inhoud.
Aan de tweede kamer der stalen generaal.
Geven met verschuldigde» eerbied te kennen, de onderge-
teekenden, leden der commissie, respectivelijk door de gemeen
tebesturen van Middelburg, Vlissingen en Goes, en de aldaar
gevestigde kamers van koophandel en fabrieken benoemd, om
de belangen van den Zeeuwsch-Duitschen spoorweg bevorder
lijk te zijn
dat zij de vrijheid nemen zich andermaal tot uwe hooge ver
gadering te wenden, en zulks naar aanleiding van de door de
regering aan de heeren Bredius en van Sypesteyn verleende
concessie voor de Zuiderspoorwegen en het bij uwe vergadering
ingediende wetsontwerp tot bekrachtiging, voor zoo veel noo-
dig, van die concessie.
Zoo wel uit die concessie toch, als uit de memorie van beant
woording der regering, betreffende de concessie der noorder
spoorwegen (bl. 25) is het hun gebleken, dat de regering thans
niet meer alleen liet nut van den Zeeuwsch-Limburgschen weg
erkent, doch de uitvoering er van wil bevorderen en die ook
mogelijk acht. Stelde zij vroeger die uitvoering afhankelijk
van een onzekeren toestand van 's lands financien, in eene nog
verwijderde toekomst, thans is die weg in de concessie opgeno
men, en wordt de ren te waarborg ook voor dien weg aan de
concessionarissen toegezegd.
De zaak, tot welker bevordering de ondergeteekenden zich
vereenigd hebben, schijnt derhalve een stap te zijn vooruitge
gaan. Nu toch, dat de regering het uitdrukkelijk verzekert en
de heeren Bredius en van Sijpesteyu de concessie hebben aan
genomen, moet men het er voor houden dat de uitvoering, ook
van den zeeuwscheu weg. bij de regering en concessionarissen
ernstig gemeend is, en dat. beiden van het nut van dien weg zijn
doordrongenanders toch, wij mogen liet niet betwijfelen, had
de regering den weg niet voorgedragen en de concessionarissen
dien niet aangenomen.
En toch, mijne heeren! zijn wij maar al Ie zeer overtuigd dat,
indien deze concessie, zoo als zij daar ligt, door de wetgevende
magt wordt bekrachtigd, het tot stand komen van den Zeeuw-
schen spoorweg meer onzeker zal zijn dan ooit en welligt voor
goed verloren gaat.
Deze betuiging klinkt welligt stout, bij de tegenovergestelde
verklaringen der regering eu toch vermeeneu wij dat onzezieus-
wijze op goede gronden rust.
Ofschoon wij ten volle overtuigd zijn dat ook aan het door-
zigt uwer vergadering de bijzonderheden, in de concessie voor
komende, die ons bekommeringe inboezemen, niet zullen ont
snappen, zoo achten wij het aan de zaak, welker behartiging ons
is toevertrouwd, verschuldigd te zijn, zoo kort mogelijk, u op
enkele punten te wijzen, waarop ons ongunstig oordeel ge
grond is.
Van aanmerkingen ten opzigtc van de keuze der rigting van
de Zuider spoorwegen of dc buitengewone werken en de overige
bepalingen, in de concessie voorkomende, wenschen wij ons
geheel te onthouden; alleen op art. 28 en 82. als bevattende
onze voorname bezwaren, vestigen wij, voor weinige oogen-
blikkeu, uwe aandacht.
Art. 28 al. 3 houdt in
y Voor de lijn van Vlissingen tot. Rosendaal wordt de termijn
voor de oplevering en het in exploitatie brengen gesteld op vier
jaren, na dat de weg van Rotterdam tot Maastricht voorde
exploitatie is geopend, met de werken van die lij.i wordt geen
aanvang gemaakt, vóór dat de weg van Rotterdam tot Maas
tricht voltooid is."
Wij vragen waartoe deze bepaling? Zij is in strijd niet de
beginselen door de regering zelve (blijkens bladzijde 1 van de
Memorie van beantwoording, Noorder spoorwegen) aangege
ven, van te beginnen met de meest belovende lijnen. Of is de
Zeeuwsche weg welligt minder belovend dan de overige in de
concessie opgenomene? Wij willen hier niet treden in eene uit
voerige vergelijking van den Rotterdam-Moerdijkschen weg
met den Zeeuwschen, omdat wij zelfs den schijn niet op ons
willen laden, als of wij den Rotterdamschen weg bestreden,
maar dit alleen willen wij vragen waar zullen duizenden van
bunders land worden aangewonnen voor welken weg zijn de
meeste aanvragen geschied waar zullen de meeste nieuwe bron
nen van bestaan worden geopend wat eindelijk is meer belo
vend, eene haven met de beste zeegaten ter wereld, geopend
voorden trans-atlautischen handel, te verbinden met Centraal-
Etiropa, of wel den weg van Rotterdam naar den Moerdijk,
waarvan wel is waar vermeerdering van handel te wachten is,
doch zekerlijk niet in evenredigheid met de kosten die er aan
moeten worden besteed
Dat men spoediger in gereedheid zoude zijn met den Rotter
damschen, dan met den Zeeuwschen weg, kan evenmin de
reden zijn, waarom de regering de uitvoering van den laatsten
weg wil verschuiven; voor dezen weg toch is alles reeds in ge
reedheid, men kan met de werken er van, zoodra het kapitaal
gevormd is, dadelijk een aanvang maken. Hoe ver men met de
plannen van de overige deelen der Zuider spoorwegen is gevor
derd, is ons onbekeud, verder dan met den Zeeuwschen zeker
lijk niet.
Zou bij de regering welligt bezwaar bestaan in de groote sub-
sidien die vereisclit worden voor de gelijktijdige uitvoering der
wegen? Wij kunnen het niet gelooven, bij de subsidien, die
later zijn toegezegd voor de versmalling der rails van den tlol-
landschen spoorweg. Buitendien werd de Zeeuwsche weg reeds
achteruitgesteld, toen er nog geene sprake was van de brug
over bet Hollandse!) diep, die meer dan het dubbele zal kosten
van de subsidien toegezegd voor de buitengewone werken,
benoodigd voor den weg van Vlissingen naar Rosendaal. Maar
daarenboven, indien dit bezwaar alleen aanleiding gaf tot het
uitstellen van een gedeelte der Zuider spoorwegen, dan zouden
wij kunnen begrijpen, dat de uilkeering der subsidien overeen
aantal jaren verdeeld werd; dat men bij aanvang der werkzaam
heden van een gedeelte afhankelijk stelt van het in exploitatie
brengen van het andere, kan er wel nimmer uit voorvloeijen.
Maar wat dan? Bedriegen wij ons niet, mijne heerendan
ligt de eenige reden van de bepaling van art 28 daarin, dat men
bang is voor den Zeeuwsch-Limburgschen weg, men wil Zuid
holland vooraf beveiligen, tegen eene concurrentie, waarvoor
men bevreesd is.
Men zegt, de Zeeuwsch-Limburgsche weg is nuttig, wij zien
dat men dien verlangt, wel nu, he; zij zoomaar geen spade zal
in de aarde gesloken, geen redeel e van den weg aangevangen
worden, voor dat de weg van Rotterdam naar Maastricht, niet
begonnen, maar voltoo d s.
Is deze opvatting de juiste en wij zien niet dat eene andere
uitlegging van het artikel mogelijk is, dan vermeenen wij, met,
allen eerbied maar icvens met den meesten ernst, in het belang,
niet alleen van Zeeland, maar in dat van geheel het vaderland,
tegen zulk eene zienswijze te moeten opkomen.
Welligt zal men zoodanige redenering trachten te verdedigen
onder den naam van: beslaande belangen te eerbiedigen."
Wij, mijne heeren! zien er niets anders in, dan, ondereen nieuw
kleed, het oude verschijnsel dat in vroegeren tijd aan ons land
reeds zoo veel kwaads heeft berokkend en de val is geweest
van dc oude republiek.
Naar ons eerbiedig inzien behoort niet gevraagd te worden,
wat nuttig is voor Rotterdam, öf voor Dordrecht, of voor Zee
land, öf voor welke plaats ook, maar wat nuttig is voor Neder
land. Is de Zeeuwsch Limbnrgsche weg alleen voordeelig voor
enkele plaatsen in Zeeland, zijn er geene hoogere belangen aan
verhonden, dan behoort, wij zijn de eersten om dit te erkenueu,
die weg niet tot stand te komen; is hij daarentegen, zoo als door
i de regering erkend wordt en waarvan wij ten volle overtuigd
zijn, nuttig voor Nederland, dan mag hij niet, om locale belan
gen niet te krenken, achter blijven. Hier moet niet gezien wor
den naar Zeeuw of Hollander, niet naar de verschillende pro
vinciën, niet tiaar de locale wenschen of begeerten, hier moet
alleen gevraagd worden, wat vordert het belang van het land,
en ceue regering die dit niet in het oog hield, zou aan hare eerste
roeping, van de gezamenlijke belangen der natie te behartigen,
niet beantwoorden.
Passen wij dit op den Zeeuwsch-Limburgschen weg toe, dan
hangt de beantwoording der vraag welke weg zal het eerst tot
stand komen, af van de vraag, welke weg is voordeeliger voor
Nederland, zijn beide wegen even voordeelig, dan moeten zij
gezamenlijk totstandkomen, of indien dit onmogelijk is, beide
zoo spoedig mogelijk, doch daaruit kan nimmer voortvloeijen
dat het tot stand komen van den eenen afhankelijk wordt ge
steld van de voltooijing van den anderen, waarvan het nood
wendig gevolg zou zijn, dat indien de uitvoering van den eenen
óf vertraagd werd, óf later mogt blijken onmogelijk te zijn
en daar door niet. tot stand kwam, Nederland ook van de voor-
deelen van den anderen zou beroofd zijn.
Ook in de bepaling van art. 82 zien wij groot bezwaar.
yDe concessionarissen," zoo lezen wijaJdaar, yzijo bevoegd
om voorloopig geen grooter kapitaal dan het voor den aanleg
van <1en weg van Rotterdam naar Maastricht benoodigde bijeen
te brengen, en heigeen voorden weg van Vlissingen naar Breda
benoodigd is, later door de uilgifte eener nieuwe serie van aan-
deelen in de vennootschap aan Ie vullen."
Hierbij kom! in aanmerking de slotbepaling van art. 28:
«B ij met voldoening door de concessionarissen a an de fijds-
bepalingen in dit artikel vermeld, vervalt de concessie, tenzij
I de vertraging het gevolg van onmagt, buiten schuld var. de
concessionarissen zij."
Wij vragen hier waarom niet dadelijk het kapitaal gevormd
voor de geheele benoodigde som, en alleen de stortingen op een
later tijdstig bepaald
Welke kunnen nu de gevolgen zijn?
Stelt.: de Rotterdam-Maastrichtsche weg komt tot stand,
enkele gedeelten er van worden in exploitatie gebragt, men zal
met den Zeeuwschen weg een aanvang maken, maar de deelen
van den Rotterdamschen, die in exploitatie zijn gebragt, zullen
uit den aard der zaak, evenmin als eenige spoorwegen, in den
beginne baten /afwerpen, daarbij komen de onevenredig hooge
kosten der rivierovergangen en de geringe uitziglen van den