schappij tot indijking der op- en aanwassen in de Ooster Schel
de, dat stuk in zijn geheel mede te deelen.
Het ontwerp zelf bevat het volgende eenig artikel:
De overeenkomst tusschen den staat en de Nederlandsche
maatschappij tot indijking van op- en aanwassen in de Ooster
Schelde aangegaan,wordt goedgekeurd, zoo als zij is gesloten bij
onderhandsche acte van 22/28 december 1858, in afschrift aan
deze wet vastgehecht.
Die overeenkomst is van den navolgenden inhoud
Tusschen den staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door
de ministers van binnenlandsche zaken en van financiën, ter
eenre, en de Nederlandsche maatschappij tot indijking der op
en aanwassen in de Ooster Schelde ter andere zijde, is overeen
gekomen:
1de maatschappij wordt ontheven van de verbiudtenis tot
het makena. van een kanaal, doorsnijdende het eiland Zuid-
Beveland; b van eene afdamming van het Krekenrak; c. van
de werken tot verzwaring van dijken aan de noord brabantsche
zijde, een en ander voortvloeijende uit de overeenkomst, aange
gaan tusschen deu staat der Nederlanden en Dirk Dronkers,
wonende te Middelburg, in gevolge magtiging, veneend bij ko
ninklijk besluit van 6 October 1849, no. 36;
2. De maatschappij draagt aan den staat in eigendom over
al de reeds uitgevoerde werken aan liet kanaal, met al de door
haar aangekochte gronden voor het kanaal en de kanaalwerken,
de huizen en gebouwen daarop slaande of opgerigt, en voorts
al de materialen, stoom- en audere tuigen, ijzer, hout, palen en
steenen, niets uitgezonderd, weike voor dc werken en de dienst
van het kanaal aanwezig zijn, volgens opneming daarvan ge
daan door den hoofdingenieur van den waterstaat in Zeeland,
den 23 en 24 augustus 1858
3. De staat geeft aan de maatschappij terug de waarborg
som van tweemaal honderd duizend gulden in landseffecten,
welke zij tot zekerheid der uitvoering van de voormelde wer
ken aan den staat in bewaring heeft gegeven, onder voorwaarde
dat het bewijs geleverd worde dat de vorderingen zijn gekwe
ten, welke nederlandsche ingezetenen of besturen ter zake van
de uitvoering der werken, welke door de maatschappij waren
aanvaard, nog ten laste der onderneming kunnen doen gelden
4. De erfpacht, bedongen bij de voormelde overeenkomst
met Dirk Dronkers.van 14,000 bunders oppervlakte slikken,op-
en aanwassen,wordt verminderd tot op 4,000 bunders, waarvan
de ligging en de grenzen zyn aangewezen op de kaart, aan de
tegenwoordige overeenkomst vastgehecht. O nderdeze 4,000
bunders zijn niet begrepen de twee door de maatschappij ge
maakte polders, genaamd Bath-en Krabbendijkepolders. Op
deze 4,000 bunders en 2 polders blijven de erfpachtsvoorwaar-
den, vastgesteld bij de overeenkomst met Dirk Dronkers, ge
heel van toepassing.
5. Deze overeenkomst wordt door den staat aangegaan
onder voorbehoud van goedkeuring door de wetgevende magt.
De regering verbindt zich, die goedkeuring te vragen binnen
zes maanden tijds na de dagteekening dezer acte. Wordt die
goedkeuring na deze aanvrage geweigerd, dan treden partijen
terug in de wederzijclsche regten, zoo als die bepaald zijn in de
overeenkomst van 8 october 1849, gewijzigd bij latere overeen
komst van 17/24 maart 1855.
De memorie van toelichting behelst de geschiedenis dezer
zaak sedert, october 1849, toen aan den heer Dirk Dronkers,
wonende te Middelburg, bij contract van den8slen dier maand,
door de regering concessie is verleend lot het graven van een
kanaal door het eiland Zuid Beveland en lot afdamming van de
Ooster Schelde, welke werken ten doel hadden, dit eiland aan
den vasten wal van Noord Brabant te verbinden en de verbe
tering van den waterweg tusschen de Schelde en den Rijn,
een en ander ter bevordering van het algemeen belang;mitsga
ders om door werken tot landaanwinning het verdronken land
van Zuid Beveland in vruchtgevende polders te herscheppen,
waarvan het tijdelijk bezit en genot de belooning van den con
cessionaris zoude uitmaken.
Die concessie is naderhand overgegaan in handen eener ven
nootschap, genaamd Nederlandsche maatschappij lot indijking
der op- en aanwassen in de Ooster Schelde, en deze begon ter
stond met werken tot indijking van eene aanzienlijke opper
vlakte schorren, op- en aanwassen en bij eb droogvallende
gronden aan te leggen. Deze werken waren reeds ver gevor
derd, toen een stormvloed ze vernielde. De schade hierdoor
veroorzaakt, was groot, maarzij ontmoedigde de maatschappij
niet. Zij verzocht verlenging voor het maken der werken, en
krachtens magtiging, verleend bij koninklijk besluit van den 1
februarij 1S55, no. 71, is tusschen den minister van binnenland
sche zaken en de maatschappij, bij contract van 17/24 maart
JL855 overeengekomen dat het kanaal, hetwelk voor of op den
fi october 1852 voltooid had moeten zijn. alsnu met de daartoe
behoorende havens en andere werken aan den slaat opgeleverd
zou worden voor of op den 1 januarjj 1859.
De werken tot landaanwinning voortzettende, heeft de maat
schappij langs den oostelijken wal van het eiland Zuid Beve
land twee polders aangelegd; de een groot 438 bunders en ae
andere 630 bunders.
Zij heeft verder aanvang gemaakt met het graven van het
kanaal. Doch de kosten hiervan, die van onteigening en aankoop
van de daarvoor benoodigde gronden en die van indijking, zijn
tot eene hoogte geklommen, welke de berekening heeft over
troffen en de maatschappij verpligt reeds in de laatste maanden
van het jaar 1857 de werken te staken.
Daarbij trof haar een nieuwe groote ramp. De dijk van den
tweeden polder is door den siorm van den 1 februarij 1858 in
gebroken en zoodanig beschadigd, dat aan geene herdijking op
de oude zate te denken valt.
Al de ondervonden tegenspoeden hebben de maatschappij
ontmoedigd en hare hulpmiddelen uitgeput. Zij kwam tot het
besluit om de onderneming op te geven.
Wanneer zij dit deed, en wanneer zij dus de werken op het
tijdstip, bij de concessie bepaald, niet voltooide, verloor zij alles.
Toen de maatschappij zich in den loop des vorigen jaars, on
der blootlegging van haren toestand en van hare voornemens
tot staking der onderneming, tot de regering wendde, en gel
delijke hulp en ontheffing van de verpligtingen haar opgelegd
verzocht, was het duidelijk dat de voordeelen, door den staat
bij acte van concessie bedongen in geval de onderneming mogt
worden opgegeven, met 1 januarij 1S59 voor den staat verkre
gen zouden zijn, en dat derhalve de gewigtige veranderingen,
welke de maatschappij verlangde, niet zouden kunnen worden
ingewilligd dan door opoffering van die voordeelendoor opof
fering dus van eigendomsregten, waarop de staat op een zeer
kort op handen tijdstip onwederlegbare aanspraak zou hebben.
Tot den afstand van zoodanige regten achtte de regering zich
onbevoegd, zonder dat de daarvoor le sluiten overeenkomst
door de wet wierd bekrachtigd. Daartoe strekt het tegenwoor
dige ontwerp.
Daardoor wordt wel is waar van liet, oorspronkeiijke beding
in zeer vele opzigten afgeweken, doch de regering was van mee
ning dat, zoo in eenen tijd waarin het verleenen van concessie
voor groote werken veelvuldig ter sprake komt, 's rijks belang
vordert dat niet te ligt van uitdrukkelijk bedongen poenalileiten
worde afgeweken, aan de andere zijde eenige inschikkelijkheid
kan worden betoond, wanneer de niet-voldoening aan de ge
stelde voorwaarden geen geldelijk nadeel aau den staat toe
brengt.
Zij behoudt zich voor, na de bekrachtiging der overeenkomst
nadere voorzieningen omtrent de voortzetting der werken van
het kanaal aan de wetgevende magt voor te stellen.
Bij het wetsontwerp ter eindregeling van de zaken vau de
Maatschappij van weldadigheid wordt in de eerste piaats voor
gesteld de bekrachtiging van de artl. 3 en 8 der overeenkomst
van december tusschen den staat en de maatschappij, bij welke
de staat f3,650,000 verleent om de maatschappij in staat te
stellen al hare tegenwoordige schuldeischers (de staat daaron
der niet begrepen) te voldoen. Bij dit ontwerp wordt, ook voor
gesteld, om de firma de Lanoy en zonen van staatswege te
vrijwaren voor alle aanmaning en regtsvervoiging van de zijde
der houders van obligatien in de leening van october 1851.
Cnensieeiiteraail van Middelburg.
Zitting van 23 maart.
Voorzitter dc heer Bijleveld van Scrooskcrke.
Afwezig de heeren Caland van Diggelenvan Uije en
Damrae.
Dc notulen der beide vorige zittingen worden na gedane
voorlezing goedgekeurd, en daarop voor kennisgeving aange
nomen
de mededceling des voorzitters dat de heeren van Uije en
Dammc schriftelijk hebben berigt door beroepsbezigheden te
zijn verhinderd om deze zitting bij tc wonen
drie missiven van gedeputeerde staten dezer provincie, be
helzende a. magtiging om met het gemeentebestuur van Am
sterdam in overleg te treden tot regeling van het beurtvcer
tusschen deze beide gemeenten; b. goedkeuring van het raads
besluit tot kosteloozen afstand van het door den brand openge
vallen terrein, waarvan de voorzitter mededeelt dat het contract
bereids gesloten isc. idem van dat tot onderhandsche verhu
ring van eenige gemeente-eigendommen over de vier eerste
maanden van dit jaar.
Een kopij van een tot de tweede kamer der staten generaal
gerigt adres door de commissie tot behartiging der belangen
van deze provincie bij den Zeeuwsch-duitschen spoorweg, en
door die commissie ingezonden, wordt ter inzage van de leden
ncdcrgelegd.
Wordt gelezen een adres van den heer dr. J. C. de Man al
hier, inhoudende verzoek om eervol ontslag uit zijne betrekking
van gemeente geneesheer, daar het hem mocijelijk valt op den
duur alle daaraan verbondene verpligtingen mot de vcrcischte
zorg na tc komen. Hij betuigt overigens zijnen dank voor het
zoo vele jaren in hem gestelde vertrouwen.
De heer Verbrugge zegt dat hem toevallig heden dit voorne
men van den heer de Man is ter ooren gekomen. Het doet hem
zeer leed, en hij zou het in hooge mate betreuren wanneer de
gemeente verstoken werd van dien ijverigen en kundigen ge
neesheer; te meer, omdat hij vermeent dat dit verzoek waar
schijnlijk een gevolg is van dc onmogelijkheid in welke het bur
gerlijk armbestuur zich heeft bevonden om een overigens billijk
geacht verzoek van dien heer in te willigen. Deze verzocht
namelijk vergunning om zich te laten bijstaan door een daartoe
aangewezen ander med. doctor, onder zijne verantwoordelijk
heid, doch het armbestuur vermeende zoodanige vergunning
niet te kunnen verleenen om den gemeenteraad vry tc laten iD
zijn regt tot benoeming. Spreker heeft gemeend dit een en ander
te moeten aanvoeren, ten einde den raadsleden gelegenheid te
geven over het onderwerp na te denken.
De voorzitter stemt gaarne toe dat het to verleenen ontslag
een groot verlies zou geven, doch overigens gelooft hij dat de
dagelijks toenemende praktijk van den heer de Man welligt een
hinderpaal is om de bedoelde betrekking met al die zorg waar
te nemen, welke zij vereischt en hij er zelve gaarne aan wijden
wil. De beslissing hierop wordt aangehouden, terwijl het adres
zal worden gesteld in handen van het burgerlijk armbestuur,om
raad en berigt en met uitnoodiging om casu quo voor te dragen
een dubbeltal ter voorziening in dc vacature.
Eene overgelegde missive van de commissie van toezigt over
dc geneeskundige school alhier, met het verslag van den too
stend dier inrigting over 1858, waaruit naar de mededeeling
des voorzitters de zeer bloeijende toestand dier instelling blijkt,
zal voor de leden ter inzage gelegd en daarna ter griffie gesup-
poneerd worden.
Aan de orde is de beraadslaging bij resumtie op het verzoek
van P. J. Hubregtse, tot het in erfpacht bekomen van een per
ceel gemeentegrond, groot 300 vierk. el buiten de voormalige
Dampoort, waarop reeds het advies van den gemeentebouw-
mccster gehoord en in de zitting van 9 dezer overgelegd is.
Na eenige discussie wordt besloten dit verzoek in te willigen
voor den tijd van tien jaren,onder voorbehoud ora het contract
tusschentijds op te zeggen, wanneer het belang der gemeente
dit vordert.
De zitting gaat hierop over in eene met geslotene deuren.
Bij de heropening wordt aan de orde gesteld
a. eene missive van den controleur bij de plaatselijke belas
tingen, houdende rapport op onderscheidene ingekomen adres
sen met reclames betrekkelijk den hoofdelijken omslag. Een
parig vereenigt men zich met het daarbij uitgebragt advies, ter
uitzondering van den aanslag van den heer J. A. Beycrinck,
die voor 8/12 in plaats van voor 9/12 behoort te worden aange
slagen;
b. eene dergelijke met voorstel om afwijzend te beschikken
op de adressen van eenige personen, die in 1858 tijdelijk buiten
de gemeente vertoefden en uit dien hoofde teruggave verlangen,
doch geacht worden hun hoofd verblijf hier te hebben gehouden.
De raad vereenigt zich ook hiermede eenstemmig, opgrond
van de vroeger genomene besluiten en hangende de regtszaak
over dit onderwerp;
c. de reclames, ingekomen tegen het voorloopig vastgestelde
kohier voor het loopende dienstjaar, met het advies der commis
sie, belast met de opmaking van dat kohier.
De raad vereenigt zich eenparig met dat advies en besluit
daarop alsnog te brengen A. C. Vroone in de laagste klasse,
en te doen vervallen A. M. van Cittcrs, overleden binnen de
eerste drie eerste maanden van het dienstjaar. Het thans defini
tief vastgestelde kohier bedraagt f'22,958,03£, makende met
tien opzenteu f25,253,83^. Door de zorg van burgemeester
en wethouders zal thans het kohier wederom acht dagen ter
visie gelegd worden en daarvan openbare aankondiging ge
schieden.
Eveneens wordt bij resumtie beraadslaagt op het adres van
Dde Oude, waarbij deze zich beklaagd over het aan de publieke
dienst onttrekken van een gedeelte gemeentegrond, zijnde een
doorgang, grenzende aan een hem thans toebehoorend huis in
dc Spanjaardstraat.
De heer Sifflé verklaart dat hij, tot zijne verwondering en in
weerwil van het voorgeven des adressanta, gcenerlei bewijs voor
diens stelling bij de hiertoe betrekkelijke stukken heeft kunnen
vinden.
De heer Paspoort verklaart mede dit onderwerp rijpelijk te
hebben onderzocht doch in het minst geen spoor ontdekt te
hebben ten gunste van des adreasants bewering.
Met algemcene stemmen (ter uitzondering van dc heeren
Lantshcer en Rekker, die zich van medestemming onthielden)
wordt hierop besloten den adressant tc kennen te geven dat aan
den gemeenteraad geenszins gebleken is dat het door hem be
doelde terrein ooit gemeentegrond is geweest.
Alsnog is aan de orde het aangehouden verzoek van den heer
D. de Jager, om afstand vaneen terrein waarop het hem zal
vergund zijn voor eigene rekening tc doen daarstellen eeno
bergplaats van buskruid enz.
De voorzitter deelt vooraf mede dat bij hem is ingekomen
een voorstel van den heer van Deinse, waarbij die heer het
plan van den adressant zeer toejuicht doch in bedenking geeft,
in do plaats van het daartoe door den gemecntebouwmccstcr
aanbevolen terrein achter dc begraafplaats (hetwelk hij onge
schikt acht, zoo wel omdat dit tegenwoordig eene geliefkoosde
speelplaats voor jongens is, die in de nabijheid tabak rooken
enz., als by de mogelijkheid dat later mogt worden verlangdliet
kerkhof uit te breiden) aan te wijzen den zijdam, loopende van
de burgerlijke begraafplaats tot den rijweg naar liet Sloe.
Door den voorzitter gevraagd zijnde of men verlangde dit
onderwerp toch in deze zitting af te doen, verklaren de heeren
Fokker, dc JoDgc en Lambrechtscn zich daarvoor, terwijl de
heeren van Deinse en Paspoort het onderwerp nog wcnschen
aan te houden, ook om de leden in dc gelegenheid te stellen
tot het doen van eene lokale inspectie.
De heer Lantsheer doet opmerken dat in deze wel behoort
onderscheiden te worden dat er tweederlei beslissing tc nemen
is; namelijk 1. of het verzoek zal worden ingewilligd en alzoo
teruggekomen op een vroeger besluit van dezen raad om zoo
danige bewaarplaats voor rekening der gemeente te doen aan
leggen, en 2. de beslissing omtrent het af te stane terrein.
Nadat door den beer Snonek Hurgronje trog was gevraagd
of het toezigt der policie even voldoende zou kunnen zijn bij
een particulier eigendom als bij zoodanige daarstelling van we-
ge de gemeente, hetwelk de voorzitter toestemmend beant
woordt, wordt in omvraag gebragt of de raad zal volharden bij
liet vroeger genomen besluit om een buskruidmagazijn voor