De heer van Hall heeft verklaard, de voordragt te zullen aan
nemen en zich tegen elk amendement te zullen verzetten. Hem
is niet voorgekomen dat men op goede gronden had betoogd,
dat het eindcijfer te hoog is, of dat men had aangewezen de uit
gaven, die voor vermindering vatbaar zouden zijn, en derhalve
hooger dan behoort. Hij heeft wel bespeurd, dat men verbete
ringen wenscht, die, gelijk de heer van Nispen te regt heeft
aangemerkt, het eindcijfer nog zouden moeten verhoogen. Het
is hem hoogst ongeraden voorgekomen om, bij de bestaande
ruimte, aan onze strijdkrachten de middelen te onttrekken,
welke zij zoozeer behoeven, daarNederland wel eene kleine staat
's, maar voor handel, scheepvaart en koloniën in gewigtige be
langen moet voorzien. Hij acht het ongeraden om aan de voor
dragt het karakter eener credietwet te geveu, en heeft ten slotte
gemeend, dat men in constitutionele staten in den tegenwoor-
digen tijd naauwkeurig mag toezien, om zich binnen de gestelde
grenzen te houden, ten einde geen voet te geven aan lieden, die
uiets dan despotismus beoogen.
Toen maandag de beraadslaging hervat werd, wees de heer
Sloet tol. Oldhuis op den moeijelijken fiuancielen toestand waarin
men te dezeu aanzien geplaatst was. Bij afstemming der tegen
woordige begrooting wordt geene vermindering verkregen maar
zou er eeu credietwet volgen, en als zulks de aftreding des mi
nisters ten gevolge had, zou waarschijnlijk ook het zelfde nog
voor 1860 het geval moeten zijn. Als men nu daarbij in aan
merking neemt dat in deze begrooting althans eene strekking
tot bezuiniging is, dat de minister zelf de begrooting als eene
overgangsbegrooting beschouwt, dat wij de stellige verzeke
ring hebben, dat in den loop vau het zittingjaar het ontwerp
nopens de legerorganisatie zal worden ingediend (welke wet
het voordeel zal hebben, om ons beter in staat te stellen een
defiuitief oordeel over de begrooling voor oorlog uit te brengen)
en als hij ten slotte ziet op het staatsbelang, dan bestaat er voor
hem geen reden om in het pas opgetreden ministerie eene ledige
plaats te veroorzaken, en daarom zal hij dan ook in afwachting
der wet op de legerorganisatie, dit jaar zijne stem niet aan de
begrooting onthouden. Maar hij wenscht toch op één punt de
aandacht des ministers te vestigen, namelijk, dat het hooger
cijfer voor oorlog zijn oorsprong niet heeft iu de getalsterkte
van het leger, maar wel in een volslageu gemis van zuinigheid
in sommige takken der militaire dienst. Hij wil dat het cijfer
hepaald worde, met het oog op ons nationaal vermogen, met het
oog op onzen schuldenlast, ook met het _oog op de behoeften
van andere takken vau bestuur, hij voorbeeld het lager ouder
wijs. Als hij de zaak uit dat oogpunt beschouwt, dan gelooft
hij, dat de begrooling voor oorlog met li millioen moei vermin
derd worden. Dan hebben wij tevens de reutegarantie voor de
spoorwegen gevonden, zonder equivalent, en dan hebben wij
geld voor de zuiderspoorwegen, welke ook welligt voor het de
fensiewezen van belang zijn.
De heer van Nispen van Sevenaer heeft vervolgens nog na
der zijne meening uiteengezet en op den voorgrond gesteld dat
onze geldelijke toestand niet zoo gunstig is als sommige leden
dien afschilderen.
Immers onze gewone inkomsten bedragen circa 60 millioen.
Hiervan moet worden afgetrokken, wegens kosten voor per
ceptie en administratie, blijkens hoofdstuk IX B, ruim 6$
millioen; blijft f52,900,000 over, waarvan nog eenige andere
inkomsten moeten afgetrokken worden, waardoor er aan rijks
inkomsten overblijft: 52£ miliioen. VVanDeermen nu dit bedrag
vermindert met de uitgaven van hoofdstuk I (huis des koniugs),
dan beloopt het overschot 511 millioen. Hieruit moeten nu
bestreden worden de rentebetaling ad f 32,200,000, en de kosten
voor marine eu oorlog ad f 19,500,000, te zamen f 51,700,000.
Bij deze uitkomst is hij steeds huiverig, om voor blijvende ver
hoogingen van dcfensiekosten te stemmen. Al is hij geen des
kundige, hij kan het financieel punt: de verhouding der dcfen
siekosten tot onze financiële krachten, wel beoordeelen. En
bovendien, wat verneemt men van de deskundigen, niet alleen
in dit vak, maar bij alle takken der publieke dienst De des
kundigen zeggen steedser wordt veel te weinig gegeven.
De heer Dommer van Poldersveldt kwam hierna op het door
hem beweerde terug en betoogde de noodzakelijkheid om. in
strijd met het door een auder lid kenbaar gemaakte denkbeeld,
bepaaldelijk en vóór dat van eene legerorganisatie sprake kan
zijn, aan te wijzen welke vestingen behouden moeten blijven,
liij blijft ons defensiewezen beschouwen als te uitgebreid voor
onze middelen, bevolking en behoefte. Wil men het tegenwoor
dig bestaande stelsel geheel en goed opvolgen, dan zouden er
belangrijke herstellingen noodig zijn en het cijfer veel verhoogd
moeten worden. Spreker drukte ten slotte de hoop uit dat deze
begroot ing worde aangenomen, als eene eerste schrede tot de
deugdelijke oplossing van een vraagstuk, hetwelk de kamer
reeds te lang heeft bezig gehouden.
De heer Godefroi heeft betoogd dat de kosten van huisves-
tiug der garnizoenen ten laste van den staat behooren te komen
en dat omtrent die van doortrekkende troepen eene wettelijke
regeling zeer noodig is.
De heeren Mackay en van Zuylen van Nyevelt vereeuigden
zich hoofdzakelijk met de beschouwingen van den heer Sloet
en zeiden met genoegen de indiening van een wetsontwerp op
de legerorganisatie te gemoet te zieu.
De heer Elout van Soeterwoude betoogde het wenschelijke
dat zoodanige wet het werk zij van hetgeheele kabinet. Nadat
de heer L. D. Storm had gewezen op de zijns inziens weinige
vrees welke men voor oorlog behoeft te koesieren, verdedigde
de heer Delprat het systeem van het comité van defensie, ter
wijl hij de argumenten van den heer Storm bestreed.
De minister van oorlog heeft in eene uitvoerige rede geant
woord op de aanmerkingen door de onderscheidene sprekers
gemaakt. Hij trad daarbij in beschouwingen over de begroo
ting op zich zelve, de inrigtiug en het eindcijfer daarvan de
geheimhouding, aan de vergadering opgelegd omtrent de mede-
deelingen in comité-generaal gegeven ten aanzien van het ver-
dedigingswezen van ons land voorts over den toestand van
het leger iu het algemeen, de verhouding van het leger hier te
lande en dat der kolouien het limburgsche boudscontingent
de organisatie der onderscheidene wapenkorpseu bij de wet. in
verband met die der militieeindelijk de gebreken bij het leger,
de voeding, de soldij, de kazernering het onderhoud der ka
zernen door de gemeenten en ten laatste, over de inkwartie
ring en de bepalingen omtrent doortrekkende troepen.
Eenige leden benevens de ministers van financien eu buiten-
landsche zaken hebben daarna nog het woord gevoerd, waarop
de algemeene beraadslagingen zijn gesloten.
Uit het in de afdeelingen der tweede kamer gehouden onder
zoek van het wetsontwerp, houdende goedkeuring van eenige
artikelen der overeenkomst met Belgie tot wering van deu na
druk, is geblekeu dat de meerderheid der leden deze voordragt
met genoegen had ontvangen. Op eene gedane vraag is door de
regering geautwoord, dat het vertalingsregt van feuilletons vrij
is, even als dat van alle letterkundige en wetenschappelijke
werken in het algemeen.
Bij de overweging in de afdeelingen der tweede kamer van
het ontwerp van wet tot wijziging der tarieven van sommige
accijusen (aan welk onderzoek 58 leden hebben deel genomen)
werd iu de eerste plaats de vraag gesteld: is zamensmelting van
de thans geheveu wordende rijks opcenten op de accijnsen met
de hoofdsom dier belastingen wenschelijk en raadzaam Nage
noeg de helft der leden toonde zich tot eene ontkennende be
antwoording dier vraag gestemd; terwijl de overigen óf de
ineensmeltiijg goedkeurden, óf daarin geen overwegend bezwaar
zagen, óf zich niet bepaald over de zaak uitlieten. De bezwaren
tegen de ineensmelting der opcenten met de hoofdsom der ac
cijusen bestonden niet. tegen zoodanige ineensmelting van het
collectief zegel. Algemeen juichte men toe de afschaffing van
het zegel der vervoer-, consent-en geleibiljetten. Vele leden
toonden zich niet ingenomen met de wijze waarop de regering
de zamenvoegiug der cijfers van de opcenten met de hoofdsom
der accyiisen regelt. Naar veler oordeel is het in het stelsel der
wet verkeerd, dat. hare hoofd bepalingen zich niet lot den accijns
op de brandstoffen uitstrekken en dat zelfs de toegekende vrij
dom van het regt van zege! op de accijnskwiiantien niet toe
passelijk wordt verklaard op die voorden turf en de steenkolen.
Vsuilrulnnösfljc iijiiïmjcn.
Kngeianii.
Londen 13 december. Heden is van regeringswege een tele
gram uit Suez opeubaar gemaakt, den hoofdinhoud bevattende
van de tijdingen die door de overlandpost aangebragt worden.
Volgens de berigten uit Calcutta van den 9 november was de
veldtogt begonnen, maar had hij nog geene uitkomsten van
beslissend gewigt opgeleverd. Tantia-Topee, het geduchte
muitershoofd, was na de ondergane nederlaag wederom aan de
Engelschen ontsnapt.
De berigten uit Hongkong van 29 October melden dat de
door den britschen gevolmagtigde te Shanghai met commissa
rissen van het chiuesche gouvernenieut gevoerde onderhande
ling over de herziening van het chinesche tarief van in - en uit
gaande regten naar zijnen wensch afgeloopen was. In Kanton
heerschte rust en herleefde het handelsverkeer: vreemdelingen
konden veilig de stad doorwandelen,en buitenlandsche zeude-
liugpredikers kwamen zich aldaar weder vestigen.
Kolonel Boates, een der officieren die aan den strijd te
Waterloo hebben deel genomen, is den 8 dezer, ter jagt zijnde,
door het doen van een slecht berekenden sprong, op zijn hoofd
neder gekomen. Hij stond nogtans weder op en steeg te paard,
uaar men denkt om naar huis tekeeren. Kort daarna vond men
hem echter builen kennis op den weg liggen, met den toom in
de hand. Men vervoerde hem naar zijne woning, waar bij nog
dgu zelfden avond overleed.
Doitsclilaud.
Berlijn 11 december. De koningin van Engeland wordt hier
in het begin van januarij, ter gelegenheid van de bevalling der
prinses Friederich Wilhelm verwacht. Bij die gelegenheid zal,
naar men algemeen gelooft, eene uitgebreide amnestie verleend
wordeu.
Iu de zitting der bondsvergadering van den 9 dezer is
door de couimissien voor de holsteinsche aangelegenheid rap
port uitgebragt omtrent de jongste mededeeling van den deeu-
schen gezant, waarbij berigt was dat de algemeene constitutie
der deensche monarchie door den koning voor Holstein en
Lauenburg buiten werking gesteld is. De commissien hebben
geoordeeld dat door die bewilliging voorshands alle reden
tot het nemen van dwangmaatregelen tegen den koning-hertog
was weggenomen, maar dat het nu de vraag was, welke veror
deningen er ter vervanging der opgeheven grondwet voor de
hertogdommen zouden gemaakt worden, en dat de bondsver
gadering alzoo, alvorens een definitief besluit te nemeu, de
uitkomst van het tusscheu de deensche regering en de Hol
steinsche stenden te houden overleg moest afwachten, ten einde
alsdan te kunnen beslissen of de regten der hertogdommen er
kend en de gegronde verlangens van den duitschen bond vol
daan waren. De bondsvergadering heeft besloten, in de zitting
van den 23 dezer, over het rapport der commissien te stemmen.
Het schijnt dat het oostenrijksche bewind de zaak van
het afstaan van het Dappendal, in Zwitserlaud, aauErankrijk
ernstig ter harte heeft genomen, en men verzekert dat van die
zijde officieel aan de bondsregering is kenbaar gemaakt, dat het
kabinet van Weenen dergelijken afstand zoude moeten be
schouwen als eene dadelijke inbreuk op het parijsche vredes
verdrag van 1815.
ISclsie.
In de zitting der kamer van vertegenwoordigers van den
8sten dezer klaagden twee afgevaardigden van Antwerpen, dat
de handel dier stad, en dus Belgies zeehandel, achteruit ging;
zij zeiden dat inzonderheid de doorvoerhandel zich verplaatste
en de oorzaak daarvan was, huns inziens, niet de handelscrisis
van het vorige jaar, maar liet feit dat de handel in naburige lan-
deu, bepaaldelijk in Nederlaud, van lasten ontheven werd. Zij
verlangden dat in Belgie het voorbeeld dier landen nagevolgd
en bepaaldelijk het tonnengeld opgeheven zou worden.
De beide sprekers werdeu door den minister van buitenland
sche zaken, tot wiens departement handel en zeevaart behoo
ren, beantwoord, liij beweerde, onder verwijzing uaar de offi
ciële handelsstatistiek, dat de klagten over Antwerpeus verval
en over het onvermogen dier handelsstad om den wedstrijd met
andere havens vol te houden, overdreven waren tevens maakte
hij de opmerking dat die klagten juist niet het beste middel
waren om den handel tot zich te lokken.
In de afdeelingen der kamer is onlangs, bij het onder
zoek van het budget van uitgaven door het departement van
buitenlandsche zaken over 1859, de vraag geopperd, wat de
regering voornemens was ten aanzien der handelsbet rekkingen
met Nederland, en wat er, sedert het mislukken der poging om
nieuwe verdragsbepalingen daarvoor tot stand te brengen, dien
aangaande voorgevallen was. Het antwoord, door de regering
daarop gegeven, duidt aan dat zij, althans vooreerst, die zaak
wil laten rusten.
Frankr^k.
Parijs 13 december. De Moniteur behelst het eerste gedeelte
van eene memorie, door den prefect van de Seine ingediend in
de departementale commissie, betreffende de uitbreiding van
Parijs. De prefect vestigt in dat stuk de aandacht op de veront
rustende vermeerdering der bevolking van de hoofdstad, die,
als de zaken niet veranderen, in het jaar 861 buiten eenigen
twijfel het cijfer van twee millioen zal hebben bereikt. Hij
maakt de aanmerking, dat de arbeiders ten platten lande zich
thans in grooten getale naar de hoofdstad begeven, niet om zich
in de centrale straten te vestigen, maar om buiten de linie van
het octrooi te gaan wonen, waar het goedkoop leven is en van
waar men zich elk oogenblik kan begeven naar de kwartieren
van den rijkdom en de producten tegen hooge prijzen afzetten.
Hij besluit hieruit, dat zoodra het leven aan gene zijde van de
octrooilinie even duur wordt als aan deze, de toevloed van
behoeftige arbeiders onverwijld zal ophouden. Zoo men meldt,
heeft deze mededeeliug nogal eenigen indruk gemaakt op do
leden der commissie, die vooral sedert de laatste twee jaren met
bekommering getuigen zijn van de vermeerdering der nood
druftige bevolking eener hoofdstad, bij welker rust geheel
Frankrijk een overwegend belang heeft.
Uit Toulon wordt gemeld, dat de groothertog Constan-
tijn, die aldaar verwacht wordt, een bezoek zal brengen aan deu
keizer en de keizerin van Frankrijk.
In den Moniteur van zaturdag leest men een uitvoerig
verslag omtrent den staat der financien, door den minister de
zer dagen aan den keizer uitgebragt. Volgens hetzelve wordt