!d
Meteorologisclie waarnemingen
gedaan op 's rijks werf te Vlissingen, des middags 12 ure.
December 1858.
Wind
g
1
h
Laagste
temperat.
tb
I
"S _s
SO rt
B
B
S
5s -Jf
.2-3
bo
enverschil
Aanmerkingen
"So
y
b is*
i "3
gg'fS
met de
w
H
2§
M
hoogste.
r>
"West.
2
703-7
7.7
0.92
7.56
3.0
4.0
t 9.5
betrokken.
c,
N. t. O.
4
703.4
8.4
0.84
7.15
0.0
5.5
9.0
betrokken.
7
i\o.t.O
4
769.5
1.5
0.95
5.28
0.0
0.5
v 9.0
dik betrokken.
8
Zo. t. O
3
770.2
5.1
0.96
0.68
0.0
0.5
»10.0
dik betrokken.
9
0. t. z.
4
771.9
3.6
0.86
5.47
0.0
2.5
9.0
dik betrokken.
20
ZO.
3
772.1
1.3
0.85
4.65
0.0
0.5
S.5
dik betrokken.
11
Oost.
2
772.3
2.9
0.89
5.39
0.0
0.5
«10.0
dik betrokken.
TEiermometersiniuI.
10 december's avonds 11 ure. 34 gr.
11
's morgens
7
0
35
n
0
's middags
1
0
38
0
's avonds
6
0
37
\n
0
's avonds
11
u
36
'0
12
's morgens
7
u
35
's middags
1
u
36
0
O
's avonds
6
0
36
0
0
's avonds
11
u
36
0
13 0
's morgens
7
34
w
0
Js middags
1
n
36
u
's avonds
6
u
35
n
Staien-fjeneraal.
De eerste kamer heeft douderdag bare werkzaamheden her
vul waarbij het inkomen is berigt van de jongste door de twee-
cie i.anicr aangenomen wetten. Daarop zijn de afdeeliugen
vernieuwd.
Wij hebben het overzigt der zittingen van de tweede kamer
ui ons vorig nommer voortgezet tot en met de woensdag gehou-
deue bijeenkomst, waarin men was aangevangen met de behan
deling van hoofdstuk Vill (Marine) der slaatsbegrooting, van
welks aannemiug wij reeds bevorens per telegraaf het berigt
i.uddeu ontvangen. Dien uitslag konden wij ook nog in onze
i wecde editie opnemen ten opzigte van hoofdstuk IX A (Natio-
n.'de schuld) eu IX B (Departement van financiën) waarvan
het eerste eenstemmig werd goedgekeurd, terwijl zich tegen
liet laatste alleen de heer Schimmelpenninck verklaarde.
Heeds hebben wij met een enkel woord melding gemaakt van
redevoeringen, door de heerenter Bruggen Hugenhollz, van
i -anek en Storm van 's Gravesaude bij de behandeling vau het
i.uciit.ste hoofdstuk uitgesproken, doch komen nu met eenige
.1.eerdere itvoerigheid daarop terug.
Eerstgenoemde zeide dat hij zich bij het onderzoek der begroo-
i:ng, steeds deze twee vragen voor oogen heeft gesteld: l.of
<u: aangevraagde gelden waren overeenkomstig onze behoeften
:i o! zij in overeenstemming waren met de financiële krachten
van den staat, en 2. of de gelden, vroeger toegestaan, doel ma-
lig bes',.eed zijn, en of uit. de begrooting is op te maken dat zij
doelmatig zullen worden besteed. Wat de eerste vraag betreft,
daaromtrent beeft hij tegen de begrooting vau het loopend
dieusljaar geen bezwaar, het nieuwe cijfer is zelfs nog iets be
neden het vorige eu hij kan dus thans de zelfde gedragslijn van
vroeger volgen, liij behoeft niet te wijzen op het belang eener
goede en krachtige marine; hij behoeft ook niet te wijzen op
liet belang met. liet oog op onze koloniën, liet koloniaal be-
heer, in zich zelf mild en zacht, moet door physieke krachten
gesteund worden. Ja. als hij zich op het standpunt plaatst vau
hendie alleen uitgaven wenscheu tot vermeerdering van pro
duet ici'c krachten, dan noemt hij nog dergelijke uilgaven pro
ductief, want orde, rust en veiligheid zijn wij daaraan verschul
digd, zoo ook het voortdurend bezit ouzer koloniën. Wat nu
evenwel voor de marine uoodig is, is voor verschillende opvat
ting vatbaar. Er zijn er, die het denkbeeld koesteren om de
marine zoo uit ie breiden, dat dit niet te verwezenlijken is. Er
zijn anderen wier denkbeelden, zoo zij verwezenlijkt vvierden,
tot nadeel van Nederland zouden uhloupeii. Hij acht dit punt
echter niet geschikt voor een debat.. Hij wil in hel cijfer berus
ten, mot. het oog op onzen liuancielen toestaud en geleid door
iic overtuiging, dat de productie van schepen (hans zoo veel
duurder isdnu vroeger. De minister hoopt op ecne vermindering
van hot cijfer; de spreker hoopt dit ook, maar hij ziet dit nog
niet in, on met hel oog op de omstandigheden eu behoeften,
gelooft hij er ook niet aan. Hij zal hierover niet verder uitwei
den, maar alleen dit zeggen: De lieer Storm van 'süravcsande
hoeft verklaard zicli belemmerd te gevoelen iu het uitspreken
van zijn oordeel aangaande de kustverdediging, wegens het op-
gelend geheim, de spreker merkt op, (lat daaromtrent in de
-lukken over het departement van marine wel degelijk gespro
ken wordt en dat ook het commitlé van defensie zicli te dien
npzigte verklaard heeft voor de versterking onzer zeemagt. De
spreker komt nu tot liet tweede punt cu betoogt dat door den
minister ecu te gunstig tafereel is opgehangen ten aanzien van
het materieel en het. personeel, wa-"b:j hij ui vele bijzonderhe
den treed!, zoowel van hstgene in de memorie van toelichting
als in ile memorie van beantwoording is gezegd. Hij voert dit
,.i,;t aan, om er eene beschuldiging van te maken tegen den mi
nister. maar als eene grieve legen liet geheele organisme, legen
hetgene op de werven gebeurt, en ten bewijze dal men den mi
nister eene te sehuonc schildering heeft gegeven van don eigen-
i jkoH to;\-.iand onzer marine. Wat het personeel betreft, daarbij 1
no 'i •cl.t ontevredenheid eu er is gemis aan esprit, de corps. Als j
iii> zijne rede zamentrekt, dan is het resultaatdat de krachten l
niet. ontwikkeld zijn, zoo en waar dit moest; dat er te veel J
clit i. a uic.evvcnd om te vroeg een oefeuings-eskader in het.
u: en; dat er meer moet worden gedaan voor onze
.nii? i.i I ml ie dat deze begrooting niet. het bewijs oplevert.1
i ui.: kun oigo uilbreiding vau onze marine; dat hij gelooft, dal
i!e geheele organisatie niet.deugt;dat de morele kracht
:u (ui esprit de corps van IwL corps zeeofficieren is geknakt en j
lat dit r"feieveerd moet worden. Hij za! afwachten of de minis- j
ter hem overtuigen kan. dat hij verkeerd heeft gezien, maar zoo
niet, dan zou hij moeijelijk zijne stem aan deze begrooting kun
nen geven.
De minister van marine heeft donderdag in de eerste plaats
de door genoemde sprekers in 't midden gebragte bedenkingen
beantwoord. De aanmerkingen van een dier sprekers kwamen
hoofdzakelijk hierop neder: 1. dat er niet krachtig genoeg werd
aangebouwd; 2. dat jaarlijks nog niet een fregat werd afge
werkt; 3. dat., bij vergelijking met vorige jaren, in 1850 geen
voldoende aankoop van hout en materialen zou plaats vinden,
terwijl die spreker niet gaarn nu reeds van eene aanstaande
vermindering van kosten wenschte te hooren spreken. Het
kwam den minister voor, dat de cijfers niet geheel juist gesteld
waren; ook waren de jaren 1856 en 1857 voor den aanbouw
van schepen uiet gunstig geweest. Daarbij moest men ook be
denken, dat bij de uitbreiding, die onze scheepmagt in Oost
Indie had verkregen, belangrijke reparalien geschied wareu.
Hij vleide zich, dat in het volgende jaar die groote reperatien
niet gevorderd zouden worden, zoodat de aanbouw van nieuwe
schepen daardoor niet belet zoude worden. Naar zijne meening
zouden, met bet cijfer dezer begrooting, in 10 jaren aangebouwd
kunnen worden 7 schroeffregatten, 12 korvetten en 30 a 40
kleinere stoomschepen en verdedigingsvaartuigen. Wat aan
gaat de opmerking, dat over 1856 meer dan een millioen aan
hout besteed was, terwijl voor 1859 slechts G Ion werd aange
vraagd, zeide de minister, dat men, bij de begrooting voor het
materieel, niet uitsluitend te rade moet gaan met den wensch
om hetzelve voortdurend te vermeerderengedurende hel. eene
jaar toch wordt er krachtiger dan ineen ander aangebouwd; in
1856 werd daarmede weinig voortgegaan; in 1S57 werd slechts
voor 6 ton hout aangekocht, en toch was de voorraad op 1
januarij aanzienlijk toegenomen, zoo dat er welligt 18 schepen
als de Evertsen vervaardigd zouden kunnen worden. Er bestaat
dus geene reden, om voor 1S59 den voorraad van hout te ver
meerderen. Wat de gebezigde uitdrukking van vermindering
van het cijfer voor marine" betreft, daarmede had hij bedoeld
de geheel buitengewone uitgaaf van 6 ton voor Willemsoord
als dat buitengewone werk zou zijn afgeloopen, en er geene
nieuwe buitengewone uitgaven zouden noodig zijn, zou de be-
groot ing van marine eenige vermindering kunnen ondergaan.
Uit deze opheldering zou het blijken, dat het geenszins iu zijne
bedoeling lag, vermindering te zoeken op hetgeen lot langzame
krachtdadige uitbreiding der marine noodig is.
Wat betreft de aanmerking van den tweeden spreker, dat
de zaken te gunstig voorgesteld zonden zijn, heeft de minister
zich beroepen op de feiten: 1. dat iiet oost indischceskader
eene gevvenschle sterkte heeft bereikt, en dat geene klagteu
ontstaan zijn over den toestand eu de sterkte van dat eskader;
2. dat er geen goed oefeningseskader in de Middellandsche zee
is, hetgeen steeds werd gewenscht; 3.dat op de werven goed
en met ijver gewerkt wordt. Nu wilde de minister niet ontken
nen. dat op dit een en ander aanmerkingen te maken wareu
maar trove gebreken waren niet. aangewezenen daarom meen
de hij zich mot vertrouwen op die feiten te mogen beroepen.
Ten aanzien van het oost indische eskader beriep de minister
zicii in 't bijzonder op het gezag van den kommandant aldaar,
die vroeger geklaagd had, maar nu verklaarde, dat hel eskader
goed is ingerigt en dat het aan de behoefte voldoet.
Ten opzigte van de werven verklaarde de minister, dat, als
hij naging wat in de laatste jaren op deze gearbeid was, hij
wel niet kon zeggen, dal alles volmaakt is, maar wel dat over
het. algemeen goed en geregeld gewerkt wordt.
Verder beantwoordde de minister de ten aanzien van liet
personeel gemaakte aanmerkingen met de verklaring, dat er
ailezius een goede geest bij het korps bestaatgeenszins een
geest van ontevredenheid, in vredestijd zou er wel altijd aan
leiding bestaan tot aanmerkingen eu tot ontevredenheid van
sommigen, lol klagten over ouregt, enz.maar iu het algemeen
kou hij de gemaakte aanmerkingen over den heersclicnden geest
van ontevredenheid tegenspreken. Hij voegde er bij, dat hij zich
steeds beijvert, om deu bestaauden goeden geest aan ie kwee
ken, en tot dat einde ook strikte reglvaardigheid in acht neemt.
Bij de behandeling der 2deafdeeling (betonning, enz.) heeft
de heer lloynck aangedrongen op de regeling van de zaak der
iuodsdienst door eene wet. De lieer van ïfrauck heeft daarmede
ingestemd.
De minister van marine heeft de noodzakelijkheid van eene
wettelijke regeling dier zaak erkend, en, voor zoo veel dit vau
hem afhing, de tijdige indiening van eene daartoe strekkeude
wet toegezegd, zoo dat deze nog iu dit zittingjaar zou kunnen
tot stand komen.
Bij de behandeling van art. 26 (kosten vau het. korps der
mariniers) heeft de minister, naar aanleiding eener vraag van
den heer llugenholtz, verklaard, dat bij de plaatsing bij dat
korps de door de commissie voor het examen opgegeven rang
schikking steeds met de meeste naauwgczelheid gevolgd wordt.
Zoo als vvij reeds mededeelden is ten slotte, ingevolge de
daaromtrent gemaakte opmerkingen, door den minister inge
trokken art 41 (f5000 bijdrage voor liet fonds tot verhooging
vau het pensioen).
De leden die zich bij de eindstemming tegen het hoofdstuk
verklaarden, ivareu de heeren van Eranck. van Hoe veil, ler
Bruggen llugenholtz, Westerhotf, Thorbecke en Slicher van
Domburg.
Toen vrijdag hoofdstuk IX A iu beraadslaging kwam, voer
den onderscheidene leden het woord ten aanzien van hel voor
stel des ministers vau financiën om de som van f 725,312,50 bij
ouder-urtikel 15 //Amortisatie en aflossing van reutegevende
schuld," te verhoogen met vijf millioen gulden, welk voorstel
die sprekers beschouwden iu verband met den aanleg van spoor-
wesruu.
Hieromtrent werd door don heer Slicher van Domburg liet
volgende gezegd //Üp het, onverwachtst hebben wij eene wijzi
ging van de regering ontvangen op art. 15 van dit hoofdstuk.
Het schijnt dal du staatskas op liet onverwachtst 5 millioen kau
missen. Nog onlangs, bij de rede van den minister van finan
ciën bij het overbrengen der begroeting, was er van de moge
lijkheid eener amortisatie van zoo vele milliocnen in de verte
geen sprake. Toen is er op gewezen hoe het vermoedelijk in kas
zijnde zoude gebruikt worden. Die posten zijn aangewezen
en zoo angstvallig verdeeld, dat, tot groot leedwezen der rege
ring, zij aan het daarstellen van spoorwegen niet die uitbreiding
kou geven, die zij zoo zeer verlangde. De regering zeide dat
er onmogelijkheid bestond om aan alle wenschen te voldoen,
zelfs niet aan zoodanige die de regering zoo gaarne zoude ver
vullen.
Hoe gaarne ik nu den schuldenlast zie verminderen door
amortisatie, komt het mij toch voor, dat het daartoe geen ge-
gelukkig gekozen oogenblik is. De regering betreurt het geene
gelden beschikbaar te hebben om openbare werken, die zij als
nuttig en wenscheiijk erkend heeft, te volvoeren, en evenwel
stelt zij voor eene som vau 5 millioen te amortiseren. Eene som,
groot genoeg om bij het daarstellen van de lijn van de pruissi-
sche grenzen naar llosendaal die lijn door te trekken tot Ylis
singen. Tot nu toe is de aanvraag tot concessie van die lijn
afgewezen, door een argument zonder repliek er is geen geld.
Alhoewel daar nu wel het een en ander tegen in te brengen
zoude geweest zijn, is het evenwel een argument, en wanneer
het door de regering volgehouden en bij herhaling gegeven
wordt, eene soort van chinesche muur.
Maar wat is dan thans het argument waarom de regering de
concessie blijft weigeren, vooral nu het blijkt dat er zoo veel
geld iu 's lands kas over is, dat de regering ons voorstelt 5 mil
lioen te amortiseren Ik zal thans dit onderwerp laten rusten.
Wij zijn nu in staat de waarde van het steeds aangevoerde ar
gument aan de personen, die de concessie van den Zeeuwsch-
Limburgschen spoorweg bij herhaling hebben aangevraagd,
naar hare juiste waarde te schatten.
Mijnheer de voorzitter, ik zal niet medewerken om die aan
gevraagde amortisatie tot stand te brengen, maar wensch veel
liever die gelden nutiger voor de natie besteed te zien."
In antwoord op deze rede, heeft de minister te kennen
gegeven, dat voor deu zeeuwschen spoorweg zulke aanzien
lijke sommen worden gevorderd, dat de regering alsuog bezwaar
heeft, gevonden, om zich voor den waarborg der renten van liet
kapitaal te verbinden. Na nog andermaal de meening te hebben
ontwikkeld, dat, bij de behoefte aan kapitaal, de uitgifte van
schatkistbiljetten het meest gereede eu ook het beste micldel
zoude zijn, heeft de minister het thans in de schatkist aanwe
zige bedrag op 12 a 13 millioen begrootheeft z. exc. toege
geven dat men desnoods, zonder gevaar, 10 millioen daarvan
zou kunnen afzonderen tot amortisatie, maar dat de regering
dit minder geraden heeft geoordeeld, om niets te prejudiciereu.
Andermaal voerde de heer Slicher hierop het woord en
zeide //Uit de rede van den minister blijkt mij dal hij veel van
zienswijze is veranderd. De minister zegtook al wordt deze
som voor amortisatie toegestaan, kunnen de spoorwegen toch
worden uitgevoerd; hoe meer men amortiseert, hoe ineer crediet
men verkrijgt, zoo dat men, zoo noodig, het. geld voor de spoor
wegen zal kunnen uegotieren. Uit de redevoering bij de ove
breuging der begrooling is gebleken dal de minister met angst-
j vuiligheid de 21 inillioeneu voor de spoorwegen heeft verdeeld,
I en er toen alleen plau bestond om uit de batige saldo's de spoor-
wegen tc maken. De minister heeft ook gezegd dat de conces
sie voor den Zeeuwsch-Limburgschen spoorweg nog niet ver
leend was, niet, omdat er geen geld was, maarDe minister
heeft er bijgevoegd ik heb mij met die zaak weinig ingelaten.
Ik heb mij altijd verbeeld dat de minister van financien in deze
zaak zich veel had bemoeid eu er de groote hand in had gehad.
Het verwondert mij dus ten hoogste van hem te vernemen dat
hij er weinig van weet. Maar bovendien zegt de minister, die
5 millioen is niet voldoende om den weg van Rosendaalnaar
Venlo te leggen. Hieruit zoude kunnen blijken dat de minister
weinig van die zaak weet, want anders zoude hij zich herinne
ren dat de kosten van die liju geraamd zijn op 12 millioen. Ik
geloof dus dat die 5 millioen voldoende zonden zijn wanneer de
regering dien weg voor zoo als de Noorderspoorweg, subsi
dieerde.
Nu zegt de ministerwij kunnen veilig amortiseren, want in
de eerste jaren zal men zoo veel geld niet noodig hebben, daar
er twee jaren zullen verstrijken met hel maken van plans cn
kaarten. Heeds bij eene vroegere gelegenheid heb ik gezegd
dat de plans van den Zeeuwsch-Limburgschen spoorweg ge
reed zijn, dat. men zells daarmede zoo ver was gevorderd dat
de profilieekeuingen en de plans voor onteigening gereed lig
gen. Indien men dus de coueessie van dien weg had willen
geven, zou voorzeker deze weg het eerst tot stand hebben kun
nen worden gebragt.
Ik neem acte, mijnheer de voorzitter, van de verklaring van
den minister dat het uittrekken van deze som voor amortisatie
geen beletsel zal opleveren om in het vervolg spoorwegen tot
stand te brengeu. Ik kom dus terug van mijn voornemen om
tegen het voorstel te stemmen eu zal nu daaraan mijne goed
keurende stem geven."
De minister van financiën heeft dit spreken nog beantwoord
door te erkennen dat hij bezorgdheid koestert dat, men bij het
vcrleenen vau rentegarantie te ver zou gaan. Intusschcu heeft
hij verzekerd dat als aan de aanvragers om concessie voor deu
V lissingschen spoorweg zou geantwoord zijn //dat er geen geld
was," dit een onjuist antwoord is geweest. Het antwoord had
dan moeten zijn dat de regering er bezwaar in zag om de ga
rantie zoo ver uit te breiden als noodig zou zijn ook voor deu
onmiddelijken aanleg van dien weg, waarvan hij overigens ver
meent dat de kosten veel ineer zouden bedragen dan de heer
Slicher aangaf.
In den loop der overwegingen op onder-artikel 15 zelf stelde
de heer Wiutgens voor, de bedoelde som f725,312,50 met 10
millioen tol hetzelfde einde te vermeerderen, welk amendement
echter met 42 tegen 17 stemmen werd verworpen.
Voor hebben gestemd de heeren Wintgens, van Akerlaken,
de Brauw, van Dcinse, Slicher van Domburg, Beens, Storm
van Nispen van Sevenaer, van Asch van Wijck, Hoffman, van
Eek, Slolte, van Keedevau Oudtshoorn, van Lyndeu, van Zuy-
Jen van Nyevelt, Thorbecke eu van Eoreest.
Bij hoofdstuk IX B werd de wcusclielijkheid betoogd om het