MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
N- 144.
Donderdag
1858.
2 December.
t3inncnlcmï>scl)f tijöingen.
§5^
Deze courant verschijnt des dingsdags, donderdags en zaturdags. Binnen deze gemeente en Vlissin-
gen geschiedt de uitgave den avond te voren ten 8 ure.
De abonnementsprijs per drie maanden is 3, franco per post 3,40.
De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgensop den dag der uitgave.
De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regel; van huwelijks, geboorte of doodbekendma
kingen enz., van één tot zes regels 1,50, voor eiken regel daarboven 22 cent.
Buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij innemen.
Yoor elke plaatsing moet 35 cent voor zegel worden betaald. De betaling geschiedt kontant.
Edilic van woensdaar avond 8 uro.
ÜIMdeiburg 1 december.
Hoofdstuk IV der staatsbegrooting (justitie) is in de zitting
der tweede kamer van de staten-generaal van heden aange
nomen met 57 tegen 1 slem, die van den heer Storm.
In de najaarsvergadering der provinciale slaten van Zeeland
is. zoo als men zich herinneren zal, besloten gedeputeerde sta
ten uit te noodigen om de bezwaren bij de regering kenbaar te
maken, welke ten aanzien vau deze provincie bestaan legen het
wetsontwerp tot evenredigmaking der grondbelasting.
Aan dit verlangen is thans voldaan door de indiening van
het volgende adres aan de tweede kamer der staten generaal.
Mijne heeren
De slaten van dit gewest hebben in hunne onlangs gehou-
deue najaarsvergadering ons uitgenoodigd, om de bezwaren on
der uwe aandacht te brengen, die, met betrekkiug tot Zeeland,
tegen de aanneming van het door de regering ingediende ont
werp van wet, tot. evenredigmaking der grondbelasting beslaan.
Naar aanleiding van dezen last hebben wij de eer u te kennen
te geven
Dat volgens de bij de zoo evengcmelde wetsvoordragt over
gelegde staten A en 11, mitsgaders volgens den naderen staat,
door den minister van financien, bij brief van 14 october jI., aan
uwe kamer ingezonden.de belastbare opbrengst dezer provincie
naar het kadaster voor 1835, eenesom beliep van f4.652,833,05,
waarnaar haar kontingent in dc grondbelasting sedert dan ook
is geregeld geweest, terwijl die opbrengst voor hel vervolg op
eene som van f 4,797,6S9,3S wordt gesteld, waaruit voor ons
gewest, bij de aanneming van liet wetsontwerp naar den maat
staf, daarbij voor de heffing voorgesteld, eene vei hoogiug van
aanslag in de grondbelasting volgen zou, van weinig minder
dan f34,000;
dat in de memorie van toelichting voor dit hoogere cijfer der
belastbare opbrengst in het vervolg geene bijzondere reden
wordt opgegeven, waaruit het denkbeeld zou kunnen ontstaan
dat door Zeeland, even als door sommige andere provinciën, tot
nu toe, eene mindere som dan wel behoorde in de grondbelas
ting zonde zijn opgebragt, en dat ook aan ons gewest derhalve
in dit opzigt, om niet de memorie van toelichting te spreken,
eene gunst bewezen en een privilegie in zake van belasting, in
strijd met de grondwet, zoude zijn toegekend
dat eene dergelijke gevolgtrekking echter gausch verkeerd
zoude zijn, ofschoon er werkelijk een verschil van f 140,000 of
daaromtrent kan bestaan, tusschen de belastbare som, volgens
dc uilkomsten van het kadaster, en die waarnaar de grondbe
lasting in onze provincie lot dusverre geheven is
dat torn, namelijk in 1831 of 1832, de regering na afioop der
werkzaamheden van het kadaster, er ernstig aan dacht om de
aanslagen in de grondbelasting voortaan naar deszelfs uitkom
sten te regelen, twee moeijelijkheden zich bij Zeeland voorde
den, de eerste, dat de landen in de 4de en 5de districten dezer
provincie waren geschat geworden toen nog dit rijk met Belgie
verecnigd was, en dus op een tijdstip dat genoemde districten
nog geene grensdistricten waren, weshalve te regt koude wor
den ondersteld,dat de waarde daaraan toegekend, meer bedroeg
dan vermoedelijk het geval zoude geweest zijn, zoo de schatting
onder dezen nieuwen toestand van zaken had plaatsgehad; de
andere, dat over hel hoofd was gezien, bij de berekening vau de
belastbare opbrengst., iu het overige of oude Zeeland af te trek
ken de opcenten aldaar ten behoeve der calamiteuse polders
geheven, niettegenstaande die opcenten, even als andere pol-
derlastea, hadden behooren te zijn in mindering gebragt
dat uit dien hoofde voor de landen aan den linkeroever der
Schelde, eene nadere schatting, en voor het overige Zeeland
eene nieuwe berekening van de zuivere opbrengst had dienen
te zijn bevolen geworden, maar dat, om de moeite te ontgaan
die hieraan zou zijn verbonden geweest, en verder uit aanmer
king van de nog bestaande onzekerheid omtrent den uitslag der
met opzigt tot Nederland en Belgie gevoerde onderhandelin
gen, bij resolutien van den toenmaligen staatsraad administra
teur van het kadaster van 27 april 1832, no. 9 en 3 augustus
1832, no. 14/, werd bepaald dat, met behoud van het cijfer
waarop de kadastrale opbrengst was begroot, voor de onge
bouwde eigendommen in de 4de en 5de districten, bij de bere
keningen van den aanslag in de grondbelasting, eene percents
gewijze korting op de geschatte waarde zou worden toegestaan,
in de eene gemeente meer, in de andere minder, al naar mate
zij moesten ondersteld worden door de afscheiding van Belgie
in eenen minder gunstigen toestand te wezen gebragt en, wat
het overige Zeeland betreft, dat aldaar van het kadastrale inko
men, massaal eene som zou worden afgetrokken, gelijk staande
aan bet gemiddelde bedrag van de in de jaren 1816 lot 1826 en
ten behoeve van het fonds voor de calamiteuse polders op de
hoofdsom der grondbelasting gehevene opcenten
dat de hoegrootheid eindelijk van de voor deze provincie bij
de kadastrale schattingen verkregene sommen wel geene veran
dering derhalve onderging, maar dat niettemin, van af 1835,
bij het opmaken der kohieren steeds behoorlijk is gezorgd ge
worden dat de aftrek plaats vond op den voet en wijze bij de
zoo straks aangehaalde resolutien van den staatsraad admini
strateur van het kadaster in 1832 vastgesteld.
Uit het hier medegedeelde zal het, mijne heeren u, vertrou.
wen wij, gebleken zijn dat zoo al in deze provincie de grondbe
lasting niet naar het volle bedrag der zuivere opbrengst volgens
de kadastrale kohieren geheveü wordt, dit volstrekt niet als
eene gunst is aan te merken, maar als het gevolg van eenen
maatregel die genomen werd om op de eenvoudigste en minst
omslagtige wijze in de gegronde bezwaren over het te hoog be
rekend cijfer van het kadastrale inkomen dezer provincie te
gemoet te komen, waaruit echter dan ook volgt dat, vond de
aftrek waarvan wij spraken niet langer plaats, maar wierd Zee
land voortaan in de grondbelasting aangeslagen naar het volle
bedrag waarop de belastbare opbrengst aldaar in der tijd is ge
schat, wat volgens de bij het wetsontwerp gevoegde toelich
tende slaten schijnt bedoeld te worden, aan dat gewest niet een
privilegie zou ontnomen worden,'maar integendeel aan hetzelve
een nietregtmatig bezwaar opgelegd, daar dezelfde omstandig
heden, opgrond waarvan in 1832 zekere aftrek werd toege
staan, ook thans nog aanwezig zijn.
Om die reden, en om gevolg te geven aan den door de staten
op ons verstrekten last, achten wij, mijne heeren, ons verpligt
ons, wegens dit belang tot uwe vergadering te wenden, met het
verzoek aan het besprokene wetsontwerp, zoo als het ligt, uwe
goedkeuring te onthouden.
Wij vinden ons hiertoe te meer genoopt omdat, indien al de
waarde der ongebouwde eigendommen sedert 1835 mogtzijn
gestegen, wat Zeeland trouwens met de overige deelen des
rijks zou gemeen hebben, en waaruit bovendien nog geenszins
als een noodzakelijk gevolg is af te leiden dat ook de belastbare
opbrengst zou zijn toegenomen, het. daarentegen zeker is, dat
de waarde der gebouwde eigendommeu in onze provincie niet
gestegen, maar veeleer op sommige plaat sen zelfs niet onaan
zienlijk is afgenomen, en dat wij aan de waarheid niet te kort
doen, zeggende dat er tegenwoordig geene evenredigheid be
staat lusscheu wat in ons gewest in de grondbelasting op het
gebouwde wordt betaald, en hetgeen, althans in sommige an
dere provinciën, in die belasting wordt opgebragt. Zoo geven
bij voorbeeld de 15 opcenten op het gebouwde te Middelburg,
volgens den toelichtenden verzamelstaat, behoorende bij de
thans bij uwe kamer aanhangige voorstellen tot wijziging van
het belastingstelsel en van eeuige bepalingen der gemeentewet,
rakende de gemeente belastingen, een inkomen van f4465,07
te Arnhem daarentegen van slechts f 4315,12, zoo dat Middel
burg in de grondbelasting op het gebouwde iu hoofdsom f 1000
hooger dan de laatstgenoemde plaats is aangeslagen, niettegen
staande deze een vrij wat aanzienlijker bevolking telt, en boven
dien de gezamentlijke huurwaarde der gebouwde eigendommen
volgens den staat, te vinden in de bijlagen van het bijblad van
1856/7, bladzijde 926, er ruim f 120,000 meer bedraagt dan in
de eerstgenoemde stad.
Is nu de som, vertegenwoordigende de gezamentlijke huur
waarde van de gebouwde eigendommen in eene gemeente, een
vrij juiste maatstaf, waarvoor zij, naaronzemeeningistehou-
aeu, ter vergelijking, zij het dan ook slechts bij benadering, van
het tegenwoordig bedrag van het kadastrale inkomen, zoo laat
het aangehaalde voorbeeld, dat gewis met een aantal anderen
zou kunnen worden vermeerderd, geen twijfel over dat de
grondbelasting op het gebouwde, thans zeer ongelijkmatig
drukt, en dat de eene gemeente boven de andere met opzigt tot
die belasting is bezwaard of bevoordeeld.
Het vereischt nu zeker geeu betoog dat een dergelijke staat
van zaken niet wel met de grondwet is overeen te brengen,
volgens welke de belastingen door het geheele rijk gelijkelijk en
op eenen eenparigen voet moeten gedragen wordenmaar daar
om achten wij het ook dringend noodzakelijk dat er eindelijk,
en zonder verder uitstel, worde gevolg gegeven aan art. 102 van
de wet van 3 frimaire 7de jaar, die voor den aanslag van de ge
bouwde eigendommen telken tien jaren eene herziening vau
derzelver belastbare opbrengst heeft voorgeschreven.
Het wenschelijke dezer herziening, waarop steeds vruchte
loos wordt gewacht entevens van eene geheel nieuwe wetge
ving op het stuk der grondbelasting, blijkt, mijne heerenbij de
dagelijksche behandeling van zaken ons meer en meer, en daar
wij nu vreezen dat, bij de aanneming vau het tegenwoordige
wetsontwerp, het uitzigt op het een zoo wel als op het ander
weder voor eenen geruimen tijd zal benomen worden, zoo vin
den wij ook hierin eenen grond om uwe kamer te verzoeken
daaraan hare goedkeuring te onthouden.
Middelburg den 26 november J 858.
De gedeputeerde staten van Zeeland,
(get.) B E CI U S, loco-voorzitter,
(get.) S. VAN DER SWALME, griffier.
De gemeenteraad van Vlissingen heeft eergisteren eene zit
ting gehouden, waarvan wij het verslag in ons volgend nommer
zullen mededeelen.
Door den gemeenteraad van Neuzen is benoemd tot wethou
der de heer N. Grenu, in plaats van den heer N. Bakker, die als
zoodanig zijn ontslag had genomen.
Het te Rotterdam te huis behoorende barkschip Witte Cor-
neliszoon de With, gez. Kruytnel, van Java naar Rotterdam
bestemd, is zondag nacht ten een uur op de Westplaat van den
Baujaard (Schouwen O.t.Z.) gestrand en den volgenden morgen
ten 11 uur reeds geheel vol water geloopeu. De loodsbooten
en reddingskotter van Brouwershaven zijn onmiddelijk naar
de straudingsplaats vertrokken, en de equipage bevindt zich
aan boord van de vaartuigen. Twee passagiers zijn maandag
avond ten 7 uur door een arnemuider visscher tc Brouwers
haven aan wal gezet, welke ook eeuige schuitjes tin en balen
koffij van het schip heeft medegebragt.
Door de loodsboot no. 12 zijn een partijtje koffij en eeuige
schuitjes tin aangebragt. Omtrent het schip is niets naders be
kend.
De gezagvoerder en eerste stuurman van bovengemeld schip
zijn met de loodsboot no. 9 naar Brouwershaven en de ove
rige equipage door de reddingschokker naar Zierikzee gebragt.
Bij koninklijk besluit van den 27 der afgeloopene maand/yn
benoemd tot leden dér staatsOQmmissic, aan welke jaarlijks,
onder voorziltersohap.van het jjjfleiijk hoofd van, het departe
ment van koloniën, is opge'drjigefthet onderzoek van do jaar-
Si 'Cl*