te laten. Het betreft de opmerking, in 9 van het voorloopig
verslag medegedeeld. Die bevatte namelijk het volgende:
ABij de instructie voor de ambtenaren van de registratie, de
successie en het zegel, den 29 junij 1857 vastgesteld, is in art.
10 bepaald: //Het is hun (de ambtenaren) verboden, om zon
der vergunning van den minister, eenig werk uitte geven, han
delende over de belastingwetten, met welker uitvoering en
handhaving zij belast zijn. Zij mogen evenmin de voorschriften
t n beslissingen des ministers, over de toepassing dier wetten,
iu bet. openbaar beoordeelen, doch zijn bevoegd hunne beden
kingen er tegen, in voorkomende gevallen, langs den gewonen
adminislratieven weg, aan den minister mede te deelen." 55
Spreker onderzoekt den oorsprong van de zaak, doch bevindt
die niet voldoende, en meent, dat men den ambtenaar, militair
of civiel, zijn grondwettig regt tot uiting der gedachte, onverlet
moet laten.
De heer Duymaer van Twist heeft erkend dat de geldmidde
len van den slaat op dit oogeublik in een bloeijenden toestand
worden gevonden, maar dat deze middelen evenwel voor de
toekomst zorg baren. De spreker heeft doen opmerken, dat de
rentelast, welke op den staat drukt, in weerwil der amortisatie,
uog 32A millioen bedraagt, en alzoo 44 ten honderd van de
gewone behoeften; dat wel is waar, de rijksmiddelen met 71
millioen zijn verbeterd, maar ook de behoeften met 68 tonnen
gouds ziju verhoogddat men nog altijd, om in de gewone be
hoeften te kunnen voorzien, op eene bijdrage uit de Oost-Indien
zal moeten rekenen, niet alleen van f 9,800,000 voor renten,
maar nog van f 4,500,000 daarenboven, en dat het de vraag zal
ziju, of men daarop ten alleu tijde zal kunnen staat maken. De
spreker heeft tevens gewezen op de kapitalen, welke de af
schaffing der slavernij zal vorderen, en ten aanzien waar van
men nog geen vermoedelijk bedrag schijnt te kunnen aan wijzen.
De heer Stolle heeft, met den heer van Twist, ingestemd, dat
men er niet te zeer op moet rekenen, dat de bijdragen uit de
oostindische middelen zoo ruimschoots zullen blijven vloeijen
als in de laatste jaren. Naar zijn inzien, is de voorspoed ver
schuldigd aan meerdere territoriale ontvangsleu, clan territori
ale behoeften, en zal die ruimte voortaan meer af hankelijk wor
den van de wisselvalligheden van eene handelsbalans, en van
de meerdere of mindere prijzen, welke voor de producten hier te
lande zullen kunnen worden verkregen.
De heer Dirks heeft gemeend cenigen twijfel te moeten voe
den, vooreerst, of het der regering wel ernst is, om spoorwegen
hier te lande te doen aanleggen, en in de tweede plaats, of het
der regering ook wel ernst is, om cle gemeenten, die zulks be-
hoeven, in hunne geldmiddelen te hulp te komen, en heeft op
verschillende omstandigheden gewezen, welke hem tot het op
peren van dezen twijfel hebben geleid.
De heer van Deinse dacht niet, dat. de zaak der spoorwegen
thans zou worden behandeld, te meer, omdat die in de afdeelin-
gen afzonderlijk een punt van rijpe overweging heeft uitge
maakt, en men de antwoorden der regering afwacht. Spreker
geeft daarom in bedenking, die zaak te laten rusten, eulater te
wachten tot den dag, dat cle spoorwegslag zal worden geleverd.
Den heer Dirks beantwoordende, heeft zijn exc. de minister
van financien verklaard, dat, als de regeriug een voorstel in
dient, en men twijfelt, of dergelijke voordragt wel gemeend is,
men uit den aard der zaak twijfel doet ontstaan omtrent, de op-
regtheid van hare bedoelingen; dat, wat hem minister betreft,
hij steeds overtuigd blijft, dat men hier te lande geenespoorwe
gen zal erlangen, zonder waarborg van de renten van het be-
uoodigde kapitaal; maar dat, welke snorrende ontwerpen ook
nopens dien aanleg, zullen mogen worden kenbaar gemaakt, hij
nimmer zijne medewerking za! leenen tot het daarstellen van
spoorwegen, bij welke te groot e offers van den staat zouden
worden gevorderddat, wat de rivaliteit betreft, dit wel als
zeker kan worden geacht, dat, welk ontwerp cle regering ook
had voorgesteld, elke provincie en elke gemeente, welke niet
daariuzouden zijn betrokken, zich deswegens zouden beklagen
en aaumerkingen daartegen zouden trachten te doen gelden.
Voor het overige heeft de minister opgemerkt, dat bet door de
regering ingediende ontwerp wel is aangevallen, maar nog niet
verdedigd.
De aangeboden wetten om de gemeenten te hulp te komen,
heeft de heer Dirks vergeleken bij een snoer paarlen, welke,
zoodra de draad van denzelven wordt doorgesneden, ineenvalt.
De minister heeft dit toegestemd, maar heeft daarbij aange
merkt. dat, als de spreker een beter middel kan aanwijzen om in
de behoefte te voorzien, het hem zeer aangenaam zal zijn, daar
mede bekend te worden.
Hoewel deuitziglen, ten aanzien der bijdragen uit de kolo
niale middelen voorde toekomst niet ongunstig zijn, vermeent
de minister, dat men niet al t.e zeer op de ruimte dezer bijdra
gen mag vertrouwen, hij is van oordeel exc., dat hij zich ook
daarvoor heeft gewacht, en terwijl er in 't verleden jaar 16 mil-
lioenen uit deze bijdragen ziju genoten, hij zich bepaald heeft
ju voor het aanstaande jaar het bedrag, door de Oost Indien
voor de renten verschuldigd, ten beloope van f 9,800,000 op de
begrooting te brengen; dat de bijdragen altijd wisselvallig
moeten worden geacht, dat onverhoopte zware rampen daar in
vloed op zouden kunnen uitoefenen, maar dat daaruit niet al
tijd de behoefte van verhooging van belasting zou ontstaan.
Naar zijne overtuiging dient men krachtdadig te waken tegen
eene te groote uitbreiding cler gewone uitgaven van het bezol
digd personeel, maar kan eene aanzieulijke uitgave voor eens
ons niet schaden.
De minister van koloniën heeft met uitstekend genoegen zien
wijzen op de toezegging der regering, om een gepaster verband
te stellen tussehen de lands-en koloniale financiën. Degezigts-
punten, deswege met zoo veel onpartijdigheid en groote mate
van kennis geopperd, zullen blijken niet of weinig van de zijne
te verschillen. De minister zal bij nadere gelegenheid de punten
door den heer Dnymaer van Twist in het midden gebragt, meer
bepaaldelijk nagaan; reeds is in de wisseling van stukken op
sommige gewezen.
Wat eene som van f 9,800,000 betreft moet men onderscheid
maken tussehen die som eu de baten, welke boren die som aan
de schatkist komeu.
De minister wenscht in de gelegenheid te zijn, om nopens de
ooslindischeschuld eenmaal andere maatregelen voor te dragen.
Hij specificeert de kosten, die lot de emancipatie der slaven in
de Oost- en West-Indien zullen noodig zijn. Ook hij wenscht
verbeteringen, maar met de noodige omzigtighcid en niet alles
op eensde maatregelen moeten óf door de noodzakelijkheid óf
in hooge mate door nut worden geboden.
Hij wijst voorts op de telegrafische verbindingen in Indie,
als hoogst nuttige uitgaven.
De minister meent het verschil van gevoelen, dat tussehen
den heer van Eek en hem, omtrent het door dien heer bespro
kene punt bestaat, te moeten toeschrijven iu het verschil van
beider standpunt. Hij acht hel met het belang der regering in
strijd, dat ambtenaren de handelingen der ministers beoordee
len eu eene onbeperkte vrijheid zou hen daartoe de gelegenheid
openstellen.
Nadat de heer van Eek nog nader zijne meening had aange
drongen, eu had opgemerkt hoe zeer verscheidene leden ook uit
het noorden des rijks zich ongunstig hadden uitgelaten over de
wijze waarop de spoorweg in het zuiden door de regering was op
den achtergrond geschoven, zijn de algemcene beraadslagingen
gesloten en is het eerste hoofdstuk (huis des konings) met alge-
meene stemmen aangenomen.
Hoofdstuk II, betreffende de begrooting van uitgaven voor
cle hooge coliegieu van staat en het kabinet des konings, waar
van het eindcijfer, ten gevolge van eene daarin gebragte wijzi
ging, is gesteld op f559,041, is vrijdag, zonder beraadslaging
metalgcmeene (53) stemmen aangenomen.
Vervolgens is de behandeling aangevangen van hoofdstuk
111 (buitenlandsche zaken.)
Bij de algemeene beraadslagingen bespraken onderschei
dene leden op uitvoerige wijze het punt der aftappingen
van het water op de Zuid-Willemsvaart en de Maas, en
de mindere bevaarbaarheid dezer rivier ten gevolge van op
belgisch gebied aangelegde werken, dienende levens ter bevor
dering van besproeijing van te ontginnen gronden. De heer
Mackay handelde over de kwestie van de vrijheid der vaart op
den Rijn, en de steeds voortgaande onveranderde heffing der
tollen op die rivier, in verband met den bouw van eene vaste
brug te Keulen, alsmede over de verhouding van Nederland tot
den duitschen bond, voornamelijk niet betrekking tot Limburg
de heer Sloet tot Oldhuis gewaagde van de wenschelijkheid der
opheffing van den Siadetol en van de uitbreiding onzer handels
betrekkingen met China; de heer Elout van Soeterwoude her
innerde het reeds bij de behandeling van het adres van antwoord
op de troonrede besproken onderwerp aangaande de uitlegging
van het in 1824 met Engeland gesloten traktaat ten opzigle van
den Oost-indischen Archipel, bepaaldelijk met het oog op Bor
neo: de heer van Lynden vroeg inlichtingen omtrent den stand
der ouderhandelingen met Portugal over een nieuw traktaat
betrekkelijk de grensscheiding tussehen de wederzijdsche bezit
tingen op Timorde beer Storm wees op de inrigting onzer
diplomatie en bestreed de post voor geheime uitgavende heer
Thorbeeke gewaagde van de aansluiting der spoorweglijneu aan
van den oostelijken kant van het land, en de heffing van den
Scheldetol, in verband met handelsverdragen door Belgie geslo
ten. Spreker heeft voorts verzocht dat door onze diplomatie
moge blijken dat geenerlei deel aan hetgeen in Luxemburg ge
beurt aan denederlandsche regering kan worden toegeschreven.
Antwoordende op de bezwaren, nopens de water-aftapping,
heeft de minister van binnenlandscbe zaken gezegd dat die zaak,
waartoe eene groote technische ervarenheid wordt vereischt,
grondig is onderzocht; dat dit onderzoek heeft geleid tot een
voorstel aan Belgiedat men zich aan die zijde bere d heeft be
toond, om aan onze bezwaren te gemoet te komen, en men eer
lang een beslissend antwoord mag verwachten.
Aan den heer Mackay heeft de minisler geantwoord, dat het
bouwen van de vaste brug over den Rijn niet verhinderd heeft
kunnen worden, maar dat de regering heeft bewerkt, dat de
groote belemmeriugen voor de scheepvaart uit den weg zijn ge
nomen; den heer Sloet, dat, zoolang de Stadetol niet is afge
kocht, deze verbindend is, maar dat door Engeland voor den
afkoop wordt onderhandeld; den heer Elout, dat er weinig
kans aanwezig is, dat de engelsche regering zich met Serawak
zal inlaten, en de koningin radjah van dat gebied en vazal van
den sultan van Borneo zal gelieven te worden den heer van
Lijnden, dat thans werkelijk en met goed gevolg te Lissabon
over Timor wordt onderhandeld, en de vrijheid van eeredienst
geen bezwaar zal opleveren; den heer Storm, dat de geheime
uitgaven onmisbaar zijn, en het gering bedrag in de daad geen
bezwaar kan verwekken.
'In antwoord op de vraag van den heer Thorbeeke zegt de
minister dat er geen reden van twijfel bestaat aan de gunstige
gezindheid van Hanover tot aansluiting der spoorwegen. Of
Belgie afziet van het beding tot teruggave van den Scheldetol
aan de vreemde schepen, zoodat dit eene Europeschc zaak zou
kunnen worden, antwoordt de minister, dat de zaak van den
Scheldetol afhangt van Belgie, zonder dat wij er in gemengd
zijn. Wanneer er evenwel moeijelijkheden over dien tol ont
staan, dan zou daaraan een einde kunnen worden gemaakt door
het sluiten van overeenkomsten tot afkoop, van dien tol. Wat
nu ten derde betreft de vraag, om aan onze gezanten in het
buitenland inlichtingen te verschaffen ter voorkoming dat men
in het buitenland zou denken dat de Nederlandsche regering
deel heeft aan de gebeurtenissen iu Luxemburg, welke gebeur
tenissen, volgens den geachten spreker, de afkeuring van alle
partijen in Duitschland hebben ondervonden, zegt de minister<
dat de heer Thorbeeke zich kan verzekerd houden dat ten aan
zien der bet rekkingen van Nederland tot Luxemburg zoodanige
ophelderingen bestaan, dat zij eene volkomen afscheiding daar
stellen tussehen de regeringshaudelingen daar (in Luxemburg)
en in Nederland.
Zaturdag zijn de artikelen van dat hoofdstuk in behandeling
genomen. Wij hebben dien dag reeds, op grond van een tele
grafisch berigt, per bulletin medegedeeld dat het hoofdstuk in
zijn geheel aangenomen en het artikel //tafelgeld" daarop voor
memorie uitgetrokken is.
Er werden namelijk op onder-artikel 1,luidende tractement
en tafelgeld van den minister f12,000, twee amendementen
voorgedragen. Het. eene, van den heer Schimmelpenninck van
der Oije, om te lezen tractement van den minister f 12,000.
werd na eenige discussie met 43 tegen 14 stemmen verworpen,
liet andere van den heer van Nispen van Sevenaer strekte om
het artikel te lezenna. Tractement van den minister f 12,000
b. tafelgeld: memorie" werd met 39 tegen 18 stemmen aange
nomen.
Bij de behandeling van de lldeafdeeling (kosten van buiten
landsche zendingen eu consulaten) sprak de heer Godefroi over
de jurisdictie onzer consuls in oostersche landen, alsmede over
de inrigtiug der consulaten in het algemeen, voornamelijk in
verband met eene betere bekeudmaking en verspreiding der uit
den vreemde medegedeelde consulaire rapporten, en met de
keuze van kundige engeschikte personen bij voorkomende vaca
turen; de heer van Heiden Rcinestein gewaagde van de con-
sulaatregten en van de ongelijkheid die hier en daar iu de hef
fing bestond; de heer vau Zuylen van Nyevelt wees op de
wenschelijkheid der verhooging in liet vervolg van de kosten
van gezantschappen, met welk denkbeeld de heer Schimmel
penninck zich vereenigde, die ook iu het belang van onzen han
del consuls wilde aangesteld hebben op de plaatsen waar deze
nog niet benoemd zijn.
Ten slotte is het geheele hoofdstuk-aangenomen met 57slem-
men tegen één (van den heer Storm.)
Bij de algemeene beraadslagingen over het IVde hoofdstuk
(Departement van justitie) voerde het woord de heer van Eek,
die gewaagde van de wenschelijkheid eener niet te late indie
ning van de wetsontwerpen op de regterlijke organisatie en tot
herziening van het eerste boek van het wetboek van strafregt,
alsmede van de trapsgewijze afschaffing van wetten van fran-
schen oorsprong. Daarna vestigden de heereu Wintgens en
Godefroi de aandacht op de behoefte aan eene naau wkeurige en
goed ingerigte regterlijke statistiek, voornamelijk betrekkelijk
de burgerlijke regtspleging, en op de noodzakelijkheid der ia-
trekking van zoodanige wettelijke bepalingen en verordeningen,
die tot onuitvoerbare geregtelijke beslissingen hebben aanlei
ding gegeven, hetgeen zij met onderscheidene voorbeelden aan
toonden; welk tweede onderwerp ook behandeld werd door de
heeren Dullert en van der Lindenwordende door dezen laatste
nog opmerkzaam gemaakt op de moeijelijkheden, voortvloeien
de uit liet gemis aan eene nieuwe wet op de consignatien en op
de wenschelijkheid eener bespoedigde herzieuing van provisio
nele regelingen omtrent onderscheidene onderwerpen, in af
wachting van de vaststelling derwet op de regterlijke organisatie