MIDDELBÜRGSCHE N° 123. 1858. Donderdag COURANT. 14 October. Deze courant verschijnt des dingsdags, donderdags en zaturdags. Binnen deze gemeente en Vlissin- gen geschiedt de uitgave den avond te voren ten 8 ure. De abonnementsprijs per drie maanden is 3franco per post 3,40. De inzending van advertcntien kan geschieden tot tien ure des morgens, op den dag der uitgave. De prijs van gewone advertcntien is 22 cent per regel; van huwelijks, geboorte of doodbekendma- kingen enz., van één tot zes regels f 1,50, voor eiken regel daarboven 22 cent. Buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij innemen. Voor elke plaatsing moet 35 cent voor zegel worden betaald. De betaling geschiedt kontant. Editie van woensdag avond 8 ure. idinnenlanDscljf tijöingm. Middelburg; 13 October. Gedeputeerde staten van deze provincie hebben, ouder dag- teekening van den 1 dezer, zich tot de tweede kamer der staten generaal gewend, mei een krachtig betoog, waarin met ernsligen aandrang de belangen van dit gewest worden aanbevolen, bij de regeling der door den staat te verstrekken ondersteuning tot den aanleg van spoorwegen. Daarbij is een afdruk gevoegd vau het adres, op den 13 augus tus jl. door het zelfde collegie tot Z. M. den koning gewend, terwijl van die beide slakken ook afdrukken zijn toegezonden aan de eerste kamer der staten generaal. Het adres aan de tweede kamer der staten generaal is van den volgenden inhoud Mijne heeren Volgens de rede van den heer minister van financien, uitge sproken bij gelegenheid van het overbrengen der begrooting van staatsuitgaven voor 1859, zullen in het tegenwoordige zittingjaar door de regering aan uwe vergadering voorstellen worden gedaan, om den aanleg van spoorwegen in Nederland door krachtdadige ondersleuning uit 's rijks kas te bevorderen, en zou ouder de spoorweglijnen, waarvoor de regering zich voorneemt deze ondersteuning aan te vragen, ook behoorcn die in het zuiden des rijks, ofschoon de onderhandelingen ten aan zien van die lijn haar volledig beslag, zeide de minister, nog niet hebben verkregen. Zoo wij het oog vestigen op de pogingen die nu reeds sedert verscheidene jaren zijn in het werk gesield, om tot de daarstel- ling te geraken van ecnen spoorweg van Vlissingen door Zee land, Noordbraband en Limburg naar de duitsohe grenzen, zouden wij meenen het daarvoor te mogen houden, dat dit de weg is, dien de minister van financiën bedoelde, toen hij sprak van eenen weg in het zuiden des rijks, te meer omdat de rege ring zelve, reeds bij meer dan eene gelegenheid, het wensche- lijke van het tot stand komen van den genoemden weg heeft erkend en toegestemd, ja zelfs reeds eenmaal bij koninklijk besluit van den 21 augustus 1854, no. 32^ tot den aanleg daar van concessie heeft verleend, ofschoon die concessie later, wegens het niet voldoen door den concessionaris aan de hem gestelde voorwaarden, weder is ingetrokken. "Welke groote belangen voor onze provincie bij deze zaak ook betrokken zijn, wij zouden daarom, bouwende op de vroegere verklaringen en handelingen van de regering, ons niet vermeten op hare voorstellen vooruit teloopen, en thans reeds ons wegens dit gewigtig onderwerp tot uwe vergadering te wenden. Hiertoe vinden wij ons evenwel, tot onze eigene teleurstel ling, genoodzaakt. Nu cenigen tijd geleden werden wij namelijk in kennis ge steld met een door den heer minister van binnenlandschezaken, onder dagteekening van den 26 jnlij laatstleden aan de heeren Suermondt, c. s, nieuwe aanvragers om de concessie voor het aanleggen vau den bedoelden weg, gegeven antwoord, waaruit wij ontwaard hebbende dat het ministerie met den weg in het zuiden des rijks, destijds eenen weg op het oog had van Rotter dam over Dordrecht, llozeudaal, Breda, Tilburg en Eindhoven, tot Roermond en Maastrichten alhoewel genegen om aan de regering voor te stellen, hun, behalve voor de zoo even aange wezene lijn, tevens concessie te verleenen voor die van Vlis singen naar Rozendaal, echter ongezind was de daarstelling van dit gedeelte der lijn, althans vooreerst, door ondersteuning uit 's rijks kas te helpen bevorderen, beschouwen wij het van onzen pligt de daardoor zoo zeer miskende belangen onzer pro vincie bij een eerbiedig adres onder de aandacht des kouings te brengen, en bet is nu van dit adres dat wij nuttig geoordeeld hebben, onder bijvoeging van een exemplaar voor elk uwer le den, een afdruk aan uwe vergadering te laten toekomen. "VVij meenen toch de gronden waarom voor den aanleg van eenen spoorweg, die onze provincie met de overige gewesten des rijks zou verbinden, zeker nu reeds eene gelijke aanspraak als voor andere lijnen op geldelijke ondersteuning uit's lands kas mag worden gemaakt,in dat adres voldoende te hebben uit eengezet, waarom wij dan ook durven vertrouwen dat uwe ver gadering, mogt het aan de regering behagen, 't geen wij van hare regtvaardigheid verwachten, een voorstel in te dienen, waarbij zoodanige ondersteuning mede voor den gedachten weg worde toegekend, vrijheid zal vinden zich met dat voorstel te j vereeuigen en, voor het bijna ondenkbare geval, dat de regering i bij hare voordragten, betrekkelijk den aanleg van spoorwegen, overeenkomstig het eerste plan van liet ministerie, de lijn van Zeeland niet mogt begrepen hebben onder die waarvan de daar stelling van staatswege zal worden bevorderd, uwe vergadering zich genoopt zal gevoelen daartoe uit haren boezem het voor stel te doen. Wij verwachten, mijne heerenvan uwe vergadering dit te meer, omdat behalve die, welke in ons adres zijn aangevoerd, nog vele andere redenen voor de hand liggen, die pleiten voor het wenschelijke van een spoedig tot stand komen van de door ons bedoelde lijnredenen die wij kortheidshalve hier met stil zwijgen voorbijgaan, te eer, omdat het wezenlijke belang van dien spoorweg, zoowel in gedrukte geschriften als in verschil lende aan uwe vergadering gerigte adressen, reeds op eene veel zijdige wijze is aangetoond. Enkele punten gclooven wij iutusschen niet geheel onaan geroerd te mogen laten. Zoo vestigen wij in de eerste plaats uwe aandacht, mijne heeren op bladz. 7 van bet voorloopig verslag door den heer j van Bosse en de overige rapporteurs der afdeelingeu, den 10 november 1857 uitgebragt, omtrent het onderzoek van de iu het vorige jaar door de regering ingediende outwerpen van wet j betreflende den aanleg van spoorwegen, volgens hetwelk door sommige leden de meening was voorgestaan, dat de aanleg van eene verbinding van "Vlissingen met het spoorwegnet, in geenen deele een algemeen nederlandsch belang, maar veel meer een locaal belang voor de stad Vlissingen, vooral echter een zuiver duitsc'n belang zonde zijn, waarom die leden hadden gevraagd of het billijk kon worden geacht dat de staat, na al de offers die hij reeds aan den transito-handel met Duitschland heeft gebragt, nu nog aanzienlijke sommen zoude gaan ten koste leggen, om door aanleg van hoogst kostbare werken in de Zeeuwsche stroo men en van havens en dokken te Vlissingen, dien handel, die dan toch bloote expeditie-handel van Nederland is, nog meer te bevorderen, en vestigen uwe aandacht daarop, niet om in eene beoordeeling te treden van hetgeen daar ten aanzien van den trausito-handel naar Duitschland wordt beweerd, dewijl de wetgevende magt zelve, zoo dikwerf zij geroepen werd om daarover te oordcelen, aangaande liet hooge belang van dien handel voor Nederland reeds uitspraak heeft gedaan; evenmin om in beschouwingen te treden over het daarstellcn van havens en dokken te Vlissingen, benevens de uitgaven welke daartoe zouden gevorderd worden, omdat indien al, zoo de verwachtin gen die men van eenen spoorweg op Vlissingen zich voorstelt., wat wij hopen, mogen verwezenlijkt worden, zich de noodza kelijkheid zou kunnen doen gevoelen tot eene verbetering van de bestaande havens en dokken aldaar, het echter wel van zelve spreekt, dat deze verschillende werken in geen zoodanig onaf scheidelijk verband met elkander staan, dat zoo's rijks finan ciën niet mogten gedoogen de daarvoor vereischte ondersteu ning te geven, zulks zou moeten leiden aan Zeeland alle hulp hoegenaamd, zelfs voor eenen spoorweg te onthoudenmaar wij vestigen uwe aandacht op dit gedeelte van liet verslag, uit aanmerking van hetgeen door enkele leden is gezegd geworden van kostbare werken die in de Zeeuwsche stroomen zouden moeten worden aangelegd. Had men daarbij toch het oog op de afdamming van de Oosterschelde met den daarmede in verband staanden aanleg van een kanaal in Zuidbeveland, en welligt mede op gelijke afdamming van het Sloe, en wij kunnen niet gissen welke andere kostbare werken zouden worden bedoeld, uwe vergadering mogen wij dan herinneren dat voor de afdam ming van de Oosterschelde, een vaarwater niet laag water droog loopende en te voet te begaan, reeds voor lang door de regering eene concessie is verleend, en het werk daaraan reeds zoo verre is gevorderd, dat bij het nalat ig blijven der ondernemers in de verdere voortzetting, de regering zich bezwaarlijk aan de taak zou kunuen onttrekken hetzelve te voltooien voor rekening vau den staat. Het voor den aanleg van eenen spoorweg op Vlissingen meest belangrijke werk zou bij gevolg, ook al ware er van zoodanig eenen weg geen sprake, door den staat niet te min beliooren te worden daargesteld, waar tegen hem de voor- deeleu, zoo direct als indirect, zouden toevloeijen van eene uit gestrektheid nieuw aangewonnen land, door de regering zeke bij de verleende concessie op ruim 14000 bunders geschat. Evenzoo bij eene afdamming van het Sloe, zouden de kosten voor een niet gering gedeelte door hoogst belangrijke landaan winningen worden opgewogen, weshalve uwe vergadering ge voelen zult, van hoe geringe waarde de bedenkingen zijn die, met betrekking tot de in de Zeeuwsche stroomen aan te leggen werken, tegen de daarstelling van eenen spoorweg op Vlissin gen worden aangevoerd. Wilden wij dit punt nader toelichten, wij zouden uwe vergadering kunnen wijzen op de honderde bundertallen die alleen in de vroegere 4de en 5de districten, door de afdamming van verschillende armen van de Wester- schelde, welke daarvoor vatbaar waren, gedurende de laatste vijftig jaren voor den landbouw gewonnen zijn cn die na hoogst belangrijke voordeelen aan de tijdelijke bezitters te hebben af geworpen, thans in de laatste jaren aanzienlijke baten voor 's rijks schatkist hebben opgeleverd. En die afdamming van de beide vaarwaters waarvan wij spra ken, leidt ons van zelve om in de tweede en laatste plaats onder uwe aandacht te brengen, ten eerste, dat op die wijze twee van de voornaamste eilanden van Zeeland zouden ophouden dit te zijn en aan het vaste land zouden worden aangehecht, en ten andere, dat reeds eene vlugtige blik op de kaart doet zien hoc zeer door het aanleggen van ccnen spoorweg, zoo als die door de heeren Suermondt c. s. wordt verlangd, niet enkel een be langrijk gedeelte onzer provincie, maar tevens van geheel het rijk zou worden gebaat. Wij gelooven, mijne heeren met hel aangevoerde te kunnen volstaan en besluiten in het volle vertrouwen dat, wat men ook. in het openbaar of in bet. geheim in het werk stelle, klaarblijke lijk met het doel om den aanleg van eenen spoorweg op eene van Nederlands beste zeehavens, de eenige zelfs die bijna ten allen tijde toegankelijk is, tc verijdelen, doch welk pogen juist het belang van dien weg in een te helderder daglicht plaatst, uwe vergadering liet onregt zult willen en weten te verhoeden, dat Zeeland zou worden aangedaan, wanneer de staat zich belangrijke offers zou getroosten voorden aanleg van spoorwegen ter verbinding van de verschillende deelen des rijks, doch onze provincie alleen daarvan zoude uitsluiten. tredagtcekend 13 augustus liet adres aan Z. M. den koning jl., laten wij mede hier volgen Sire Bij een eerbiedig verzoekschrift van den 9/16 mei 1845. wendde het toenmalige collegie van gedeputeerde siaten van Zeeland zich tot Uwer Majesleifs doorluchtige» voorzaat, op dat het hoogstdenzelven mogt willen behagen het. ontwerp, onder anderen, van eenen spoorweg ter verbinding van Zee land met de provinciën Noordbrabant en Limburg in gunstige overweging te nemen en de tot hetdaarstelleu van dien weg gevraagde vergunning te verleenen. Meer dan dertien jaren zijn, sire! sedert dien tijd verloopen. zonder dat het, om verschillende redenen, zoo hoogst belang rijke werk, waarvan wópspraken, tot stand is gekomeu. Toch bleef de fioopynu eens meer dan eens mindeivop de cin- delijkc verwezenlijking daarvan steeds bestaan-^, Inzonderheid werd het uitziet daaroj^vjerlevei^gd, tóiin-het U. M. had behaagd, bij besluit van den"2^ augi^ufr^S5^.|i( yi.jic 1/

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1858 | | pagina 1