MIDDELRURGSCHE COURANT. IT 137. Zaturdag 1857. 14 November. öimmtlanlisrijf tijï>ingm. Vlis- Deze courant verschijnt des dings dagsdonderdags eri Zaturdags. Binnen deze gemeente singen geschiedt de uitgave den avond te voren ten 8 ure. Be abonnementsprijs per drie maanden is f 8franco per post f 3,40. De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgens, op den dag der uitgave. De prijs van gewone adve»centien is 22 cent per regel; van huwelijks, geboorte of doodbekend makingen enz., van één tot zes regels 1,50, voor eiken regel daarboven 22 cent. Buitengewoon groote letters worden berekend naar de plaats die zij innemen. Voor elke plaatsing moet 35 cent voor zegel worden betaald. De betaling geschiedt kontant. Editie van vrijdag avond 8 ure. nidklellmrff 13 november* Het adres van ingezetenen aan de tweede kamer der stalen- generaal betrekkelijk den spoorweg, (waarvan wij in ons vorig no. melding maakten) is thans ter teekening gelegd in de bi bliotheekkamer van de Maatschappij tot nut van 't algemeen, in het gebouw der Concertzaal alhier. Wij vernemen dat de heer K. 11. Pekelharing alhier het plan heeft opgevat om inden loop van dezen winter eenige voorle zingen te houden, in het kerkgebouw der doopsgezinde ge meente, over de geschiedenis van de schriften van het nieuwe testament. Zijn wij wel onderrigt, dan zal lot bijwoning dezer voorlezingen, waarvan de eerste reeds den 20 zal gehouden worden, de meeste faciliteit worden gegeven, doch het niet te min noodig zijn dat men zich bij tijds tot het verkrijgen van na dere inlichtiugeu. bij den koster der doopsgezinde kerk aau- melde. Jl. dingsdag is ter openbare civiele tercgtzitting der arrondis- sements regtbank te Zierikzce, door het openbaar ministerie ge concludeerd in de zaak van het gemeenebest Peru, eischer, contra Dupuis, gezagvoerder van het schip Anita, gedaagde, en wel tot ontvankelijk verklaring van den eischer. De regtbank heeft de uitspraak bepaald op 8 december a. s. Men schrijft uit Sluis: Het graven van het nieuwe kanaal vordert goed, dank zij het schoone weder, het weinige oppcrwa- ter en de gunstige gesteldheid van den uit te graven grond, meest zand of klei en weinig modder. Men is thans bezig vóór den Blaauwen toren der 15de en latere eeuwen, in de 14de eeuw den toren op het Zwin genoemd. Menige uitgegraven bom getuigt nog van het tegen hem gepleegde geweld, terwijl aan zijn voet de zeewerken te voorschijn komen, die hem be veiligen moesteu tegen de kracht der golven. Overigens ont dekt ruen weinig bijzonders. De beide steenen kaaihoofden zijn grootendeels reeds afgeworpen, en de nieuwe dijk, die den vroe- geren Mudedam met den straatweg, den in 1756 gelegden dam, verbindt, laat zich door voetgangers reeds wel gebruiken. Groo- tere veranderingen dan de Mudedam, heeft wel ligt geen gedeel te der stad Slnis ondergaan. In de 14de en 15de eeuw stond hier de Sint-Licvenssteeger, waar langs men zich uit de Mersenier- straat (de oostzijde der tegenwoordige kade) naar het Zwin begaf. Poort en steeger verdwenen in de 16de eeuw, om plaats te maken voor een bolwerk. De Mersenierstraat verviel, en het bolwerk werd een dam, de Mudc-later, bij verbastering, den Mooijendam geheeten, tot ook deze naam verdween en vergeten werd, toen men op zijne plaats eens der twee steenen kaaihoofden stichtte, die thans weder afgebroken wordt, om plaats te maken voor den nieuwen straatweg. Naar men verneemt, wordt in de eerstvolgende week de laatste hand gelegd aan de voltooijing der nieuwe haven te Walzoorden, en zullen de schippers daarin eerlang het genot eener veilige ligplaats voor hunne schepen erlangen. Men leest in het Nieuw handeis- en efFectenblad *Bij de behandeling van hoofdstuk III zien wij tot ouze ver bazing de regering eensklaps de gordiaansche knoop omtrent de Kokoseilanden met een houw doorhakken, door de korf e en cathegorische verklaringdat die eilanden voor ons geene waarde hebben dat er dus geene aanleidiug bestond ze in be zit te nemen; dat de handelingen der Britten dus geene inbreuk op Nederlands regten hadden gemaakt; en ten slotte, dat de regering dus niet genegen is daartegen op te komen *Wij hielden ons, in de laatste dagen, wel op iels dergelijks voorbereid; want toen wij, naden haagschen correspondent van aLe nord"tot zwijgen gebragt, èn dezen miuisterielenkamp vechter welligt daardoor den pas tot het uitpakken van zijne nonsens in dat blad afgesneden te hebben, het even bondige artikel van tnr. 11. W. J. C. Bake, in het no. van den 6 november van het ministeriele weekblad #Nederlandscb Iudie" lazen een artikel, dat regtstreeks geschreven scheen, om de zwakheid der gronden, waarop men zich beroept, zoo onbewimpeld open te leggen, dat wie het onregt, aan de nederlandsche natie in deze aangedaan, noch niet klaar genoeg had doorzien, na het lezen van dit meesterstuk der redeneertuude, er nu volstrekt niet meer aan kon twijfelen, toen begrepen wij wel, dat er van den kant der regering iets zou gebeuren, om zich uit die onge legenheid te redden; maar, dat zij, welke eenmaal de vertegen woordiging, tegen alle constitutionele vormen gebraveerd had nu ook den moed zou hebben, de geheele natie te braveren, zich met het zwaard van Alexander, niet echter zijn heldeuzwaard, maar zijn despotenzwaard, waarop geschreven stond zoo wil, zoo beveel ik heter is geen andere reden noodig, dan mijn wil te omgorden, en de knoop, die men niet kon outwarren, op eene stootende en stuitende wijze door te hakken op zulk een ver regaand despotismus, waarbij alle constulionnele vormen, en daaronder in de eerste plaats de ministeriele verantwoordelijk heid als met één slag worden doorgehouwen, wij verklaren het volmondig, waren wij niet voorbereid. Wien toch kan de quasi- verdediging van het ministerie, wanneer men den maglspreuk zoo kan noemen, de miusle bevrediging schenken Deze ei- landeu hebben voor ons geene waarde; wij werpen die dus weg; maar het zoo magtige Engeland raapt ze op! De eenvoudige burgerman werpt dus roekeloos zijn geld weg; maar de schat rijke Rothschild raapt het behoedzaam opWat Engeland kan dienen, zou dit ons dan volstrekt niet nuttig kunnen zijn Had nu werkelijk niemand regten op de2e eilanden, stond het ieder dus vrijer uaarte grijpen; waarom heeft ons waak-en werk zaam ministerie er dan niet den eersten greep naar gedaan Wij willen hier in geene verdere bijzonderheden omtrent de zooge naamde gronden der regering treden en behouden ons dit met het antwoord op bovengemeld artikel van den heer Bake, voor eene volgende gelegenheid, voor. Slechts willen wij hier onze vertegenwoordiging opmerkzaam maken, dat de belangen onzer constitutionnele vormen en die van onze nationaliteits-regten gebiedend vorderen, zich door geene maglspreuk te laten ver schrikken en haar mandaat, tegenover zulk eeu miuisterie, met zelfstandigheid en waardigheid, in het belang des vaderlands, te handhaven. Wij koesteren van onze kamer een te hoogen dunk om ons niet op eeno nieuwe interpellatie voorbereid te houden. Onze vertegenwoordiging toch weet, dat, wanneer zij dit thans verzuimt, er welligt spoedig een tijdstip kan aanbreken, waarop men, op gelijke wijze, ook over Siak en een groot gedeelte van Sumatra's oostkust, als thans over de Kokos-eilanden en Sara wak zal hooren spreken De arrondissements regtbank t e 's Gravenhage heeft woensdag uitspraak gedaau iu eeue zaak, die voor dec. haudel in het alge meen en voor den wisselhandel in het bijzonder niet onbelang rijk kan geacht worden. Zekere heer D., particulier, heeft aan den heer E. in januarij 1855 geteekend een orderbiljet, om eene maand later te betalen eene som van f500. De heer F. heeft het biljet bij endossement overgedragen aan den heer K. Het orderbiljet is van noubetaling geprotesteerd, en van wege den heer K. is dat protest in de maand maart 1855 aan den heer F. gedenuucieerd. In junij van dit jaar is door den procureur van den heer K., van wege dezen, gevraagd de betaling van f350, die volgens den heer K., nog per resto door den heer F. is schuldig gebleven. De heer F. heeft daarop geantwoord dat de heer K. geen f 350 meer van hem te vorderen had. Op de regts- vordering, door den heer K. als eischer tegen den heer F. inge steld, heeft deze gesustineerd, dat de actie tegen hem was ver jaard. De eischer beweerde daarentegen, dat in deze geene verjaring tc pas kwam, omdat het orderbiljet was geteekend door iemand, die geen koopman was, en in allen gevalle de ver_ j arbig door de erkenning der schuld was gestuit. De regtbank heeft, na gehoord te hebben den heer mr. L. Metman, voor den eischer, en den heer mr. 1). van Raalle voor den gedaagde, den eischer verklaard niet ontvankelijk iu zijnen eisch, en hem ver oordeeld in de kosten van het proces, op grond 1, dat het er niets toe doet, dat de partijen, in deze, kooplieden zijn en het in. casu, volgens art. 4. alinea 2 van het Wetboek van koophandel, niets anders geldt dan eene handelszaak; en 2, dat de ingeroe pen verjaring is die van art. 207, en dat, volgens dat art., de regtsvordering tegen de endossanten verjaart na een tijdsver loop van een jaar, onverschillig of de schuld al dan niet later is erkend. Het vroeger medegedeelde berigt, aangaande den ongunsti- gen uitslag der jongst gehouden aanbestedingen van fourrages voor het departement van oorlog, dienst jaar 1S58, is thans vol komen bevestigd. De minister van oorlog heeft, bij het rege- ringsantwoord op het voorloopig verslag der kamer, betrekkelijk het Xde hoofdstuk, een staal overgelegd, waaruit blijkt, dat voor fourrages over 1858 zullen moeten besteed worden f 234,442,59 meer dan waarop bij de aangeboden begrooting voor oorlog rekening is gemaakt. Eet al of niet aannemen van de St. Helena medaille heeft ook hier te lande, ;even als iu België en andere staten, tot wrijving van deukbeeldea aanleiding gegeven. Vele daartoe geregtigdeu, die, na den franschen krijgsdienst verlaten te hebben, aan den roemrijken veldslag van Waterloo hebben deel genomen, zijn tot het 'oesluitgekomeu, zich tot Z. M. den koning te wenden, en met opgave van redenen, waarom zij de St. Helena medaille niet zullen aanvragen en aaunemen, Z. M. eerbiedig te verzoeken, aan die weinige overgebleven strijders van dien voor Nederland zoo gedenkwaardigen dag, een blijvend onderscheidingsteekeu te willen scheuken, even als dit is verleend aan allen, die aan den tiendaagschen veldtogt en aan de verdediging der citadel van Antwerpen eeu werkdadig deel hebben genomen. Heeren lectoren aan de geneeskundige school te Rotterdam hebben zich bij adres tot de tweede kamer der staten-generaal gewend ter zake van de aanhangige ontwerpen van wet op do uitoefening der geneeskunst enz. Die ontwerpen zijn door de adressanten met de meeste naauwkeurigheid en naauwgezet- lieid onderzocht, en de overtuiging is bij hen levendig gewor den, dat de aangeboden ontwerpen, zoo zij tot wetten mogteu worden verheven, wat toelating, uitoefening en toevoorzigt be treft, geen verbetering in de bestaande orde van zaken zouden aanbrengen, maar dat daardoor veel van het goede dat in de te- enwoordige geneeskundige staatsregeliug, bij al het. gebrekkige en onvoldoende van deze, nog gevonden wordt, verloren zou gaan; terwijl vele wijzigingen en nieuwe bepalingen, die de genoemde ontwerpen inhouden, met vastgestelde beginselen van staatshuishoudkunde iu strijd zijn, en zoo belemmerend voor de iugezeteuen geacht kuuuen worden, dat. de toepassing dan ook noodzakelijk tot magteloosheid, of tot dwingelandij zoude moeten leiden. Daarenboven, dus spreken de adressan ten, worden de verkregen regten van een groot gedeelte der tegenwoordig bevoegd erkende beoefenaren van de onder scheidene takken van geneeskunst" door die ontwerpen ver kort; aan eene geheele klasse van geneeskundigen worden, zonder dat daarvoor noodzakelijkheid kan worden aangewezen, de middelen voor hun verder bestaan ten eenenmaleontnomen terwijl de burgerlijke vrijheid van alle tegenwoordige en toeko mende geneeskundigen en artsenijbereiders door eene menigte van drukkende bepalingen en verpligtingen, alles onder bedrei ging van geldboete en gevangenis, zeer wordt beperkt. En bij al die bezwaren, die de adressanten nader aantoonen en bctoo- gen, dringt zich aan ieder, die deze wetsontwerpen slechts viugtig heeft ingezien, al dadelijk de overtuiging op, dat het eenige beginsel, waarvan alles had moeten uitgaan, en waarin

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1857 | | pagina 1