BIJVOEGSEL VAN DE MIDDELBURGSCHE COURANT. Donderdag 16 julij 1857. Door plaatsgebrek zijn wij genoodzaakt geweest de discus- sien in de tweede kamer der stalen-gcueraal (zitting van 10 dezer) buitengewoon te bekorten. Wij geven daarom alsnog een meer uitvoerig overzigt van de belangrijkste redevoeriugen in die zitting uitgesproken. De minister van justitie zegt dat het hem spijt, dat hij van de kamer nog eeuige oogenblikkeu moet vragen. Hij erkent dat hij liever niet gesproken had, maar de kamer zal het gevoelen, dat hij niet kan zwijgen, vooral na de toezegging die hij gedaan heeft, om eenige inlichting te geven, waarom de wijze, waarop de woorden: opleiding tot christelijke deugden, zijn opgenomen, naar zijne overtuiging ook hebben eene practische beduidenis en waarom zij niet zijneen ijdele naam, een holle klank of nog erger. Hij heeft zich twee vragen ter beantwoording gesteld, ten einde de zaak voor zich zei ven en, zoo hij hopen mag, ook voor de kamer, zoo duidelijk mogelijk te maken 1. wat is op- leidiug tot christelijke en maatschappelijke deugden, en 2. wat is ergernis, aanstoot geven, kwetsen van iemands godsdienstige overtuiging, in tegenstelling van het eerbiedigen van eens an ders godsdienstige begrippen, hetgeen de grondwet wil. Hij gevoelt al het moeij: lijke der taak die hem is opgelegd en hij ontveinst zich niet, dat hij daaronder eenigermate is gedrukt en dat hij misschien zijn doel niet geheel zal bereiken, want hij voorziet, dat op zijne woorden bijzonder zal worden gelet en 'ze eenigermate zullen worden geëxploiteerd zoo door hen, die in art. 22 te veel, als door hen die er te weinig in vinden. Hij zal trachten opreglheid met voorzigtigheid te pareu. Hij vleit zich niet allen te kunnen overtuigen, maar hij hoopt dat zijne woor den toch eenige gerustheid zuilen geven aan hen, die niet te veel willen en genoegen nemen, met wat de wet geven kan, vooral aan hen, die bevreesd zijn over de qualificatie van heilig schennis en verzaking van het kruis, waaraan hij zich niet meent schuldig Ie kennen. Hij is dan ook niet bevreesd zijn geweten daaromtrent gerust te stellen en hij hoopt ook, dat lnj het doen kan aan het geweten der kamer. Hij zal vooraf een tegenbezoek brengen aan sommige zijner antircvolutionuaire bestrijders. Hij ontmoet het eerst zijn geachten vrieud en krijgsmakker, zijn vroegere ambtgenoot eu mededirecteur cener christelijke nor maalschool, den heer vauLijnden. Dat lid heeft, gedachtig aan al die titels, hem behandeld op eene wijze, die hij zacht kan noemen, eu waarvoor hij hem dank zegt. Eene opmerking moet hij echter maken. Die spreker wilde geene aanleiding geven tot scherpe repliek, niaar, gedachtig aan de les van I'aulus, zal hij zich daarvan ook kunnen onthouden. Volgens den heer Eloul vergenoegt zich de minister met een minimum van geloof en va derlandsliefde. Hij antwoordt ja, de minister vergenoegt zich daarmede als het meerdere buiten zijne inagt is en hij dat niet kan verkrijgen. De genoemde spreker zeide, dat het vroegere ministerie op het gevoelen der meerderheid geen acht heeft ge slagen en het de taak was van het tegenwoordig ministerie daarop te letten en de meerderheid te volgen, llij antwoordt dat hij hoopt, dat het eerlang zal blijken, dat de meerderheid der kamer, ten aanzien van het hoofdpunt vau het voorstel: behoud der woorden christelijke deugden, liet gevoelen der regering zal hebben gevolgd. De heer Groen zal hem moeten verschooueu, dat hij hem niet bepaaldelijk zal tegenspreken, omdat hij vreest, dat hij daardoor le uitvoerig zou zijn. Die spreker kan toch niet vergen, dat hij den inhoud van diens uit nemende rede, die zoo omvattend was, zal wederleggen, ook om de moeijelijkheid die er juist in gelegen is, om den heer Groen te bestrijden in diens bijzondere parlementaire spreekwijze; maar daarom ook gelooft hij, dat eene opzettelijke wederleg ging van den heer Groen hier niet te huis behoort, maar eigen aardig meer het onderwerp kan uitmaken van een philoso- phiseh en theologisch dispuut-collegie. Hij sou dus, om tot zoodanige wederlegging over te gaan, moeten treden in de philosophie van Vinet eu in de ontwikkeling van den strijd ^usschen Bunsen eu Stahl. Hij moet opmerken, dat het niet Bunsen is die hem in dit geval bekeerd heeft, want hij heeft nog geen tijd gehad om hem te lezen. Hij erkent, dat hij een geest verwant kan zijn van Bunsen, maar toch kan hij de kamer met dit alles niet bezig houden en hij kan ook niet vergen, dat alle leden der kamer op de hoogte dier kwestie zijn, en het zou ook aan velen hunner geen belang inboezemen. Eu eindelijk is eene discussie over dit onderwerp en eene opzettelijke wederlegging vau den lieer Groen minder noodig, omdat hij, ronduit gezegd, en die spreker houde het hem ten goede, op zijne geheele rede altijd maar een en het zelfde antwoord kan geven, dat hij zich voorbehoudt zoo aanstonds met kortheid te doen. En nu komt de minister tot de ontwikkeling der beide punten, die hij zich ter beantwoording had voorgesteld. I. Wat is opleiding tot christelijke deugden naar den geest van het voorstel Dit denkbeeld op zich zelf is zeer ruim, maar al hetgeen daaromtrent te ruim is, wordt door de grondwet en alinea 2 van art. 22 zelf van het voorstel geccarteerd en beperkt. Naar die grondwettige bepaliug, naar die beperking van de wet kan en mag de christelijke opleiding op de gemengde school niets anders beduiden, dau dat alle leerstelling, elk dogmatisch element, al wat, in één woord, behoort tot het begrip van chris telijke waarheden, feiten, leering en geschiedenis, van de ge mengde school moet verwijderd blijven. Dat is in overeenstem ming met de grondwetcn de roomsch kathaliekeu en israëliten mogen met regt vorderen, dat aan hunne kindereu niets worde medegedeeld, wat. strijdig is met hunne godsdienstige consciën tie, en daartoe behoort alles, wat tot het begrip van christen dom behoort. Daarmede wordt geenszins de onverschilligheid van dat begrip beweerd; integendeel, ook hij is overtuigd, dat er zaaijing moet plaats hebben. Maar het werken van dat zaad, het leggen van dien wortel behoort niet op het gebied van de bevoegdheid van den slaat, en dus ook niet tot het gebied der staatsschool. Kwijt zich de kerk of het huisgezin niet goed van de verpligting te dien aanzien, kunnen zij het niet doen door materiele of andere omstandigheden, dan behoort het niet tot de roeping of bevoegdheid van den staat, om daarin te voor zien. Want de slaat kan niet beslissen nopens hetgeen tot het gebied van het christendom behoort, want hij zou dan kennis moeten uemen van heigeen van zijne kennisneming is uitgeslo ten. De staat moet toezien en zorgen, dat niemands godsdien stige denksvyze noch eenig leerbegrip in de gemengde school worde gekwetst of gekrenkt. Nu vraagt hij, waar zoo als hier, geen sprake is van het christendommaar van opleiding tot christelijke deugden, of daar sprake kan zijn van het verwijt van logen, bedrog eu dubbelzinnigheid of misleiding. Er wordt aan de christelijke ouders niets voorgespiegeld van de opleiding hunner kinderen tot christendom of godsdienst, naar bepaalde leerbegrippen, eu is dus hier geene misleiding; van dat alles is geen sprake op de gemengde school, want. dit alles is builen het gebied der staatsschool. Alleen dit is de vraag, en deze zijn de eischcn van die zelfde school, dat niet het zaad in zijnen wasdom belemmerd worde; dat de teedere groei van de plant, die van elders geiegd is, niet worde belet. Dat is het christelijk element, dat in de school niet kan worden gemist. Maar nu is de groote vraag: is het mogelijk op de gemengde school tot christelijke deugden op te leiden, waarvan de wortel buiten de school is ge legd. De heer Groen zegt: neen, dat is niet mogelijk, en daarop komt de geheele inhoud van zijne rede neder, van het begin tot het einde. De minister heeft slechts een ant woord: ja, het is wel mogelijk, en als de heer Groen dat ontkent, of daaraan twijfelt en dat een logen noemt, dan is het alleen, omdat bij den heer Groen, naar zijne rigtiugen op zijn standpunt, christendom en leerbegrip te veel en te eenzijdig één en het zelfde denkbeeld uitdrukken. Christendom en leerbegrip ziju bij den heer Groen cn zijne tigting indentiek. Bij den heer Groen en zijne rigting, neemt leerbegrip, de intellectuele bevatting van het chris tendom, te veel plaats in. Naar 's ministers meeuing en naar .zijne overtuiging echter moet het christendom in hel leerbe grip niet worden geabsordeerd. Bij den heer Groen en zijne geheele school iu Erankrijk, in Duitschland, in Amerika eu Engeland is het christendom te veel en te eenzijdig gecon centreerd in het leerbegrip, en nu, volgens de school, die de minister erkent te moeten volgen, de school van Bunsen en vele andere mannen, bekend door geloof en wetenschap is het christendom niet principaal de zaak van het bevattend verstand, maar van het geweten. En nu beweren zij, dat in den gods- dienstigen zin eener natie (gelijk de onze) eene som ligt vau christelijk bewustzijn, van christelijke consciëntie, bij groot verschil over de intellectuele opvatting of leerbegrip. Dat ge bied der consciëntie is het gebied der opleiding tot christelijke deugden. Hij heeft jaren lang tot de denkbeelden van den heer Groen behoord, maar hij is door ontwikkeling en ondervinding er van teruggekomen. Op dat standpunt stond hij ook nog iu 1S4.0, en toen heeft zij zich tegen de school zonder godsdien stig leerbegrip het beruchte citaat van de Mologdienst laten ontvallen. Maar hij staat niet meer op dat standpunt. Hij kau thans dat citaat desavoueren, terwijl de heer Groen, om conse quent te zijn, die kwalificatie niet kan opgeven, en de woorden opieiding tot christelijke deugden moet noemen eene Molog dienst, ja verloochening van het kruis. Hij herzegt dus, dat hij niet kan treden in eene opzettelijke wederlegging van den heer Groen, dat op theologisch gebied te huis behoort, maar hij be roept zich op de praktijk en op het gezag van uitnemende theo retici op wie te laag wordt nedergezien, en die evenwel niet genoeg kunnen worden gewaardeerd, om als zijne overtuiging te verklaren, dat het huisgezin kan opgeleid worden tot christe lijke deugden, zonder nog in dogmatische leerbegrippen te tre den, en die telkenmale ter sprake te brengenen zoo ook de opleiding in de gemengde school. II. Wat is ergernis geven aan andersdenkenden? Wat is hun godsdienstig gevoel niet eerbiedigen, vooral met het oog op de israëlieten Dat is niet door het geven van getuigenis eu van teekenen, dat de nederlandschs natie is eene min of meer van den zuurdeesem van het evangelie doortrokken natie. Dat feit kan den israëliet niet ergeren, of hij zou zich in de christe lijke maatschappij niet kunnen bewegen, want overal ontmoet hij het teeken des kruises, het teekeu van christelijke ontwik keling. liij ontmoet overal tafereelen van het christendom en de werking van christelijke beschaving. Ook hebben zich de israëlieten nooit aan het aanwezig zijn van de christelijke teeke nen geërgerd, en de minister mag zich daaromtrent geheel be roepen op de uitnemende rede van den heer Godefroi. Die afge vaardigde heeft te regt aangetoond dat deisraelieten nooit door die teekenen werden geërgerd, omdat zij weten dat anders ons volk zich zou gedenationaliseerd hebben. De israeliet kau dit van eeu christelijk volk niet vergen, evenmin als men van hem vergen kan dat hij ophoude israeliet te zijn. Maar ergeren is met krenkende wijze, met minachting tot anderen te spreken over hunne godsdienstige overtuiging en daar tegenover eene betere te stellen. Het is met een woord, het niet met alle naauw- gezetheid vermijden van alle poging van proselytisme. De ge mengde school moet zich onthouden van het mededeelen van alle denkbeelden, om de waarde van andere leerbegrippen in twijfel te trekken. Dat is kwetsen, eu het vermijden daarvan is eerbiediging van eens anders godsdienstige overtuiging. Naar dat begrip kan het den israeliet niet ergeren, als de naam van Christus op de school met eerbied eu ontzag eu vooral met ver- schoonende en sparende kieschheid wordt genoemd. Maar als leerbegrip kau de bespreking van zijn persoon en van zijne wer ken niet aan de school worden toevertrouwd, maar moet dit aan de kerk wordeu overgelaten. Is nu binnen deze grenzen de for mule: opleiding tot christelijke deugden eene heiligschennis eene verbloeming en verloochening van het kruis? Hij gelooft' dit niet. In tegendeel, het is een protest tegen het rationalisme eu materialisme dat zoo schrikbarend bij onze naburen de over hand neemt.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1857 | | pagina 5