om. gelijk is opgegeven, aan het nieuw art. 15 toe te voegen e woorden //en de belasting afgeschaft." Het voorgestelde gewijzigde artikel werd daarna, in stem ming gebragt, met 26 tegen 23 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd de heerenDelprat, van Franck, Taets van Amerongen, Slicher 'van Domburg, Stolte, Storm van 's Gravesande, de Kempenaer, van der Poel, van Heiden Reinesteiu, Luijben, Baud, Wintgens, van Reede van Oudts- hoorn, van Foreest, Bieruma Oosting, de Brauw, van Nispen van Sevenaer, Groen van Prinsterer, Nolthenius, Hoekwater, van Rappard, van Deiuse en de voorzitter. De minister van financien heeft daarop, als daartoe door den koning gemagtigd, het wetsontwerp ingetrokken. Over de wetsontwerpena. tot goedkeuring der tusschen Nederland en Denemarken gesloten verdragen tot afkoop van den Sondtol en tot regeling van de wijze van betaling van het door Nederland daarin verschuldigde aandeelb. tot wijziging van het IXde hoofdstuk A der staatsbegroo ting voor het jaar 1857, had slechts een korte woordenwisseling tusschen den heer van Zuijlcn vau Nyevelt en den minister van buitenlandsche zaken plaats. Beide ontwerpen werden met algetneene (49) stemmen aangenomen. De kamer heeft vervolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd: a. de conclusie van het rapport uitgebragt, op het verslag van den staat der hooge, middelbare en lagere scholen overlS541855 ën 18551856, luidende: /r'dat het rapport worde medegedeeld aan den heer minister van binnenlandsche zaken, metuitnoodigiug om aan de kamer te willen geven de inlichtingen welke bij het rapport worden verlangd;b. de conclusie van het rapport der commis sie tot onderzoek der overeenkomst met de Vrije en Hanzee- stad Hamburg tot regeling der voorwaarden, waarop de con sulaire agenten in de overzeesche bezittingen zullen worden toegelaten, strekkende om de mededeeling der overeenkomst voor kennisneming aan te nemen. Aan het einde der zitting heeft de commissie voor de ver zoekschriften eenige rapporten uitgebragt met welker conclu- sien de kamer zich achtereenvolgens vereenigd heeft. Zitting van 15 mei. In deze zitting is, behalve een ontwerp van wet, strekkende tot vaststelling der geheele begrooting van binnenlandsche zaken voor 1857, ook ingekomen een ontwerp van wet tot verhooging der begrooting voor den arbeid der gevangenen over 1857. Aan de orde is de beraadslaging over het ontwerp van wet tot vervanging der wet van 6 maart 1852, op de jagt en vis- scherij. De heer Zylker, die het eerst het woord daarover voerde, heeft het beginsel der beperking van het jagtregt afgekeurd, en ver langd, dat meer op de belangen van den landbouw was gelet. Hij wenschte aan den landbouw meer vrijheid gelaten te hebben om schadelijke diersoorten te verdelgen. De in het ontwerp be paalde straffen tegen jagtovertredingen kwamen hem te ge streng voor. De heer van Reede daarentegen verklaarde te behooren tot degenen, die meenen, dat op het openbaar gezag de verpligting berust om het jagtveld te beschermen, en dat het niet genoeg i3, dat eene burgerlijke actie tegen de stroopers bestaat. Te regt had dan ook de regering het beginsel aangenomen, dal jagt- deliclen onder de misdrijven behooren. Hij opperde echter eenige bedenkingen aangaande het toezigt op de jagt en vis- scherij, hij zou gaarne gezien hebben dat de speciale opzieners zonder reserve behouden waren in het belang zoo wel van het jagtveld, als van de eigenaars, had de regering in dit opzigt geene halve concessie moeten doen indien art. 37 niet in posi tieven zin gewijzigd wordt, zal hij alleen daarom tegen de ge heele wet moeten stemmen. De heer Godefroi heeft doen opmerken, dat het aan eenigen twijfel onderhevig is, of zonder uitdrukkelijke bepaling daarom trent, de beregting van jagtovertrediugen bij voortduring aan de kantojvyegters^al zijn opgedragen. En indien dit het geval was, v/fnd hy hef bezwaar in de overmatige uitbreiding van het bij ^Mc-yobrdragfc 'aqnpnomen strafstelsel, nademaal de kan- tonrpgters'dan eéfie gevahgenisst raf vau drie maanden, ter zake van Uie overtredingen, zpuden kunnen opleggen. De ffecr de Kempepabr heeft zijn genoegen over het aanbie den vari de^e verbeterde wet betuigd, maar het betreurd, dat de herziening der nog bestaande wet niet meer volledig was. Hij wees daarbij verscheidene punten aan, die voorziening ver eisten. De heer Dullert heeft doen opmerken, dat bij dit ontwerp het stelsel der bestaande jagtsvet, tegen welke zulke scherpe aan- rribfkingeó gemaakt waren, is behouden, dat die wet zelfs geene omwerking-heeft behoeven te ondergaan, eu nu slechts tot ver- duöïdyking.êu verbetering van eenige moeijelijkheden, die zich ^®de tftégössing hebben opgedaan, eene nieuwe voordragt is "SwngeBodóP. £ijns inziens whs men echter daarbij nog te ver gegaan, ép zouden sommige gebreken der bestaande wel door doeltreffende administratieve voorschriften verholpen hebben kunnen worden. In het bijzonder zou dit hebben kunnen ge schieden met betrekking tot de buitensporig veie calanges cn vervolgingen. De minister van justitie heeft hulde geda'an a'ande wét van 1852 en aan de daarover gevoerde discussien; ihaar het' beweren bestreden, dat de veelvuldige klagten, waartoe die wet aanlei ding heeft gegeven, zouden zijn toe te schrijven aan bekrompene toepassing der wet door de administratieve autoriteiten; dit toch wordt wederlegd door de vele regterlijke uitspraken, waarbij van de 100 bekeuringen 85 door veroordeelingen worden beves tigd. Maar de moeijelijkheid ligt zijns inziens in de onmoge lijkheid om consequent te zijn en om de gevolgen der wet in overeenstemming te brengen met hare beginselen. De hoofd reden waarom men in 1852 niet conseqeunt kon zijn, en nu even min, is dat er eene jagtliefhebberij bestaat, en omdat deze be staat willen de liefhebbers ook dat er wild en wel veel wild blijve. Yan daar, naast de erkenning van het eigendomsregt, de instandhouding van den wildstand. Het is dus den wetgever van 1852 niet kwalijk te nemen, -dat het beginsel van art. 641 burgerlijk wetboek niet consequent is toegepast. Men moet den bestaanden toestand ook nu nog eerbiedigen, maar hij meent dat men eenmaal door de kracht der beginselen tot de zuivere toepassing van art. 641 burgerlijk wetboek zal moeten komen. Hij ontveinsde zich de moeijelijkheden niet, die aan eene goede regeling dezer zaak verbonden zijn, en zou met dank alle verbeteringen-aannemen, dieniet al te zeer in strijd zijn met het standpunt der regering. De lieer Thorbecke heeft de beginselen der wet van 1852 ge schetst en daaromtrent als slotsom vermeld1. dat het dusge naamd regaal onder het burgerlijk regt gebragt, en het jagtregt waar het bestond, afkoopbaar gesteld is2. dat het bestuur van jagtliefhebbers veranderd is ineen tak van openbaar bestuur; 3. dat een geregeld strafstelsel is ingevoerd, en de zaak dus ge bragt onder het gemeentereet.. Het jagtregt had tot dus ver een exceptioneel karakter, en ciit. is door de wet van 1852 weg ge nomen. Een ander bestanddeel der genoemde wet zijn, zoo als de spreker verder opmerkte, hare bijzondere technische bepa lingen. Hij had gedacht dat de minister nu de bestaande be- 1 giuselen versterkt en alleen verduidelijking in het technische gedeelte aangebragt zou hebben, door de wet aan te vullen met zoodanige bepalingen, die in 1851 en 1852 niet gemaakt kon den worden, hij had verwacht dat men de fransche, belgische, luxemburgsche en pruissische wetten genaderd zou zijn, maar in de onderhavige voordragt vond hij geene vereenvoudiging noch verduidelijking; daarentegen groote omslagtigheid, ver warring en casuistische interpretatie. Ook keurde hij het af. dat de specialiteit aan het toezigt ontnomen, en het strafstelsel verzwaard werd. De heer van der Linden heeft verklaard, dat hij in 1852 en ook nu het beginsel van vrije beschikking over den grond krachtiger gehandhaafd wenschte te hebben; indien er beper king moet. plaats hebben, wilde hij deze alleen iu liet publiek belang; de liefhebberij van jagt erkende hij niet als publiek belang, en daarboven stond het regt van eigendom en het belang van den landbouw. Hij kon dus niet toegeven de beperkingen dezer wet, alleen om te gemoet le komen aan de jagtliefhebbers, die zeiven geene gronden genoeg bezitten om hunne liefhebberij uit te oefenen. De heer Sander heeft eene beperking van de voorgestelde gevangenisstraf gewenscht. De minister van justitie heeft daarop nog aangemerkt, dat men den toestand die bestaat, moet nemen zoo als hij is, en voorts medegedeeld, dat de raad van state terug gedeinsd is voor het toestaan enkel van eene civiele regtsvordering wegens be- nadecling door jagt bed rijf. De algemeeue beraadslaging is daarna gesloten. Zitting van 16 mei. De kamer heeft heden aangevangen hare beraadslagingen over de artikelen van het wetsontwerp tot regeling der jagt en visscherij. Op art. 1, luidende: //Ieder die zijn eigen grond of water, of gronden of wateren van anderen waarop hij jagtregt heeft of waarin hij tot visschen geregtigd is, bejaagt of bevischt, moet voorzien zijn van eene daartoe betrekkelijke acte, op de eerste vordering te vertoonen aan de met het toezigt op de jagt en vis - scherij belaste ambtenaren." De heer Thorbecke stelde voor den aanvang van dat artikel aldus te lezen //Ieder die zijn grond of de gronden van anderen, waarop hij jagtregt heeft, bejaagt of zijn visehwater of dat van anderen, waarin hij tot het visschen geregtigd is, bevischt, moet voorzien zijn" enz. gelijk is opgegeven in het wetsontwerp. De heer Godefroi droeg eene andere wijziging voor, namelijk om, met behoud der door den heer Thorbecke voorgedragen ver andering, als 2de alinea bij het artikel te voegen dc volgende zinsnede //Onder gronden worden in deze wet ook verstaan wateren waarop jagt wordt uitgeoefend." Nadat de heeren voorstellers benevens de heeren van Win- tershoven, Wybenga, van Bosse en de minister van justitie des wege hét tfoortl gevoerd hadden, verklaarden zich 25 leden voor en "So tegen het amendement van den heer Thorbecke, zoo dat de stemmen daarover staakten, en dienvolgens dienaangaande in eene volgende vergadering beslist zal moeten worden. De verdere behandeling van art. 1 is alzoo uitgesteldtot dat een besluit over die wijziging zal genomen zijn. Daarop is besloten de overwegingen over de artt. 1 en 2, die volgens de raeening van eenige leden verandevd zouden moeten worden zoo een der bedoelde amendementen op art. J werd aan genomen, na het te nemen besluit te doen plaats hebben. Art. 4 gaf aanleiding tot eene langdurige beraadslaging waar aan onderscheidene leden benevens de minister van justitie deel namen. De laatste heeft zich vereenigd met een gedeelte eener wijziging voorgesteld door den heer Dullert, waardoor het arti kel aldus luidt: ^Behoudens de regten van derden, wordt door ons de be schikking opgedragen over de jagt der heerlijkheden het Loo en Borculo; van Naaldwijk en den Oranjepolder, zoo lang de afkoop van hét jagtregt, waarop art. 3 toepasselijk is. niet zal zijn geschied; en voorts op de volgende domeingrondena. de zeeduinen van den hoek van Holland tot aan het dorp Noord- wijk aan zee; b. de kroondomeinen." Met het ander gedeelte van het door den heer Dullert voor gestelde amendement, om uit de 2de alinea van het artikel weg te nemen de woorden //en Borculo," en alzoo den aanvang daar van aldus te lezen: n der heerlijkheid het Loo" enz., vereenigde zich de vergadering niet, daar het met 30 tegen 21 stemmen werd verworpen. Art. 5, betreffende de aanvragen van jagt- en vischacten, en den tijd gedurende welken zij gelden, werd zonder beraadsla ging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Art. 6 werd, na eene beraadslaging tusschen de heeren van Heiden Reinestein, Taets van Amerongen, Reinders, Bieruma Oosting, van Deinse, ter Bruggen Hugcnholtz, Dirks, Sloet tot Oldluiis, Westerhoff en den minister van justitie en na aanne ming van twee amendementen van den heer van Heiden Reine stein en van den heer Taets van Amerongen, aldus gewijzigd: «■Onverminderd het zegelregt volgens de wet, hetwelk, ook bij niet afhaling der eenmaal gevraagde acte, te laste des ver zoekers blijft, wordt betaald: voor eene groote jagtacte tot alle geoorloofde jagtbedrijf, dertig gulden; voor eene groote jagt acte als voren, met uitzondering van de lange jagt en dc valken- jagfc, vijftien gulden; voor eene kleine jagtacte tot de jagtbc- drijven in art. 1.5, lit t. <?,/en g genoemd vijfgulden voor eene groote vischacte tot het gebruik vau alle geoorloofde vischtuig vijf gulden; voor eene kleine vischacte tot het gebruik van één geoorloofd vischtuig, in de acte te vermelden, een gulden en vijftig cents «■Het blijft aan onzen commissaris inde provincie voorbehou den aan daglooners of arbeiders voor de uitoefening van het jagtbedrijf, (het vangen van houtsnippen met laat of wartuig) vermeld bij art. 15 lit.^, en aan kennelijk onvermogenden, voor de uitoefening der visscherij met een vischtuig kostelooze ver gunning te vcrleeuen mits van het onvermogen voldoende blijke, en door belanghebbenden de schriftelijke toestemming der eigenaren worde overgelegd, waarvan in de vergunning melding wordt gemaakt. "De kostelooze vergunning wordt aan de ambtenaren, met het toezigt belast, op de eerste vordering vertoond." De artt. 7 en 8, mede betrekking hebbende op de actcn, wer den onveranderd aangenomen. De beraadslagingen over art. 9 liepen niet ten einde, maar zul len op aanstaanden maandag worden voortgezet, des namiddags ten één ure, zullende voor dien tijd eenige werkzaamheden in de afdeelingen plaats hebben. De commissie van onderzoek van liet verslag wegens de uit voeringder wet tot regeling van het muntwezen iuNederlandsch Indie voor 1856, heeft daaromtrent haar rapport uitgebragt- Over de daarbij voorgestelde conclusie zal nader beslist worden, (üeiuceuterand vau Xierikzec. Zitting van 16 mei. Voorzitter mi'. B. C. Cau, secretaris jhr, mr. C. de Jonge. Afwezig do heeren jhr. de Jonge, vau der Grijp cn Lands- knegt. De notulen der vorige vergadering worden gelezen 'en goedgekeurd. "Wordt medegedeeld dat de assurantie der gasfabriek tegen brandschade gesloten is idem, dat de aanbesteding van het verhoogen van den Westhavendijk heeft plaats gehad, voor de som van f 4200 idem eenige missiven van gedeputeerde staten, houdende goedkeuring van besluiten van dezen raad; allen voornoti ficatie aangenomen. De rekeningen van het evangeliseh-luthcrsch armbestuur, roomschcatholick armbestuur, hervormd diaconie armbestuur^

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1857 | | pagina 2