§taten>generaal. Zitting van 8 mei. In de zitting van heden heeft de commissie van rapporteurs voor het wetsontwerp tot intrekking van art. 4 der wet van 31 december 1856, houdende voorloopige vaststelling van hoofd stuk Y (departement van binnenlandsche zaken) der staatsbe- grooting voor 1857, haar eindverslag uitgebragt. De dag der beraadslaging zal nader vastgesteld worden. De commissie tot onderzoek van het verslag der rekenkamer over 1855 heeft daaromtrent haar rapport ter tafel gebragt. De daarbij voorgestelde conclusie zal later in overweging genomen worden. De kamer heeft heden hare beraadslagingen voortgezet over die onderwerpen welke in de vorige zitting niet afgedaan konden worden. De wetsontwerpen tot vereeniging der gemeentenci. Heken dorp en Oukoop, b. Bergambacht en Zuidbroek, c. Oltoland en Laagblokland, d. Groote Lindt, Heer Oudelands-Ambacht en Kijfhoek, e. Heerjansdam en Kleine Lindt, f. Vrouwepolder en Gapinge, g. 's Heer-Arendskerke, en's Heer-Hendrikskin deren, Ji. Arnemuiden en Kleverskerke, i. Noord-Polsbroek en Zuid-Polsbroek, k. Leersum en Darthuizen, l. Maarssen en Maarssenbroek, m. Driebergen en Sterkenburg, n. Breulce- len Nijenrode en Portengen, o. Bunniken en Rhijnauwen,#. Kamerik Mijzijde, Kamerik Houtdijken, 's Gravesloot en Tec- kop, q. Willige Langerak, Cabauw en Zevender, r. Houten, Oud-Wulven en Schonauwen, s. Linschoten, Walverhorst en Achthoven, t. Harmeien en Gerverskop, u. Hoogland en Duist, v. Wilnis en Oudhuizen, w. Baarn en de Yuursche, en x. B.aar- lemmerlieden en Spaarnwoude, werden achtereenvolgens aan genomen, die onder b. rj. en x. na eene korte woordenwisseling tusschen sommige leden en den minister van binnenlandsche zaken, de overige zonder beraadslaging. De wetsontwerpen onder a, ei, m, li, p, r, t, u, werden met algemeene stemmen aangenomen, dat onder b. met 37 tegen 9, c. met 39 tegen 6, d. met 42 tegen 5, f. met 45 tegen ééne stem, g. met 31 tegen 18, 7i. met 35 tegen 16, k. met 40 tegen 11, l. met 46 tegen 4, o. met 45 tegen 5, q. met 46 tegen 4, smet 46 tegen 5, v. met 45 tegen 3, k>. met 42 tegen 11, x. met 33 tegen 21 stemmen. Daarna is met 50 stemmen tegen ééne, die van den heer Sloet tot O ld huis, aangenomen het wetsontwerp tot vaststelling der raming van uitgaven wegens verstrekkingen voor het departe ment van oorlog, dienst 1857, nadat door den minister van oor log eenige inlichtingen waren verstrekt op de in het eiudverslag der commissie van rapporteurs medegedeelde opmerkingen. De kamer heeft vervolgens in overweging genomen het wets ontwerp tot aanvulling der wet van 1822 omtrent de belasting op de binnenlandsche bieren en azijnen. Aan de algemeene be raadslagingen namen deel de hecrenGevers Deijnoot., van Eek, van Bosse, van der Linden, ter Bruggen Hugenholtz en dc minister van financien. Art. 14 zijn aangenomen In deze zitting heeft de commissie tot onderzoek van de reke ning der commissie van liquidatie der zaken van de voormalige wees- en momboirkamers over 1855 haar verslag dienaangaande uitgebragt. Over de conclusie zal nader beslist worden. Dc commissie voor de verzoekschriften heeft omtrent eenige in hare handen gestelde adressen verslagen uitgebragt, met welker conclusien de vergadering zich achtereenvolgens ver^ cenigd heeft. Zitting van 9 mei. In de zitting van heden zijn dc beraadslagingen voortgezet over het wetsontwerp tot aanvulling der' wet van 1822 om trent de belasting op de binnenlandsche bieren en azijnen. Aan de overweging van art. 5, die gisteren afgebroken wer den, hebben toen deel genomen de heeren van Nispen van Sevenajfrl Thörbecke en de minister van financien. Het werd, na eenie' verandering in de 2de alinea te hebben ondergaan, zon- c^erhoofdelijke'stemming goedgekeurd. I Die gewijzigde alinea luidt nu aldus *De door ons in voege voorschreven-Ie. nemen maatregelen zijn niet langer dan den 31 december .1859, ivan kracht. Voor dien tijd wordt daarin bij de wet vQorz^eii."- De overige artikelen van liet wetsontwerp, 6 tot 14, werden zonder beraadslagingen en zonder hoofdelijke stemmen goedge keurd. -T.De, heer ter Bruggen Hugenholtz stelde voor om aan het eindèvvan de voordragt te voegen een nieuw artikel van dezen inhoud: ."Deze wet wordt voor 31 december 1859 aan eene nadere herziening', onderworpen," aan welke verklaring de heer van dhr Linden voordroeg eene tweede te voegen, namelijk"De H»héting op de azijnen wordt met 1 januarij 1858 afgeschaft." TNaar aanleiding van de bepaling, opgenomen in art. 68 van het reglement van orde der kamers, is, op voorstel van eenige leden, deze laatste wijziging naar de afdeelingen verzonden, om aldaar te worden onderzocht. Dien ten gevolge is de voort zettingder beraadslagingen over het wetsontwerp geschorst. De vergadering heeft daarna behandeld de conclusien van onderscheidene rapporten, uitgebragt op regeringsbescheiden 1. de conclusie van het nader verslag der commissie tot on derzoek van de overeenkomst met Hannover tot wering van den sluikhandel, luidende: dat de meerderheid daarvan ver meent te moeten blijven volharden bij de conclusie van haar eerste rapport van 21 februarij jl., strekkende om een afschrift van hetzelve aan den minister van buitenlandsche zaken te zen den." Bij de behandeling van dit onderwerp hebben het woord gevoerd de heeren: van Nispen vau Sevenaer, van Wiutersho- ven, Godefroi, van der Linden, van Rappard, Thorbecke, Sloet tot Oidhuis en de minister van buitenlandsche zaken. In den loop der breedvoerige behandeling van dit onderwerp stelde de heer Sloet tot Oidhuis voor om de conclusie aldus te doen luiden "De kamer, van oordeel zijnde dat, voor het vervolg, een tractaat van dezen aard aan de goedkeuring van destaten- generaal behoort te wordenouderworpen, neemt de mededeeling voor kennisgeving aan." Deze conclusie werd met 27 tegen 21 stemmen verworpen, en die van het nader rapport der commissie met 26 tegen 22 aangenomen 2. de conclusie van het rapport op de verklaring wegens de regeling van de vrije uitoefening der kustvaart tusschen Neder land en Zweden, strekkende om die verklaring voor kennisge ving aan te nemen, welke zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd werd; 3. de conclusie van het rapport der commissie tot onderzoek van het verslag der algemeene rekenkamer overlS54, luidende 5 "dat het rapport bij afschrift zal gezonden worden aan de be trokken hoofden van ministeriele departementen en aan de algemeene rekenkamer, daar de toezending des te wenschelijker voorkomt, aangezien in het rapport eenige punten zijn aange geven, waaromtrent men inlichtingen zoude wenschen," welke conclusie zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd werd 4. de conclusie van het rapport nopens het algemeen verslag der muntwerkzaamheden over 1855, dienende om een afschrift aan den minister van financien toe te zenden, met verzoek daarvan aan het munteollegie kennis te willen geven, waarmede de vergadering zich zonder hoofdelijke stemming vereenigde, nadat door den minister van financien eenige opmerkingen over den inhoud van het rapport, waren in het midden gebragt 5. de conclusie van het nadere rapport uitgebragt omtrent het verslag aangaande de uitvoering der wet tot regeling van het muntwezen in Nederlandscli Iudie over 1855. Over die conclussie, welke strekte om een afschrift van het rapport der commissie bij afschrift aan den minister van koloniën te zen den, voerden het woord de heeren van Bosse en de minister van koloniën, waarna zij zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd werd 6. de conclusie van het verslag der commissie over het vooorstel van den heer van Hocvell wegens het misbruik van sterken drank, waarbij voorgesteld werd om liet rapport aan de hoofden van de departementen van algemeen bestuur mede te deelen. Nadat over dat voorstel eenige beschouwingen waren voorgedragen door den heer Blaupot ten Gate, heeft de verga dering zonder hoofdelijke stemming die conclusie goedgekeurd. Aan het einde der zitting heeft de commissie voor de verzoek schriften eenige rapporten uitgebragt, met welker conclusien de kamer zich achtereenvolgens vereenigde. De kamer zal aanstaanden maandag ten elf ure bijeenkomen ten eiude eene medecleeling van den minister van financien te ontvangen. De commissie van rapporteurs, beslaande uit de heeren van Nispen, van Akerlaken, van Rappard, Thorbecke en van Lijn den, heeft maandag 11. een zeer uitgebreid voorloopig verslag vastgesteld, nopens het onderzoek in de afdeelingen der tweede kamer van het voorstel van den heer Sloet tot verandering der tienden in grondrenten. Daaruit blijkt, dat tegen dit voorstel verschillende bedenkin gen zijn aangevoerd. Er waren leden die de voordragt op dit oogenblik als ontijdig beschouwden, doch dit denkbeeld is door vele leden bestreden. Meer algemeen heeft men ingestemd met de bedenking, dat de kamer niet op de hoogte is om het bedrag te ieeren kennen van hetgeen door den landbouw aan tienden moet worden opgebragt, en de voorsteller is verzocht om des noods met behulp der regering, dc kamer daariu voor te lichten. Eenige leden hebben het verkieslijk geacht, dat de regering eene staats commissie met dit onderzoek zoude belasten. Een deel der leden heeft gemeend, dat de voordragt in strijd is met de grondwet, omdat niemand van zijn eigendom kan worden ontzet, dan bij een regterlijk vonnis en door middel van onteigening ten algetneenen nutte. Daarop is geantwoord dat bij de voordragt dergelijke onteigening niet wordt gedoelddat het hier niet geldt liet ontnemen van eigendom aan den een, om het in het bezit van een ander testellen, maar eene verwisseling van tienden in grondrenten, en dat de wetgever het regt, heeft om het tienden in dier voege te regelen. Sommige leden hebben twijfel geopperd, of de maatregel wel door het algemeen belang werd gevorderd en gemeend dat de zelve in eenige streken voor den kleinen landbouwer ongunstig zoude werken. Ter beantwoording van dit denkbeeld zijn dooi de meerderheid onderscheidene bedenkingen aangevoerd, tot betoog, dat hoogst gewigtige bezwaren tegen het doen voort duren der tiendheffing op den tegenwoordigen voet pleiten. De bedenking dat de tiendheffer met de voordragt al te zeer in zijne regten zoude worden benadeeld, en dat hij daardoor verstoken zoude worden van eene verbetering van inkomsten bij klim mende graanprijzen, is bestreden met de aanmerking, dat men thans, met het oog op hetgeen elders geschiedt, veeleer daling, dan rijzing te wachten heeft. Algemeen is erkend dat eene onteigening van staatswege niet denkbaar is. De staat zoude alsdan den band tusschen den tiendheffer en tiendpligtige geheel moeten verbreken, den eer sten schadeloos stellen, zich daarvoor op den tiend pligtige op de eene of andere wijze verhalen, maar zich welligt met eene schuld van 40 a 50 millioenen belasten. De kapitaalswaarde van de tienden op Overvlakké alleen wordt op anderhalf millioen begroot. Tegen de verwisseling van tienden in grondrenten zijn een aantal bedenkingen aangevoerd, waaraan niet dan zeer bezwaar lijk zoude kunnen worden te genoét gekomen, en de plaats ge- bad hebbende wisseling van denkbeelden heeft de meerderheid tot de overtuiging gebragt, dat, indien mende afschaffing dei- tienden verlangt, men tot den afkoop moet besluiten; dat der gelijke krachtige maatregel wel niet zou kunnen worden door gezet, zonder dat er krediet vereenigingen in het leven werden geroepen om den tiendpligtige in staat te stellen om de koop som binnen den bepaalden tijd van vijf of tien jaren af te doen maar dat men zich mag vleijen, dat deze voor een dergelijk wel dadig doel, ook met eenige ondersteuning van de zijde der rege ring niet zouden ontbreken. Doch ook tegen dergelijken afkoop zijn almede bedenkingen ingebragt, in liet belang van den tiend pligtige, welke als zij onoverkomelijk werden geacht, zouden moeten doen besluiten om de afkoopbaarheid van alle tienden, zonder onderscheid, in den geest van het decreet van 22 januarij 1813 te regelen. De minister van justitie heefteen aantal wijzigingen in de nieuwe wet op de jagt en viaschery gebragt. Bij de memorie van beantwoording heeft zijne exc. aangemerkt, dat geene zucht om te veranderen aanleiding heeft gegeven tot de voordragt, maai de erkende behoefte om aan de vexatoire werking der bestaande wel te gemoet te komen, welke geenszins aan de regering maar aan de wet zelve moet worden toegeschreven. Bij hel gewijzigd ontwerp wordt van geene rijks veldwachters gewaagd. Het behoud van de jagt inspecteurs ligt niet. in de bedoeling der regering, en het herstel der houtvesters acht zij verwerpelijk, doch naar haar inzien zal dit onderwerp nader gevoegelijk kun nen worden geregeld. De vraag of men al of niet transactie verlangt, lost zich, naar luid der memorie, op in eene andere vraag, te welen, of men jaarlijks op den duur 3 a 4000 vervolgingen wil hebben, met al den daaraan verbonden omslag en kosten voor het rijk, en vexa tie voor de ingezetenen, dan of men voor goed daar een einde aan wil maken, onder de noodige behoedmiddelen, die alle vrees voor misbruik, uitsluiten. Suitenlanbsclje tijöiiujm. Hoord-^ineriliii. Berigten uit New-York van 24 april jl. melden dat het was- hingtonsche kabinet de gezanten van Engeland en Erankrijk verwittigd heeft van zijn voornemen om, indien het van Nieuw- Grenada niet op minnelijke weg waarborgen voor de veiligheid van het verkeer op cle landengte van Panama verwerven kon, daartoe dwangmaatregelen aan te wenden en eenige oorlog schepen derwaarts te zenden. De fransche gezant had hierop nog geen antwoord gegeven, maar die van Engeland had, naar verzekerd werd, verklaard dat aan zijne zijde geene bedenkin gen tegen dat voornemen bestonden. Eng-elaud. Londen 8 mei. Gisteren voormiddag zijn H. M. en prins Al- bert met al hunne hier aanwezige kinderen naar het eiland Wight vertrokken, omeenigen tijd in Osborne House verblijf te houden. Gisteren namiddag ten 2 ure is de zitting van het parlement, namens de koningin, door den lord commissaris geopend met de volgende troonrede Mylords en mijne heeren! "Wij hebben in opdragt ontvangen u mede te deelen dat H. M. zoo spoedig mogelijk vaii de gelegenheid heeft gebruikt

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1857 | | pagina 2