MiDDELBURGSCIIE
COURANT.
N°-36.
Dingsdag
1857.
24 Maart.
-Aanlumöiijmqcn
ÜinnrnUmïtsrbr tijöimuTi.
Dote courant verschijnt cics din-rsdairs, donderdags v z.-tiuLinnen deze gemeente en Vlis-
■iageu geschiedt dp uitgave den avond te voren ten 8 ure.
De abonnementsprijs per drie maanden is f 8, franco per post f 3,4.0.
De inzending van advertentien kan geschieden tot tien ure des morgens, op den dag der uitgave.
De prijs van gewone advertentien is 22 cent per regel; van huwelijks, geboorte ot doodtn kend-
makiugen enz., van één tot zes regels 1 1,50, voor eiken regel daarboven 22 cent.
Buitengewoon groore letters worden berekend naar de plaats die zij innemen.
Voor elke plaatsing moet 35 cent voor zegel worden betaald. De betalmg geschiedt kontant.
Editie van maandag avond 8 ure.
fA.li HEI RIJKSffilCL'II.PliüViAEIALE E.HBlEEÏÏËDESTfllEN-
Bekend in nliiiig,
De burgemeester en wethouders van Vlissingen maken be
kend, dal op vrijdag den 27 maart a.s. des namiddags ten 2 ure.
op het. raadhuis zal worden overgegaan tot de openbare aan be
sleding. bij inschrijving, van het. onderbond der wandelpaden,
wegen en plantsoenen binnen die gemeente en derzelver grond
gebied. voor den tijd van drie achtereenvolgende jaren, in te
gaan primo april 1857 en zullende eindigen ultimo maart. 1860,
waarvan de voorwaarden van heden af ter gemeentesecretarie
voordo gegadigden zullen ter lezing liggen.
Vlissingen, den 20 maart 1857.
De burgemeester en wethouders voornoemd
J. W. CALLENEELS.
Do secretaris,
MABILOT.
65e ke ml muit iuaf
Dc burgemeester en wcihoudcrs van Vlissingen doen te weten
dut door den raad dier gemeente in zijne vergadering van den 18
juuij 1858, is vastgesteld de volgende
VERORDENING vnn pulicieop dehaicns en kade in
de gemeente Vlissingen.
Art. 1. Alle gezagvoerders van schepen, de havens dezer ge
meente biunetiloopende, zyn verpligtzieh te gedragen naar de
bevelen van den havenmeester en overeenkomstig de bepalin
gen van deze verordening, op eenc boete van tien gulden, ook
in geval van vergrijp tegen eenigo zaak, waarvoor bij deze ver
ordening niet is voorzien of boete is bepaald.
Art. 2. Alle vaartuigen alhier binnenkomende, zullen op do
door den havenmeester aangewezene plaats behoorlijk en in
goede orde moeten worden en blijven vnstgemeerd, en niet
anders dart aan de daartoe bestemde meerpalen of ringen, op
cone boete van drie gulden.
In geval 'de vaartuigen met kettingen gemeerd worden, moe
ten dc palen zoodanig voorzien worden dat deze gecne schade
lijden.
Art. 3Het is verboden met haken of hoornen te stootcn in de
muren, bruggen of sluisdeuren, op eene boete vau driegulden.
Art. 4. Alle schippers of gezagvoerders van schepen, aan de
kaai liggende, zijn verpligt limine wrijfhouten behoorlijk buiten
boord te hangen, en zoo zij geschut aan boord hebben, dat zoo
verre in te halen, dat de kaaimuur of besclioeijing daardoor
niet beschadigd kunne worden, oj» eene boete van één gulden,
onverminderd dc verpligting om dc veroorzaakte schade to
herstellen.
Art. 5. Niemand zal zich mogen veroorloven een schip of
vaartuig, anti hem niet toebehoorendeof niet door hem gebruikt
wordende, tcontniecven of van legplaats ie doen veranderen, dan
alleen met toestemming van den havenmeestertenzij ingeval
van nood, ter voorkoming van schade of ongelukken op eene
boete van drie gulden.
Art. 6. Alle schepen en vaartuigen zonder onderscheid, in
do havens dezer gemeenre liggende en niet te lotussen ofte laden
hebbende, zullen gehouden zijn, otn zoo dikwijls zulks door den
havenmeester zal worden aangezegd, van legplaats te verande
ren, en plaats <e maken voor andere Vaartuigen, op cenc boete
van drie guldenonverminderd de dadelijke opvolging van liet
gegeven bevel.
Art. 7. Ingeval onderscheidene vaartuigen gelijktijdig begeer
den in- of uit tc halen, zal de havenmeester bepalen in welke
orde dit zal geschieden, waarnaar de gezagvoerders zich zul
len moeten gedragen, op eene boete van twaalf gulden.
Ingeval van wederstreving der gegevene bevelen zal dc ha
venmeester bevoegd zijn de touwen tc kappen.
Wanneer ecnigc vaartuigen, buiten den boom liggende, roog-
tcn willen inhalen, en andere tegelijk uithalen, zoo zullen die,
welke vnn binnen komen, gehouden zijn te wachten en behoor
lijk plaats te ruimen, tot dat diegene, die van buiten kottien cn
dikwijls niet bijdraaijen kunnen, behoorlijk zullen binnen we
zen alles op gelijke boete.
Art. 8. Alle vaartuigen, gcene uitgezonderd, moeten bij het
binnenkomen dor havens de uitgcloopcn sprieten getopt, dc
ra's gepikt of langs schceps, do losse boegsprieten opgetopt of
ingehaald en de kluifhouten ingeschoten hebben; ook mogen zij
gcene ankers oi dregden voor de boeg hebben, op eene boete
van zes gulden, onverminderd vergoeding «Ier schade, die door
hei verzuim vau een of ander mogt te weeg gebragt zijn.
Art. 9. Alle vaartuigen, van buiten in eene der havens van
deze gemeente binnenkomende, en bij dat geiij. door schielijk
wegvallend water als amlerzins, voor of omtrent de boomen,
of wel in de kil der havens of tusschcn de bruggen aan den grond
vallende of blijvende zitten, zullen hij liet eerstvolgende getij
zooveel moeten ligten, dat zij behoorlijk kunnen wegvjottett,
op lat uit- en invaart voor andere schepen in de havens niet be
lemmerd worde, waarvan de havenmeester de schippers tijdig
za! moeten waarschuwen.
Indien echter zoodanige schepen binnen het naastvolgend
getij niet mogten gelicht zijn, door verzuim of moedwilligheid,
zal dit gestraft worden met eene boete van twaalf gulden, tenzij
nan liet dageiijksch bestuur blijkt dat dit buiten toedoen vau den
schipper of belanghebbenden heeft plaats gehad.
Art. 10. Gecne schepen of vaartuigen hoe ook genaamd,
zullen de have >s dozer gemeente mogen binnenkomen niet
geladen geschut of schietgeweer, tenzij her met geeue mogelijk
heid voor het hintienloopeii is kunnen worden gelost of afge
trokken zullende in dat geval, zoodra de schepen of vaartuigen
aan den wal gemeerd liggen, zoodanig geschut of schietgeweer
moeten worden afgetrokken en liet nog aan boord zijmle bus
kruid op de van wege de regering aan te wijzen plaats worden
bezorgd, op verbeurte van twintig gulden, onverminderd de
verpligting v an zulks dadelijk te bewerkstelligen.
Art. 11. Niemand zal eonig vaartuig hoe ook genaamd onhe-
stuurd in de haven mogen laten drijven, noch in of tegen den
grond laten loopen, op eene boete van drie guldenWanneer
zulks door een blijkbaar ongeluk of voorbedachten moedwil van
anderen was geschied, waar van alsdan duidelijk zal moeten blij
ken, zal de boete op de schuldigen verhaald worden.
Art. 12. De eigenaars van vaartuigen ongeschikt om langer
in dc vaart te worden gebruikt, zijn verpligt dezelve binnen den
tijd van drie maanden te sloopen of wel de haven te doen ver
laten tenzij op bijzondere vergunning van het dageiijksch be
stuur die tijdsbepaling verlengd werdop eene boete vnn tien
gulden.
Art. 13. Indien men ecnig vaartuig boe ook genaamd zou
willen opleggen, zal de eigenaar verpligt zijn dat te halen en te
meeren op de plaats door den havenmeester aan te wijzen, op
eene boete van vijf gulden, onverminderd de verpligting om zoo
danig vaartuig dadelijk te verhalen waartoe tie havenmeester,
in geval van onwilligheid, gemagtigd is ten koste van den eige
naar.
Art. 14. De schippers zullen gehouden zijn zorg te dragen
dat steeds iemand aan boord hunner vaartuigen zij. om bij voor
komende gelegenheid de order van den Slavenmeester uit te
voeren of te doen uitvoeren.
Ieder zeeschip en stoomboot is verpligt na zons ondergang
eene wacht aan boord te hebben.
Art. 15. Het sloopen van vaartuigen of wrakken zal steeds
moeten geschieden op de daartoe door den havenmeester, na
het dageiijksch bestuur daarop gehoord te hebben, aan te wijzen
plaats, op eene boete van vijl en twintig gulden.
Art. 16. Niemand vermag binnen dc boomen in de havens
dezer gemceente binnen scheepsboord pek. teer, vet harpuis of
andere brandbare stoffen warmen of smelten, op eene boete van
tien gulden.
Art. 17. Niemand zal vermogen cenig vaartuig in een van dc
havens dezer gemeente te branden of te kielen dan op de zooge
muuude keihatik of op zoodanige andere plaats als door den ha
venmeester zal aangewezen worden.
Dit branden of'kielen zal alleen bij dag geschieden, tenzij op
bijzondere vergunning van liet dageiijksch bestuur.
Alles op eene boete van vijf gulden.
Art. 18. Ieder die met zijn vaartuig een ander schip dat ge
brand, gekield of getimmerd wordt, te nu komt, en daardoor in
liet werk hindert, zal verbeuren eene boete van driegulden.
Art. 19. Niemand zal binnen scheepsboord in een der havens
dezer gemeente natiën ure des avonds cenig vuur of licht mogen
branden, dan in geval van dringenden nood. cn alleen niet toe
stemming van den havenmeester; zullende dit licht steeds in eene
gesloten lantaarn moeten geplaatst zijn, op eene boete van drie
gulden.
Op schepen metligtbrandbarestoffen geladen,(door den ha
venmeester te beoordeelen,j zal geen vuur of licht mogen bran
den na negen ure, op eene boete van zes gulden, onverminderd
de verpligting tot vergoeding der schade, die door het ontstaan
van brand mogt veroorzaakt worden.
Art. 20. Niemand zal des nachts binnen de havens dezer ge
meente ecnig zand of andere ballast mogen laden, maar alleen
bij dag en aan de daarvoor bestemde plaats aan de zoogenaamde
bailastkaai achter het kerkeuliuis, of op zoodanige andere plaats
als door den havenmeester zal aangewezen worden, en zal wel
zorg moeten gedragen worden, dat de ballast minstens 1 ned. el
van den kant ligge. Voorts zal men bij het uitschieten of innemen
vau ballast en bij liet laden van mest of dergelijke specie, een
luik ofieis dergelijks met een zeil daarover moeten gebruiken,
reikende van scheepsboord tot <-p den wal, om alzoo hetstorlen
van den ballast of andere specie in de haven te beletten.
Alles op eene boete van zes gulden.
Art. 21Niemand zal vermogen in de haven ecnig asch, vuil
nis, steenen of in het algemeen eenig stof voor zinken vatbaar
buiten boord in de haven te werpen, op eene boete van drie
gulden.
Art. 22. Buiten cn behalve de havenmeester hebben de com
missaris, de inspecteur en dc agenten van poli ei e ten alle tijde
de bevoegdheid om de overtreding der bepalingen van deze ver
ordening te constateren; terwijl van de bijzondere vergunnin
gen aan gemelde commissaris zal worden kennis gegeven.
Art. 23. In geval van verschil omtrent de toepassing der be
palingen van deze verordening tusschcn de belanghebbenden en
den havenmeester, zal men zich wenden tot het dadelijksch be
stuur, aan wier beslissing men zich zal onderwerpen.
Art. 24. Aan den havenmeester en de beambten van polieie
wordt de bevoegdheid toegekend en den last gegeven om de vaar
tuigen der gezagvoerders in een der havens vau deze gemeente
liggende, huns ondanks aan boord te komen, ten einde te zorgen
voor de naleving der voorschriften in deze verordening vervat.
Zij zullen echter van deze bevoegdheid gebruik makende zien
gedragen naar de bepalingen van art. 3, eerste alinea, der wes
van den 31 augustus 1853 (staatsblad no. 83).
Aldus vastgesteld door den gemeente-raad van Vlissingen,
den IS juuij 1856.
Dc burgemeester,
J. W. CALLENFELS.
De secretaris
MABILO T.
Zijnde deze verordening aan de gedeputeerde staten van Zee
land, volgens hun berigt van den 8 juli) 1856, no. 102, in af
schrift medegedeeld.
Ert is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort.
Te Vlissingen den 15 julij 1856.
De burgemeester cn wethouders van Vlissingen,
I)e burgemeester,
J. W. CALLENEELS.
De secretaris,
MABILOT.
Middelburg 3:} ut nart.
Ten vervolge op het berigt, in ons no van 16 dezer medege
deeld, is het ons aangenaam thans mei.zekerheid te kunnen
melden dat de heer Henri Wieniawsky (viool), bijgestaan door
zijnen broeder Joseph, die zich als pianist mede zulk eeneu uii-
slekenden naam heeft verworven, op aanstaanden vrijdagavond
alhier een concert zal geven. Er zullen niet., zoo als eerst het
voornemen was, intecken lijsten worden rondgezonden.
Wij vernemen niet belangstelling dat op aanstaanden
vrijdag te Vlissingen eene soiree lit tcraire el musicale zal gege
ven worden len behoeve eener ongelukkige weduwe met drie
nog zeer jonge kinderen, wier echtgenoot in Egypte is overleden.
Daar zij iu de bitterste armoede verkeert en genoegzaam blind
is. heeft hare deerniswaardige toestand eenige menschenvrien-
den opgewekt, iets tol leniging van zoo veel ellende te beproe
ven. Zij verdient het innigste medelijden Ie meer, daar haar
overleden vader eene liooge betrekking in 's rijks dienst vervul
de, en bare opvoeding en gelukkige jeugd haar geenzins eene
zoo rampzalige toekomst, voorspelden. Meer zal er wel niet be
hoeven vermeld le worden, om hen die eene weldaad aau ecnen
avond van genoegelijk zamenziju willen verbinden, tot onder
steuning van dit doel op te wekken.