bedoeld bij art. 20, 5de lid, en art. 36 kan zij door ons worden teruggegeven. Art. 12. Ter opleiding van onderwijzers is er van rijks wege minstens eene kweekschool en wordt bovendien jaarlijks eene som in de begrooting der staatsuitgaven voorgedragen. Art. 13. De bepalingen dezer wet omtrent de onderwijzers zijn insgelijks op de onderwijzeressen var. toepassing, voor zoo verre zij voor deze geene uiizonderingen behelst. Art. 14. Van elk besluit, krachtens deze wet door gedepu teerde staten genomen, kan bij ons voorziening worden gevraagd. titel n. Van het openbaar onderwijs. I. Van de scholen. Art. 15. In elke gemeente wordt lager ouderwijs, naar den omvang van art. 1, gegeven in een voor de bevolking en de be hoefte. voldoend getal scholen, toegankelijk yoor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid. Met inacht neming van art. 121 der wet van den 29 junij 1851 (staatsblad no. 85) kunnen twee of meer naburige gemeenten zich vereeni gen tot het oprigten en in stand houden van gemeenschappelijke scholen. Art. 16.. De gemeenteraad bepaalt het getal der scholen. Zijn besluit wordt aan gedeputeerde staten medegedeeld. Zoo gedeputeerde staten het getal onvoldoende achten, bevelen zij vermeerdering. Indien het ons onvoldoende voorkomt, kan vermeerdering door ons worden bevolen. 2. Van de onderwijzers. Art. 17. "Wanneer het getal der leerlingen op eene school meer dan zeventig bedraagt, wordt de hoofdonderwijzer bijge staan door een kweekeling, meer dan honderd door een hulp- ouderwijzer, meer dan honderd vijftig door een hulponderwij zer en een kweekeling. Boven dit getal wordt hij telkens voor vijftig leerlingen door een kweekeling en voor honderd leerlin gen door een hulponderwijzer bijgestaan. Deze kweekelingen moeten zijn ten genoegen van den distriets-schoolopziencr. Art. 18. Aan eiken hoofdonderwijzer wordt, behalve vrije woning, zoo mogelijk met een tuin, eenejaarwedde toegelegd. Ingeval hem geene vrije woning kan verschaft worden, ontvangt hij eene billijke vergoeding voor huishuur. Bij verschil tus- schen den gemeenteraad en den onderwijzer omtrent het bedrag dier vergoeding beslissen gedeputeerde staten. Ten behoeve van eiken kweekeling, bedoeld in het voorgaand artikel, wordt den hoofdonderwijzer eene jaarlijksche toelage verleend. Aan eiken hulponderwijzer wordt eene jaarwedde toegelegd. De jaarwedden en toelagen worden door den gemeenteraad onder goedkeuring van gedeputeerde staten bepaald. Voor een hoofd onderwijzer is het bedrag der jaarwedde (en minste f400, voor een hulponderwijzer ten minste f200. Het bedrag der toelage is ten minste f 25. Art. 19. Om als hoofd- of hulponderwijzer benoemd te kun nen worden, wordt vereischt het bezit: a, eener acte van be kwaamheid; b, van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het bestuur der gemeente of gemeenten, waai de bezitter gedurende de twee laatste jaren heeft gewoond. Art. 20. De hoofd- en hulponderwijzers worden benoemd door den gemeenteraad uit eene voordragt van drie personen, opgemaakt door burgemeester en wethouders, in overleg, wat de hoofdonderwijzers betreft met den districts-schoolopziener, en wat de hulponderwijzers aangaat, met den hoofdonderwijzer. Bij verschil van gevoelen tusschen burgemeester en wethouders en den schoolopziener of den hoofdonderwijzer beslissen gede puteerde staten. De hoofd- en hulponderwijzers worden ge schorst en ontslagen door den gemeenteraad, doch niet dan na goedkeuring van gedeputeerde staten, die vooral den districts schoolopziener hooren. Ontslag op eigen verzoek geschiedt zonder die goedkeuring. Is schorsing of ontslag, naar inzien der plaatselijke schoolcommissie of van den schoolopziener, uoodig en de gemeenteraad nalatig of weigerachtig daartoe over te gaan, dan kan dit door gedeputeerde staten geschieden. Schorsing geschiedt met behoud of met verlies der bezoldiging gedurende het buiten dienst blijven. Ontslag ter zake van een ergerlijk levensgedrag heeft het verlies der bevoegdheid tot het geven van ouderwijs ten gevolge. Het benoemen en ontslaan van kweekelingen geschiedt door den hoofdonderwijzer. Art. 21. Het schoolonderwijs wordt, onder hetaanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen en aan hunne opleiding tot allo christelijke en maatschappelijke deugden. De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschul digd aan de godsdienstige begrippen run andersdenkenden. Hij prent aan dc kinderen dien eerbied in en wekt hen op tot onder linge liefde en verdraagzaamheid. liet geven van onderwijs in de godsdienst wordt overgelaten aan de kerkgenootschappen. Hiertoe zijn de scUoollocalen buiten de schooluren voorde leer- ^HtTtgcn^Uer school beschikbaar. Waar de kinderen van het be- i^ókkèu^ der openbare school, uit hoofde van godsdienstige bezwSl^en dèr ouders, worden teruggehouden, en deze bezwaren Öa een' sfDngvuldig onderzoek, niet kunnen worden uil den weg f gefuiind/wCiqlt, indien hieraan kan te gomoet gekomen worden .,- jlqor 'dc.oprigting van eene bijzondere school, tot het oprigten l'ipnVnÜerhpuien van zooilanigesehool des gevorderd, hulp vcr- j - jcend. djpoV middel van een rijkssubsidie. Het verlecncn van &o'<idfiirg subsidie geschiedt door de wet. (Wordt vervolgd.) De memorie van toelichting, betreffende het wetsontwerp op het lager onderwijs, luidt in den aanhefals volgt: £—^IIet ont werp van wet, hetwelk thans aan de kamer is aange- ^Bp4.en, heeft tot. grondslag het ontwerp, hetwelk in de vorige zitting onafgedaan bleef. Dat ontwerp had voornamelijk, onder een opzigt, aanleiding gfef'even tot den wensch des konings, dat, alvorens verder le gaan, overwogen wierd, of de bezwaren, welke er waren ont slaan, niet konden uit den weggeruimd worden. Aan die lastgeving is voldaan. Het gewigt en de moeijelijk- Heid daarvan zijn bij de bewerking ondervonden. Eene proef, om tot bevrediging te geraken, is nedergelegd in de nieuwe re dactie van art. 21, welke te harer plaats zal worden toegelicht. Voor het overige kon het wetsontwerp doorde tegenwoor dige raadslieden des konings aan hoogst denzelven aanbevolen worden als allezins geschikt, om. behoudens eenige wijzigingen, ook tengevolge van aanmerkingen door de kamer in haar voor- loopig verslag medegedeeld, op nieuw tot grondslag van het nader en gemeenschappelijk overleg te dienen. Hierdoor wordt het voordeel verkregen, dat het nader onder zoek zich aan het vroeger gerecdelijk zal aansluiten en spoedi ger kannen afloopen. Maar ook tevens, dat er een ruim gebruik is kunnen gemaakt worden van den arbeid, welke door den voor- laatsten minister van binnenlandsche zaken, zoo tot. herziening van het wetsontwerp als ter beantwoording van het voorloopig verslag, was in gereedheid gebragt. Art. 21. Het onderwerp van dit artikel heeft, van den aan vang af, stof geleverd tot veelzijdige beschouwingen en aan merkelijk verschil van gevoelen. Het heeft, men kan het. niet ontkennen, eenige spanning doen ontstaan; verklaarbaar door liet gewigt der belangen, welke er in betrokken zijn. Is het van de eene zijde een verblijdend toeken, te ontwaren, hoe hoog gewigt in het. vaderland gehecht wordt aan hetgeen het volks-onderwijs en de godsdienstige belangen betreft; van den anderen kant is het niet minder waar, dat. de taak des wet gevers er des ie moeij el ijker door wordt. Allen te bevredigen, zal hem, zoo ooit, op dit gebied althans niet te beurt vallen; zijn streven echter moet zijn aan zoo velen mogelijk te voldoen. De voorzigtigheid raadt hem zulks aan de billijkheid gebiedt het; want het geldt hier mede de gewetensvrijheid. De regering zal trachten hare zienswijze iu dezen zoo duide lijk en beknopt mogelijk te verklaren. Zij is, het bleek reeds hiervoren, voor het behoud der gemeug- deschool;de openbare school toegankelijk voor de kinderen van alle godsdienstige gezindheden. Zij acht het verkieslijk in beginsel, dat de toekomstige staatsburgers, te zamea opgroei- jende, ook te zamen in dc volksschool onderwezen worden, op dat hierdoor de band van eenheid en onderling welwillend ver keer reeds vroeg worde gelegd. Zij houdt heter voor, dat de gemengde school voor alsnog aan het grooter deel der natie het welgevalligst is. Deze is er aan gewoon en gehecht geraakt.. De tegenstand, welke het. denkbeeld eener facultative splitsing in 1854- deed geboren worden, moge tot maatstaf strekken in hoeverre de afscheiding der kinderen in scholen voor elke groole gezindheid mei de tegenwoordige begrippen overeenstemt. Eet is trouwens niet te ontkennen, dat de splitsing cler openbare scholen in de uitvoering op een tal van moeijehjkheden zou sluiten. De regering wensclit alzoo in de staatsschool de kinderen der onderscheidene godsdienstige gezindheden opgenomen te zien. Het doel der school moet zijn de verstandelijke vermogens der kinderen te ontwikkelen, hen met nuttige kundigheden t.oc te rusten; maar ook hun hart te vormen, hen te slemmen tot godsvrucht en deugd. Hierover schijnt geen verschil te bestaan. Ook hier over is men het vrij algemeen eens, dat de vorming van het hart tot zedelijkheid een krachtigen hefboom heeft in degodsdienst, ja daarop gegrond moet zijn. Harerzijds althans belijdt de regeriug van die overtuiging doordrongen te wezen. Hier inlussclien nadert men lor, het. moeijelijke punt. Welke godsdienst bedoelt men? In welke mate zat rnen de godsdienst indeschool brengen? Hoe zal men gepastelijk iu de wel uitdruk ken, wat uit zijnen aard bezwaarlijk binnen bepaalde grenzen le omschrijven is? Om tot eene oplossing dezer vragen te geraken moeten, zoo de regering vermeent drie beginsels op deu voorgrond gesteld worden. In do eerste plaats: de lagere school is niet bestemd om eigen lijk gezegd onderwijs in de godsdienst., om kerkelijk leerstellig ouderwijs te geven. Dit. is de taak, ja het regt, der kerkgenoot schappen, waartoe de kindereu behooren. In de tweede plaats daar de openbare school toegankelijk moet wezen voor kinderen van verschillende godsdienstige ge zindheden, moet aan de kinderen niets celoerd worden wat iu strijd zoude zijn met hunne godsdienstige begrippen. Do ouder wijzer behoort de begrippen van andersdenkenden te eerbiedi gen, dien eerbied aan de kinderen in te prenten en hen te stem men tot onderlinge liefde en verdraagzaamheid. Inde derde plaatsdatgene wat aan de godsdienst voor het schoolonderwijs ontleend wordt, moet zooveel doenlijk in over- j eenstemmiug zijn met dc godsdienstige begrippen der bevolking. In verband met het laatstgemelde nu, mag en kan, naar het inzieu der regering, niet voorbijgezien worden, dat de overgroo- te meerderheid van het nederlandsche volk behoort tot. de be lijders van bet. christendom. De belijders behooren wel is waar tot onderscheidene kerkgenootschappen, maar er is toch een algemeen christelijk bewustzijn, hetwelk in allen leeft; er zijn daarmede zamenhangende waarheden en gevoelens, welke allen in de harten der kinderen geplant wenschen. Deze behooren te huis in de volksschool van Nederland. De omschrijving en be paling daarvan liggen echter buiten de grenzen der wet. Be paalde voorschriften daaromtrent zouden tegen de vrijheid van geweten kunnen st rijden. De wet. kan in geen geval eene gods dienst voor de school vaststellen. Bovendien, wat op eene plaats mogelijk is of door de behoeften der bevolking gcöischt wordt,zal elders niet mogelijk wezen of niet gevorderd worden. Het. is der regering voorgekomen, dut aan deze beginsels over het geheel zich wel aansluit de formule van liet reglement A. behoorende bij de schoolwet van 180(j, dat. de kinderen zul len opgeleid worden tot alle christelijke en maatschappelijke deugden, mits daaraan bepalingen worden toegevoegd tol hand having van het beginsel der eerbiediging, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden, en van het regt der kerkgenootschappen om ouderwijs iu de godsdienst te geven. Die formule heeft voor zich, dat zij reeds vijftig jaren in ons schoolwezen kracht heeft, gehad, en dat, zij genoegzame vrijheid iaat om iu de onderscheidene behoeften te voorzien. Maar strijdt zijniet metart. 194 der grondwet De regering meent neen. Volgens hare opvatting van deze bepaling, welke opvatting, zoo zij gelooft, strookt niet de van regeringswege in der lijd medegedeelde motiven. heeft zij alleen Ien oogmerk builen de school te sluilen kerkelijk leerstellig onderwijs en alle onderwijs, hetwelk niet zou overeenkomen met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersden kenden. Maar nu zal het toch niet kunnen gezegd worden ker kelijk leerstellig onderwijs te zijn, of op zich zelf te strijden met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen der Israëlieten, wanneer de nederlandsche wetgever voorschrijft, dat de kinderen van het nederlandsche volk zullen opgeleid worden lot christelijke deugden. Waren die deugden strijdig met de begrippen der Israëlieten, de zaak zou van anderen aard worden. Dit zal intusscben wel niemand beweren. De ouder vinding trouwens van eene halve eeuw is daar om te bewijzen, dat de Israëlietische kinderen, met de kinderen der christenen op scholen opgenomen, waar. volgens de voorschriften van 1800 de jeugd tot alle christelijke cu maatschappelijke deugden moest worden opgeleid, aan verstand of hart geen schade heb ben geleden. Het zou dan alleen den naam moeten wezen, waarin de strijd met dien eerbied voor der Israëlieten godsdien stige begrippen zou moeten bestaan. Maar de regering kan zich niet voorsielleu, dat de nederlandsche Israëlieten zoo ver zou den willen gaan van dit te beweren, of dat zij eene benaming buiten de volksschool zouden wenschen gesloten te zien, waar aan hunne christen medeburgers gehecht zijn. Even min kan de regering aannemen, dat de grondwetgever den eerbied voor de begrippen van andersdenkenden tot zoodanig uiterste zou heb ben willen drijven. Doch ook anderen zijn niet voor de toelating op de openbare school van hetgeen men thans onder den naam van christelijk element aanduidt, liet zou overbodig zijn hun gevoelen, reeds zoo dikwerf uiteengezet en aanbevolen of bestreden, hier breeder te vermelden. De regering zal zich ten hunnen aanzien bepalen tot de vol gende opmerkingen. Aangenomen ook, dat de redenering, waarmede dit gevoelen aangedrongen wordt, volkomen juist ware, dit zal niet belett.cn dat eeue wet op hel lager onderwijs, waarbij aan dat gevoelen wordt toegegeven, door een talrijk en aanzienlijk deel der natie met tegenzin zal worden ontvangen. Zulks moge bij sommigen, bij velen misschien, een gevolgvanvooroordeelenheeten.de zaak wordt er niet door weggenomen. Dat de gevolgen hiervan niet clan schadelijk kunnen zijn, zoowel voor den maatschappe- lijken toestand in het algemeen, ais voor den bloei van liet volksonderwijs in het bijzonder, zal wel geen betoog hehoeven. Zeker zullen het ongenoegen en de spanning omtrent dit kwetsbaar punt. helaas, maar a! te veel ontstaan, er niet door verminderen, Eene verzoenende staatkunde gebiedt daaraan zoo veel en zoodra mogelijk een einde te maken. Aan hen. die de invoering van het christelijk clement inde nieuwe schoolwet niet wenschen uit vrees, dat daaraan eene eenzijdige opvat ting worde gegeven, mag de vraag gerigt wor den, of zij redelijker wijze kunnen vergen, dat ter zake van die vrees worde builen gesloten wal zij zei ven eeren en huldigen cu mede als den grondslag van ouderwijs en opvoeding beschouwen. Met grond daarentegen kunnen zij verlangen, en dat mogen allen wier kinderen in de openbare volksschool worden opgeno men. dat daarin niets worde geleerd, gedaan of tocgelalen. wat strijden zou met dcu eerbied, verschuldigd aan hunne godsdien stige begrippen, allerminst, alzoo wat zou kunnen strekken om die begrippen bij hunne kinderen te ondermijnen of te bestrij den. Zij hebben er aanspraak op, dat de wetgever dit bepaald voorschrijve en dat, de regering, uit krachte van dat voorschrift wake en toezie, dat. het naar deszelfs bedoeling getrouw worde nageleefd. Geschiedde dit. niet, zij zoude kunnen verlangen, dat aan hunne bezwaren wierd te gemoet gekomen maar vóór dien tijd zou het, niet. billijk zijn aan hunne vrees het verlangen van een aanzienlijk deel der natje ten offer te brengen. De regering begeert niets anders, dan dat. de openbare ge mengde school zoo zij iugerigt, dat de kinderen van allegezind- heden daarvan genisf.elijk kunnen gebruik maken. Zij wil alzoo geene eenzijdige rigtiug volgen of gevolgd hebben. Gaan de heschouwiugen der regering daarvan uit, dat aan het grooter deel der natie geen onderwijs behoort te worden op gedrongen tegen zijne overtuiging, evenzeer passend en billijk is het, naar haar inzien, ook de wenschen van hen in aanmer king te nemen, die in de openbare school, in weerwil der opna me van het christelijk beginsel, of wel ook om die opname, geene bevrediging vinden, maar voor hunne kinderen eene meer bij zondere godsdienstige opleiding verlangen dan op de algemeene openbare school kan gegeven worden. De vrijheid van onder wijs, hij de grondwet gewaarborgd, is niet voor allen voldoende om aan hunne bezwaren tegemoet te komen, liet is een middel voor hen niet toegankelijk, die niet. het vermogen hebben om eene bijzondere school op te rigleneu te onderhouden. Zal men dezen aan hun lot. hunne kinderen aan het, gemis van onderwijs ten prooi laten De regering is van oordeel, dat dit, niet behoort te geschieden. De vruchten van het onderwijs behooren zoo algemeen mogelijk verspreid te worden. De hand ter bevredi ging moet, vooral bij oen onderwerp als dit, ook aan de minver mogenden toegereikt worden, opdat hun, zoo doenlijk, dc gelegenheid worde geopend om aan hunne kinderen, in overeen stemming met. de behoeften en eischcn hunuer conscientien, onderwijs te doen geven. Ten einde hiertoe te geraken cn de bedoelde bezwaren van gndsdienstigen aard zoo veel mogelijk op te heffen, zou de rege ring liet wenschelijk achten dat bij de wet het beginsel wierd vastgesteld dat, waar de kinderen, ten gevolge van gemoeds bezwaren der ouders, van het bezoeken der openbare school worden teruggehouden, en die bezwaren, na zorgvuldig onder zoek, bleken niet uit den weg te kunnen worden geruimd, tot het oprigten en onderhouden van eene bijzondere schooi, indien

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1857 | | pagina 2