Öuttmliiiiïrsrlje ttjïiinflm. Staten-generaal. Tweede kamer. Zitting van 4 december. Aan de orde is de voortzetting der beraadslagingen over af- deeling YII (onderwijs) van hoofdstuk V. De minister van binnenlandsehezaken zegt dat hij den inhoud der rede van den heer de Kempenaer, op gisteren gehouden, tot zeer weinige woorden kan terug brengen. Die spreker heeft namelijk het verwijt tegen hem gerigt, als of hij de beslissing der groole zaak nopens het onderwijs wil uitstellen, door de drie takken te gelijk te willen regelen, en die spreker heeft hem ten slotte twee vragen gedaan1. of hij nog van meening is die drie takken te gelijk te regelen, en 2. wanneer de ontwerpen zullen worden ingediend. De kamer, zijne exc. eerbiedigt dit regt vol komen, kan hem haar vertrouwen weigeren op grond van gebrek aan wil, aan bekwaamheid of ijver. Maar aan den anderen kant meent hij dat de kamer behoort te eerbiedigen zijue meening en overtuiging. De regeling van al de drie takken van het onder wijs is even gebiedend door de grondwet voorgeschreven. Het moge waar zijn dat het lager onderwijs op dit oogenblik de meeste behartiging verdient en de gemoederen in beweging brengt, het is even zeer waar dat er behoefte bestaat aan de rege ling van het middelbaar onderwijs en ^roote behoefte aan die van het hooger onderwijs. De minister moet dus bij zijn voor nemen blijven, om die regeling te gelijk te doen plaats hebben. Daaruit volgt nog niet dat die regeling bij céu ontwerp te gelijk zal geschieden, maar er zullen drie verschillende ontwerpen worden aangeboden. Omtrent de tweede vraag heeft hij reeds vroeger gezegd dat hij geene belofte mogt afleggen, van welker vervulling hij niet zeker was. Hij heeft daarvoor ook de redenen opgegeven, maar als men wil vertrouwen stellen in hetgeen hij beloven kan, dan geeft hij gaarne de verzekering dat zoo hij bij krachten en gezondheid blijft, de genoemde wetten binnen drie maanden zullen worden aangeboden-en hij hoopt, dat dus, ge lijk hij reads vroeger verklaard heeft, het ontwerp op het lager onderwijs nog in deze zitting zal kunnen behandeld worden. Overigen» moet hij handhaven het standpunt waarop hij ge plaatst is. Hij mag niet komen in eene discussie, waarbij de ge- hcele regeling van het onderwijs in aanmerking komt. Door de discussien daaromtrent te rekken, zal men hem nog menig on aangenaam oogenblik kunnen berokkenen, maar hij kan niet temin van zijn standpunt niet afgaan. De heer van der Veen bespreekt het lot der onderwijzers op de lagere scholen. De heer Baud komt hot voor dat de redevoering van den heel de Kempenaer, gisteren gehouden, inhoudende eene sommatie tot eene belofte, te hartstogtelijk en overdreven is. Ook spre ker wil dat aan de voorschriften der grondwet worde voldaan, maar hij wil den wondheeier den tijd gunnen om den kranke de kunstbewerking te doen ondergaan. De heer Blaupot ten Cate heeft zijne denkwijze over eenige hoofdpunten kenbaar gemaakt. De heer Thorbecke bestrijdt den heer Baud, doch aclit ook -dat de heer de Kempenaer te ver is gegaan, om den minister te sommeren tot het bepalen van een tijdstip der indiening van de wet op het onderwijs. De heer Kien is gezind met den minister van binnenlandsehe zaken mede te werken eene wet op het onderwijs in overweging te nemen, en is dus ministerieel, in den zin niet alleen, om het gouvernement te ondersteunen, maar ook omdat hij gelooft dat- de ondersteuning van het ministerie eene behoefte is, en verce- nigt zich geheel met het aangevoerde door den heer Baud. De heer Eiout van Soeterwoude spreekt voor het regt van bijzonder onderwijs, en dringt aan op maatregelen dienaangaan- wet op liet onderwijs aanhangig is. p^'B^rater van justitie zegt dat het ministerie zich niet over r^ef böginjxdop van de in te dienen wet op het onderwijs uitlaat, omdai'dia zcfiüTlkans niet aan de orde is en betoogt het ondoel- matige'va/tsfragraentarische mededeelingen. Nog' voeréy/net woord de heeren van Zuylen, Groen, Band, Thorbccke,>van Eek en van Nispen, waarna de algemeeuc be raadslagingen over afdeeliiig VII worden gesloten en die over de artikelen geopend. Artt. 82, 83 en S5 worden zonder,artt. 81 en 86 na eenige discussie aangenomen. Zitting van 5 december. In d^zitting van heden heeft de commissie van rapporteurs voor :{fojjj\vets-ontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der staitsbegrooting voor IS55 (subsidie voor de Maatschappij van weldadigheid) darromtrent haar eindverslag uitgebragt. De dag der beraadslagingen zal nader bepaald worden. verdere behandeling dor begrooting voor binnenlandsche zaken wordt voortgezet. Na de goedkeuring der artikelen 2 en 3, alsmede der beweeg redenen werd het hoofdstuk zelf, waarvan het eindcijfer nu-ge bragt was tot f 5,771,131,02, in stemming gebragt. Daarbij verklaarden zich 32 stemmen voor en 32 legen hetzelve, wes halve in eene volgende vergadering eene nadere beslissing ge- nomen moest worden. Tegen hebben gestemd de heeren: Zylker, Bots, Jespers, de Lom de Berg, Storm, van Nispen van Sevenaer, van Winters- hoven, Meeussen, Thorbecke, van der Linden, Meijlink, van Eek, Dommer van Poldersveldt, Heemskerk, Bosscha, van Bosse, Hengst, Anemaet, Godcfroi, de Limpens, van Akerla ken, Hoynck van Papendrec'nt.Luijben, van der Yeen, Duliert, de Poorter, van Hoëvcll.van Zuijlen van Nyevelt, ter Bruggen llugenholtz, de Kempenaer, Been-s en Sloet tot Oldhuis. Afwezig waren de heeren Slichcr van Domburg, Rochussen, St-rens en Elout van Soeterwoude. Daarna is hoofdstuk YI (departement voor de zaken der hervormde eerediensl enz.) in behandeling genomen. Over het hoofdstuk in het algemeen voerden het woord de heeren Rein- ders, Wintgens, van Bosse en de minister van hervormde eere- dienst enz. Dc afdeelingen van dit hoofdstuk gaven geene aanleiding tot beraadslaging; alle artikelen werden achtereenvolgens zon der hoofdelijke stemming goedgekeurd, Het hoofdstuk werd met 51 legen 9 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd de heeren: Jespers, Storm, van Wiu- tershoven, Meeussen, van Eek'Hengst, Reinders, van der Yeen en Duliert. Aan de behandeling van hoofdstuk Vil (departement voor de zaken der roomsch-katholieke oeredienst) in het algemeen namen deel de heer Storm en de minister van roomsch-katho- lieke eeredienst. De afdeelingen gaven geen stof lot beraadslagingen. Na de goedkeuring van alle artikelen werd het hoofdstuk met 52 tegen 10 stemmen aangenomen. Tegen hebben gestemd de heeren: Reinders, van der Yeen. Duliert, Jespers, Storm, van Wiutershoven, Meeussen, van Eek, Hengst en "VYesterhoff. Zitting van 6 december. In deze zitting is ingekomen een wetsontwerp tot ontginning van gronden voor den aanleg van een kunstweg in dc Smilde. De algemeene beraadslagingen over hoofdstuk YIII der staatsbegrooting van 1857 (departement van marine) zijn geopend. Nadat daaraan hadden deelgenomen de heeren Dirks, Storm van 's Gravesande, ter Bruggen llugenholtz, van Eranck en van Eek, is, naar aanleiding van het op 5 dezer genomen be sluit, hoofdstuk V der staatsbegrooting voor 1857 (departe ment van binnenlandsche zaken), waaromtrent alstoen bij de gehouden stemming de stemmen gestaakt hadden, op nieuw behandeld. Niemand vroeg daarover het woord. Bij de daarop gehouden stemming verklaarden zich wederom 32 leden vdór en 32 leden tegen hetzelve. De stemmen alzoo ten tweeden male gestaakt hebbende, is overeenkomstig het voorschrift van het derde lid van art. 101 der grondwet, dit hoofdstuk der staatsbegroot ing geacht niet te zijn aangenomen. De zelfde leden waren tegenwoordig als in de vorige zitting en bragten ook hunne stemmen geheel eender uit. (Deze uit slag is door ons bereids zaturdag avond aan de geabonneerden op onze bulletins medegedeeld). De algemeene beraadslagingen over hoofdstuk VIII (depar tement van marine) zijn daarna voortgezet. De minister van marine bedankt de heeren llugenholtz en Storm van 's Gravesandc voor de belangrijke technische be schouwingen, door hen in het midden gebragt. Zij gelieven dit niet aan te nemen als eene oratorische figuur, maar hij, als bur gerlijk persoon, kan niet dan opregte erkentelijkheid hebben voor elk deskundige, die hem licht wil verschaffen. Hij zegt dit onverdeeld, omdat hij niet verpligt is, liet zoogenaamde stelsel te bespreken. Omtrent dat stelsel heeft men tegenspraak mee- nen te vinden in de memorie van toelichting en in die van be antwoording. De minister verzoekt de kamer zich te herinneren het tijdstip, waarop hij door het vertrouwen des konings aan het hoofd van het departement was gesteld. Het was juist het tijd stip, waarop de begrootingen der departementen aan het minis terie van financiën moesten worden afgeleverd. Zoo hij op dat oogenblik al hoofd en kunde had gehad, om omtrent de zaak eene beslissing ie nemen, zou hem daarvoor nog de materiele tijd ontbroken hebben. Hij herinnert al hetgeen over dat stel sel zoo in deze kamer als elders al in het midden is gebragtop hoe vele punten deskundigen daaromtrent verschillen, en dan verzoekt hij, dat men ook te zijnen aanzien billijk zij, wanneer hij daaromtrent nog geene bepaalde meening heeft. Alleen dit zal hij zeggen, dat door dit stelsel altijd eene belangrijke schrede is gedaan, en zijne exc. erkent, dank verschuldigd te zijn aan zijn ambtsvoorganger, die een stelsel heeft, voorgedragen, dat geheel passende is in ons stelsel van staatsuitgaven. De minister zal dit stelsel met voorzigtiglicid volgen, ter voor. koming van kostbare proeven, welke soms mogten mislukken, maar dan wenseht hij ook van den anderen kant, dat de bezwa ren niet overdreven mogen worden, en betoogt,, dal de gebre ken der Medusa en Montrado met, betrekkelijk weinige kosten zyn hersteld. lu andere landen ziju er ten deze grootere misre keningen. Hij erkent, dat wij geene groole vloot noodig hebben, maar loch is het wenschelijk, dat een groot oorlogschip zee bouwe, al ware het alleen legen de kapers, terwijl bij oorlo» wij ons niet steeds van elke bescherming zullen kunnen onthou den. De minister is het niet geheel eens, dat het bij marine in de eerste plaats op geld aankomt. Met een goed personeel en slechte schepen kan men meer uitvoeren dan met goede schepen en een slecht personeel. Hij bespreekt vervolgens de circulaire bij zijne komst aan het departement uitgevaardigd. Die circu laire behoeft niet verdedigd te worden. Zij houdt aanmerkingen in op dc dienst van marine, van liet hoofd van het departement uitgaande. Toen zijne exc. aan het hoofd van het departement kwam, was zijn hart goed om alleen van lof en dank te spreken, maar hij heeft zich afgevraagd, wat nuttig voor de goede zaak was. Hij heeft met die circulaire eene overwinning op zich zei ven behaald, en nu gelooft hij, dat die circulaire niet in de be oordeeling van de tweede kamer valt. Hij voegt er echter bij, dat hij zich verpligt heeft geacht daarover bij de discussie over het adres te spreken. Men heeft daarin gezien, eene klagt tegen de officieren en hij was van oordeel, dat er voor die klagt geen aanleiding bestond. Het gebrek is ook niet doorgaans opge merkt. Hij zou de laatste zijn, die op de nederlandsc'ne zeeoffi cieren een blaam zou willen of kunnen werpen maar bij de be manning heeft men in den laatsten lijd meer gewaakt tegen de aanneming van slecht volk, zoo dat men van minder ongeregeld heid hoort-, dan dit soms wel vroeger het geval is geweest. Omtrent de uitzending van schepen naar Indië, zegt dc minister, dat in het laatste jaar eene belangrijke bezending is gedaan. De Medusa, Phoenix, Merapi en de Madura zijn alle naar Indië gezonden, en binnen weinige dagen zal de korvet Prinses Amelia volgen. Het volgende jaar zullen Groningen, Bali, Soembing en minstens nog twee of drie krachtige schepen worden uitgezondenzoo dat als in twee jaren 10 of 12 nieuwe stoomschepen worden uitgezonden, men alsdan voor die dienst al het mogelijke doet, althans meer dan in de laatste jaren het geval is geweest. Het is ook bekend, dat zich twee fregatten in de Middellandsche zee bevinden, eene uitmuntende oefenschool voor officieren en manschappen. Omtrent de kustverdediging, zegt zijne exc., dat hij reden heeft te gelooven, dat die zaak spoedig tot eene beslissing zal komen. De commissie van defensie zal binnen kort worden op geroepen. Aan den heer van Lynden antwoordt dc minister, betrekke lijk het schip de ICoppemane, hetwelk uitsluitend bestemd zou zijn, om op het wegloopen der slaven te passen, dat bij den minister gedurende de weinige maanden, dat hij aan het bewind is, geene bijzondere berigten zijn ingekomen. Zoo wel in de Oost als in de West is de zeemagt onder het bevel van den gouverneur-generaal. Zijne exc. zou het af keuren, als een oor logschip uitsluitend gebezigd wierd voor het bedoelde einde. Hij zal, zoo veel mogelijk, zorg dragen dat het schip op den duur niet zoodanige bestemming hehbe, altijd echter onder reserve van het opperbestuur van den gouverneur-generaal. De minister beantwoordt vervolgens pene vraag, vroeger door den heer van der Linden gedaan, namelijk omtrent de betaling der manschappen, bestemd om in Japan deJapannezen t;e onder wijzen. Die manschappen worden niet door de marine betaald, maar zijn alleen voor rekening van koloniën of liever van Japan. Ten slotte beantwoordt dc minister de vraag van den heer van Eek, nopens het wetboek van krijgsvolk te water. De minister erkent, dat het overvloeit van leemten en verkeerdheden, en hij acht eene herziening van dat wetboek zeer noodzakelijk. Ook die taak zal op hem rusten, wanneer aan voor het oogenblik meer dringende behoeften zal voldaan zijn. Onderscheidene leden, alsmede de minister, voeren nog het woord, waarna de algemeene beraadslagingen worden gesloten. Na afhandeling der verschillende artikelen, wordt het hoofd stuk in zijn geheel aangenomen met 53 tegen 5 stemmen. Tegen» de heeren: Meeussen, Storm, van Hoëvell, Jespers en Reinders. Dc zitting is alstoen gescheiden tot maandag ochtend ten 11 ure, als wanneer aan de orde zijn dc beraadslagingen over hoofdstuk IX A. (Nationale schuld). Engeland. Londen 3 december. The standard zegt dat lord Russell in den loop van januarij van zijne buitenlandsche reis alhier wordt terugverwacht en dan, na tot het pairschap verheven te zijn, de leiding der beraadslagingen in het hoogerhuiszal op zich ne men. EMitschland. Wccnen 4 december. De Ocslerreichische Correspondenz berigt dat dc porte de oncenigheden betrekkelijk de uitvoering van het parijsche verdrag niet eenzijdig wil beslissen, maar voorgesteld heeft ze door onderling overleg van al de betrokken

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1856 | | pagina 2